< Jona 4 >
1 Dit verdroot Jona met groot verdriet, en zijn toorn ontstak.
But Jonah was very distressed [that God had not destroyed Nineveh]. He became very angry. [The people of Nineveh were non-Jews, and Jonah did not think that God should act mercifully toward anyone who was not a Jew].
2 En hij bad tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.
He prayed to Yahweh, “O Yahweh, what you have done is what I thought that you would do, before I left home [RHQ]. That is why I [decided] immediately to run away, and go to Tarshish [city], because I knew that you, O God, act very kindly and compassionately [toward all people]. You do not quickly become angry with people who do evil things. You love people very much, and you change your mind about punishing [people who sin].
3 Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven.
[So] now, O Yahweh, [since you will not destroy Nineveh city as you said you would], allow me to die, because it would be better for me to die than to [continue to] live.”
4 En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken?
Yahweh replied, “(Why is it right for you to be angry [about my not destroying the city]?/It is not right for you to be angry [about my not destroying the city]!) [RHQ]”
5 Jona nu ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden.
Jonah [did not reply]. He went out of the city to the east [side of it]. He made a small shelter in order that he could sit under it and be protected from the sun. He sat under the shelter and waited to see what would happen to the city.