< Markus 4 >

1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
Mari aje ino bezizi anome tize ta Asere ani winme, ma ribee Ujerusalem ma chukuno anabu uwara nikyerainge maniwii.
2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen:
Mare aje tibe yau, maze inu buu maguwe itilem tilem maguwe ana.
3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
Kunna nii u na tibira masuri atibira?
4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
Samabira ire esana iresa una ignyin eyitingi.
5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
Ire isaname yarizo adezi upanbara inka uwui wa tusa idusa iwa.
6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
Sa uwi watusa idusa awa.
7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
Ire ya rizi, ire kana ikame ahiri inpime daki yawuna uhoba.
8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoud.
Ire ya rizi adizi ariri inya biho akuro atataru ire akuro ta tasi ire aino aino.
9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
Anu ati anatitui tu kunna me na wa kunna wa wuzi katuma neinni imumume sawa kunna.
10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
Uganiya sa Yesu ma ciki nana a hana kadura ka meme anu kirau in kare ukasume wa iki me nyanini imumu ibiyau bi sa mazi ni bo iru.
11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;
Shime ma hiri shi iboke shi imumbesa ira Asesere i sa wa zome nan shi ba sa dai ma buka.
12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.
Wa di hiri a wada ira ini? wadi kunna e wa wadi caki imumbesa wa kunna
13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
Ma gwawe indaki ya kunna imumbesa mabuka shi ba ide wa aneni iri Asere.
14 De zaaier is, die het Woord zaait.
Unu cobo isana igenneme tize ta Asere tini barki ini mumbesa abeziwe inime.
15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
Aye wazi kasi i sana ya rinzo una barki wakunna tize ta Asere dibe wazowe ina bangu iveteme niba.
16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen.
Anabu wazi kaniya isanasa ya rizo upambara inka uwui wa tusa inki we vati.
17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geergerd.
Wazi kasi andebesa wa kaba tize ta Asere wenno iri mumu ya hira ibiyau wa zome inna bangu zetiminiba.
18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk degenen, die het Woord horen;
Isanasa ya rizi ikanu ineini anabu sa wakunna tize ta Asereme.
19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn g165)
Adezusa a cere anu ine eni ya unni geme na nu una urunta wa kati anabu ukunna u tize ta Asereme. (aiōn g165)
20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoud.
Kasi andebesa wa kabi tize ta Asere we wani kasi isana sa yarizo adizariri wa niza iburi irir ire kuro ataru ire aguro utasi ire mi ino.
21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
Yesu ma bukiwe innu guna adatawu ura upitila a inpi ine gira nani aka a inpi ini so ene a masama e.
22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
Indaki ire imumu irani sa izi mubunzi sa daki inki tasi ini ba anu haze ushi tire tize.
23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
Vati anatitui tu unna na makuna da besa daki ma kunna ba ade ame.
24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
Mkuri mabukawe inoguna imu dusa wa guta me une uni, uni adegutuwen harma atinkuweni.
25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
Desa mazini adi kinkimeni da sa ma zo mani ade kabi a cheki enime.
26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp;
Yesu ma reje ini gusa tize ta Asere tize kaniya unu wuza otibira uru umeme.
27 En voorts sliep, en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist, hoe.
Amori ahiri unu ugenome mada urusame indabesa aru uru uzi ba har asani usanna ahira.
28 Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar.
Adizi ata anya bisana biriri gusi iriri ma e inyanice iriri sa adi irin nini me merun.
29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.
Uganiya sa ya hina maka ma imumu uwesi maka barki ya hina.
30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken?
Yesu ma buki madi bezuwe anabu aneni barki watinka nani ma bezuwe uya anu rusa sa wada rusa ba.
31 Namelijk bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden, die op de aarde zijn.
Wazi kasi isana icicinci sa una tibira ma ha maka bira uru uwu iriri.
32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen.
Akabiri ini iki isuri hari iwu ure memerun ulambume.
33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat zij het horen konden.
Yesu ma reje inu bo uwe tasi timumu gbardan sa ma bezuzu we tene barki kati wa perkeme ba.
34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder.
Madaki beziziwe inka mazi nan na hana akatuma ka meme wa daki wa cukuno wa zi vati ani gino makama ma bukuwe vati imumbesa ize.
35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde.
Uru uwui ma gu ahana akatuma kameme tarini ti kafani uhuru utekume.
36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem.
Wa dusa wa hiri wa dibe ugirgime wadusa uhana uhuru ugino nan mare ma jirgi.
37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd.
Ukpebu udandang wa uhiri udari ukeme u e mei u winca u jirgi me ama rari wa gwame buka tize ma dusa ma buki tize na nu kpebu me utonno.
38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?
Yesu mararume imumu ime unu nyetike ihori u urdu uceki duru tiwui.
39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte.
Sama zuma ma barka ukpebu me magu a une tunno ukpebu udusa utonno rik.
40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof?
Ma gwewe nyanini yawuna izindiyau inda ki ya kaba tize ta Asere ba?
41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?
Ahana akatuma ta meme aveni ma bari uguna ma karti me ma nyanga ma gene.

< Markus 4 >