< Markus 4 >
1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
ⲁ̅ⲁϥⲁⲣⲭⲉⲥⲑⲁⲓ ⲟⲛ ⲉϯ ⲥⲃⲱ ϩⲁⲧⲉⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲛⲟϭ ⲙⲙⲏⲏϣⲉ ⲥⲱⲟⲩϩ ⲉⲣⲟϥ ϩⲱⲥⲧⲉ ⲉⲧⲣⲉϥⲁⲗⲉ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ⲛϥϩⲙⲟⲟⲥ ϩⲛ ⲧⲉⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲁⲩⲱ ⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲧⲏⲣϥ ⲛⲉϥⲁϩⲉⲣⲁⲧϥ ϩⲓⲡⲉⲕⲣⲟ ⲛⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ
2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen:
ⲃ̅ⲁϥϯ ⲥⲃⲱ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲙⲁⲧⲉ ϩⲛ ϩⲉⲛⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϩⲛ ⲧⲉϥⲥⲃⲱ
3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
ⲅ̅ϫⲉ ⲥⲱⲧⲙ ⲉⲓⲥ ϩⲏⲏⲧⲉ ⲁϥⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲧϫⲟ ⲉⲧϫⲟ
4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
ⲇ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉϥϫⲟ ⲟⲩⲁ ⲙⲉⲛ ⲁϥϩⲉ ϩⲁⲧⲉⲧⲉϩⲓⲏ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲉⲓ ⲛϭⲓ ⲛϩⲁⲗⲁⲧⲉ ⲁⲩⲟⲙⲟⲩ
5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
ⲉ̅ⲕⲉⲩⲁ ⲇⲉ ⲁϥϩⲉ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉϫⲛ ⲧⲡⲉⲧⲣⲁ ⲡⲙⲁ ⲉⲧⲉⲙⲙⲛϩⲁϩ ⲛⲕⲁϩ ⲛϩⲏⲧϥ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁⲩϯ ⲟⲩⲱ ⲉϩⲣⲁⲉⲓ ⲉⲧⲃⲉ ϫⲉⲙⲛϩⲁϩ ⲛⲕⲁϩ ϩⲁⲣⲟⲟⲩ
6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉⲡⲣⲏ ϣⲁ ⲁⲩϩⲱϭⲃ ⲁⲩⲱ ⲉⲧⲃⲉ ϫⲉⲙⲡⲟⲩϫⲉⲛⲟⲩⲛⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲁⲩϣⲟⲟⲩⲉ
7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
ⲍ̅ⲕⲉⲩⲁ ⲁϥϩⲉ ⲉϩⲣⲁⲉⲓ ⲉϫⲛ ⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲉⲓ ⲉϩⲣⲁⲉⲓ ⲛϭⲓ ⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲁⲩⲟϭⲧⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲟⲩϯⲕⲁⲣⲡⲟⲥ
8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoud.
ⲏ̅ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲁⲩϩⲉ ⲉϫⲙⲡⲕⲁϩ ⲉⲧⲛⲁⲛⲟⲩϥ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲉⲓ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲁⲩⲁⲩⲝⲁⲛⲉ ⲁⲩϯ ⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ⲉⲙⲁⲁⲃ ⲁⲩⲱ ⲉⲥⲉ ⲁⲩⲱ ⲉϣⲉ
9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
ⲑ̅ⲛⲉϥϫⲱ ⲇⲉ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲉⲩⲛⲧϥⲙⲁⲁϫⲉ ⲙⲙⲁⲩ ⲉⲥⲱⲧⲙ ⲙⲁⲣⲉϥⲥⲱⲧⲙ
10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
ⲓ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲕⲁ ⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲇⲉ ⲁⲩϫⲛⲟⲩϥ ⲛϭⲓ ⲛⲉⲧⲛⲙⲙⲁϥ ⲛⲙⲡⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲉⲛⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ
11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;
ⲓ̅ⲁ̅ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲁⲩϯ ⲛⲏⲧⲛ ⲙⲡⲙⲩⲥⲧⲏⲣⲓⲟⲛ ⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲛⲏ ⲇⲉ ⲉⲧϩⲓⲃⲟⲗ ⲉⲩⲛⲁϫⲓϩⲱⲃ ⲛⲓⲙ ⲉⲣⲟⲟⲩ ϩⲛ ϩⲉⲛⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ
12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.
ⲓ̅ⲃ̅ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉⲩⲛⲁⲩ ⲉⲩⲉⲛⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲛⲥⲉⲧⲙⲛⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲉⲩⲥⲱⲧⲙ ⲉⲩⲉⲥⲱⲧⲙ ⲛⲥⲉⲧⲙⲛⲟⲉⲓ ⲙⲏⲡⲱⲥ ⲛⲥⲉⲕⲟⲧⲟⲩ ⲛⲥⲉⲕⲱ ⲛⲁⲩ ⲉⲃⲟⲗ
13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
ⲓ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲟⲩⲛ ⲁⲛ ⲛⲧⲉⲓⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲁⲩⲱ ⲡⲱⲥ ⲛⲕⲉⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲧⲉⲧⲛⲁⲥⲟⲩⲱⲛⲟⲩ
14 De zaaier is, die het Woord zaait.
ⲓ̅ⲇ̅ⲡⲉⲧϫⲟ ⲉϥϫⲟ ⲙⲡϣⲁϫⲉ
15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
ⲓ̅ⲉ̅ⲛⲁⲓ ⲇⲉ ⲛⲉ ⲉⲧϩⲁⲧⲉⲧⲉϩⲓⲏ ⲙⲡⲙⲁ ⲉϣⲁⲩϫⲉⲡϣⲁϫⲉ ⲛϩⲏⲧϥ ⲁⲩⲱ ⲉϣⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ϣⲁϥⲉⲓ ⲛϭⲓ ⲡⲥⲁⲧⲁⲛⲁⲥ ⲛϥϥⲓⲡϣⲁϫⲉ ⲉⲛⲧⲁⲩϫⲟϥ ⲛϩⲏⲧⲟⲩ
16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen.
ⲓ̅ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲁⲓ ϩⲱⲟⲩ ⲛⲉⲛⲧⲁⲩϫⲟⲟⲩ ϩⲓϫⲛ ⲙⲙⲁ ⲙⲡⲉⲧⲣⲁ ⲉϣⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ϣⲁⲩϫⲓⲧϥ ϩⲛ ⲟⲩⲣⲁϣⲉ
17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geergerd.
ⲓ̅ⲍ̅ⲙⲙⲛⲛⲟⲩⲛⲉ ⲇⲉ ϩⲣⲁⲓ ⲛϩⲏⲧⲟⲩ ⲁⲗⲗⲁ ϩⲛ ⲡⲣⲟⲥⲟⲩⲟⲉⲓϣ ⲛⲉ ⲉⲣϣⲁⲛⲟⲩⲑⲗⲓⲯⲓⲥ ⲇⲉ ϣⲱⲡⲉ ⲏ ⲟⲩⲇⲓⲱⲅⲙⲟⲥ ⲉⲧⲃⲉ ⲡϣⲁϫⲉ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ϣⲁⲩⲥⲕⲁⲛⲇⲁⲗⲓⲍⲉ
18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk degenen, die het Woord horen;
ⲓ̅ⲏ̅ⲁⲩⲱ ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲛⲉⲛⲧⲁⲩϫⲟⲟⲩ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲉⲧⲉⲛⲁⲓ ⲛⲉ ⲛⲧⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ
19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
ⲓ̅ⲑ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲣⲟⲟⲩϣ ⲙⲡⲁⲓⲱⲛ ⲛⲙ ⲧⲁⲡⲁⲧⲏ ⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲙⲙⲁⲟ ⲁⲩⲱ ⲛⲕⲉⲉⲡⲓⲑⲩⲙⲓⲁ ⲉⲧⲃⲏⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲥⲉⲱϭⲧ ⲙⲡϣⲁϫⲉ ⲁⲩⲱ ⲛϥϯ ⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ⲁⲛ ⲉⲃⲟⲗ (aiōn )
20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoud.
ⲕ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲏ ⲛⲉ ⲛⲧⲁⲩϫⲟⲟⲩ ⲉϫⲙⲡⲕⲁϩ ⲉⲧⲛⲁⲛⲟⲩϥ ⲉⲩⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ ⲥⲉϣⲱⲡ ⲙⲙⲟϥ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲥⲉⲧⲁⲩⲉⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲙⲁⲁⲃ ⲁⲩⲱ ϩⲛ ⲥⲉ ⲁⲩⲱ ϩⲛ ϣⲉ
21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
ⲕ̅ⲁ̅ⲡⲉϫⲁϥ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲙⲏ ⲉⲣⲉⲡϩⲏⲃⲥ ⲛⲁⲉⲓ ϫⲉ ⲉⲩⲉⲕⲁⲁϥ ϩⲁⲟⲩϣⲓ ⲏ ϩⲁ ⲟⲩϭⲗⲟϭ ⲙⲏ ⲛⲉⲩⲛⲁⲕⲁⲁϥ ⲁⲛ ϩⲓϫⲛ ⲧⲗⲩⲭⲛⲓⲁ
22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
ⲕ̅ⲃ̅ⲙⲙⲛⲡⲉⲧϩⲟⲃⲥ ⲅⲁⲣ ⲉⲛⲥⲉⲛⲁϭⲟⲗⲡϥ ⲁⲛ ⲉⲃⲟⲗ ⲟⲩⲇⲉ ⲙⲙⲛⲡⲉⲧϩⲏⲡ ⲉⲛϥⲛⲁⲟⲩⲱⲛϩ ⲁⲛ ⲉⲃⲟⲗ
23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
ⲕ̅ⲅ̅ⲡⲉⲧⲉⲩⲛⲧϥⲙⲁⲁϫⲉ ⲙⲙⲁⲩ ⲉⲥⲱⲧⲙ ⲙⲁⲣⲉϥⲥⲱⲧⲙ
24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
ⲕ̅ⲇ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ϯϩⲧⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲟⲩ ⲡⲉⲧⲉⲧⲛⲥⲱⲧⲙ ⲉⲣⲟϥ ϩⲙ ⲡϣⲓ ⲉⲧⲉⲧⲛⲁϣⲓ ⲙⲙⲟϥ ⲥⲉⲛⲁϣⲓ ⲛⲏⲧⲛ ⲛϩⲏⲧϥ
25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
ⲕ̅ⲉ̅ⲡⲉⲧⲉⲩⲛⲧⲁϥ ⲅⲁⲣ ⲥⲉⲛⲁϯ ⲛⲁϥ ⲁⲩⲱ ⲡⲉⲧⲉⲙⲛⲧⲁϥ ⲁⲩⲱ ⲡⲉⲧⲉⲩⲛⲧⲁϥⲥϥ ⲥⲉⲛⲁϥⲓⲧϥ ⲛⲧⲟⲟⲧϥ
26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp;
ⲕ̅ⲋ̅ⲛⲉϥϫⲱ ⲇⲉ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲧⲁⲓ ⲧⲉ ⲑⲉ ⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲥⲟ ⲛⲑⲉ ⲛⲟⲩⲣⲱⲙⲉ ⲉϥϣⲁⲛⲛⲟⲩϫⲉ ⲙⲡⲉϥϭⲣⲟϭ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲡⲉϥⲕⲁϩ
27 En voorts sliep, en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist, hoe.
ⲕ̅ⲍ̅ⲁⲩⲱ ⲛϥⲛⲕⲟⲧⲕ ⲛϥⲧⲱⲟⲩⲛ ⲛⲧⲉⲩϣⲏ ⲙⲛ ⲡⲉϩⲟⲟⲩ ϣⲁⲣⲉⲡⲉϭⲣⲟϭ ϯ ⲟⲩⲱ ⲛϥⲣⲛⲟϭ ⲉⲛϥⲥⲟⲟⲩⲛ ⲁⲛ
28 Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar.
ⲕ̅ⲏ̅ⲛⲧⲟϥ ⲛⲑⲉ ⲡⲕⲁϩ ϣⲁϥϯ ⲟⲩⲱ ⲉϩⲣⲁⲉⲓ ⲙⲁⲩⲁⲁϥ ϣⲟⲣⲡ ⲙⲉⲛ ⲛⲟⲩⲭⲟⲣⲧⲟⲥ ⲙⲛⲛⲥⲱϥ ⲟⲩϩⲙⲥ ⲁⲩⲱ ⲟⲩⲥⲟⲩⲟ ⲉϥⲙⲉϩ ϩⲙ ⲡϩⲙⲥ
29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.
ⲕ̅ⲑ̅ⲉⲣϣⲁⲛⲡⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ⲇⲉ ⲡⲱϩ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ϣⲁϥⲛⲡⲟϩⲥ ϫⲉ ⲁⲡⲧⲉ ⲙⲡⲱϩⲥ ϣⲱⲡⲉ
30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken?
ⲗ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲉⲓⲛⲁⲧⲛⲧⲛ ⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲟⲩ ⲏ ⲉⲛⲛⲁⲕⲁⲁⲥ ⲉϩⲣⲁⲓ ϩⲛ ⲁϣ ⲙⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ
31 Namelijk bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden, die op de aarde zijn.
ⲗ̅ⲁ̅ⲉⲛⲛⲁⲕⲁⲁⲥ ⲛⲑⲉ ⲛⲟⲩⲃⲗⲃⲓⲗⲉ ⲛϣⲗⲧⲙ ⲉⲩϣⲁⲛϫⲟⲥ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲡⲕⲁϩ ⲉⲥⲥⲟⲃⲕ ⲙⲉⲛ ⲉⲛⲉϭⲣⲱϭ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲉⲧϩⲓϫⲙⲡⲕⲁϩ
32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen.
ⲗ̅ⲃ̅ⲁⲩⲱ ⲉⲩϣⲁⲛϫⲟⲥ ϣⲁⲥⲉⲓ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲛⲥϫⲓⲥⲉ ⲉⲛⲟⲩⲟⲟⲧⲉ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲛⲥⲧⲁⲩⲟ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲉⲛⲛⲟϭ ⲛⲕⲗⲁⲇⲟⲥ ϩⲱⲥⲧⲉ ⲛⲥⲉϣⲟⲩⲱϩ ϩⲁⲧⲉⲥϩⲁⲉⲓⲃⲉⲥ ⲛϭⲓ ⲛϩⲁⲗⲁⲧⲉ ⲛⲧⲡⲉ
33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat zij het horen konden.
ⲗ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ϩⲛ ⲛⲁⲓⲥⲙⲟⲧ ⲙⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲛⲉϥϫⲱ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲙⲡϣⲁϫⲉ ⲕⲁⲧⲁ ⲑⲉ ⲉⲧⲟⲩⲛⲁϣⲥⲱⲧⲙ
34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder.
ⲗ̅ⲇ̅ⲁϫⲛⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲇⲉ ⲙⲉϥϣⲁϫⲉ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲛⲥⲁⲩⲥⲁ ⲇⲉ ϣⲁϥⲃⲟⲗⲟⲩ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲉⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ
35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde.
ⲗ̅ⲉ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϩⲙ ⲡⲉϩⲟⲟⲩ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲛⲧⲉⲣⲉⲣⲟⲩϩⲉ ϣⲱⲡⲉ ϫⲉ ⲙⲁⲣⲟⲛ ⲉⲡⲓⲕⲣⲟ
36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem.
ⲗ̅ⲋ̅ⲁⲩⲕⲁⲡⲙⲏⲏϣⲉ ϭⲉ ⲁⲩⲧⲁⲗⲟϥ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ⲛⲑⲉ ⲉⲧϥⲛϩⲏⲧⲥ ⲁϩⲉⲛⲕⲉⲉϫⲏⲩ ⲥϭⲏⲣ ⲛⲙⲙⲁϥ
37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd.
ⲗ̅ⲍ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲛⲟϭ ⲛϩⲁⲧⲏⲩ ϣⲱⲡⲉ ⲁⲛϩⲟⲉⲓⲙ ϥⲱϭⲉ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ϩⲱⲥⲧⲉ ⲉⲟⲙⲥϥ
38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?
ⲗ̅ⲏ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲛⲉϥϩⲓⲡⲁϩⲟⲩ ⲙⲡϫⲟⲉⲓ ⲉϥⲛⲕⲟⲧⲕ ϩⲓϫⲛ ⲟⲩϣⲟⲧ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲛⲉϩⲥⲉ ⲙⲙⲟϥ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡⲥⲁϩ ⲛⲅⲟ ⲁⲛ ⲡⲉ ⲣⲣⲟⲟⲩϣ ϫⲉ ⲧⲛⲛⲁⲙⲟⲩ
39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte.
ⲗ̅ⲑ̅ⲁϥⲧⲱⲟⲩⲛϥ ⲇⲉ ⲁϥⲉⲡⲓⲧⲓⲙⲁ ⲙⲡⲧⲏⲩ ⲁⲩⲱ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲧⲉⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ϫⲉ ⲕⲁⲣⲱ ⲛⲧⲉϣⲧⲙⲣⲱ ⲁⲩⲱ ⲁⲡⲧⲏⲩ ϩⲣⲏϭ ⲁⲩⲛⲟϭ ⲛϫⲁⲙⲏ ϣⲱⲡⲉ
40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof?
ⲙ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲁϩⲣⲱⲧⲛ ⲧⲉⲧⲛⲟ ⲛϭⲁⲃϩⲏⲧ ⲙⲡⲁⲧⲉⲧⲛⲕⲁⲡⲓⲥⲧⲓⲥ ⲛⲏⲧⲛ
41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?
ⲙ̅ⲁ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲣ ϩⲟⲧⲉ ϩⲛ ⲟⲩⲛⲟϭ ⲛϩⲟⲧⲉ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲛⲉⲩⲉⲣⲏⲩ ϫⲉ ⲟⲩⲁϣ ⲙⲙⲓⲛⲉ ⲡⲉ ⲡⲁⲓ ϫⲉ ⲡⲕⲉⲧⲏⲩ ⲛⲙ ⲧⲉⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲥⲱⲧⲙ ⲛⲥⲱϥ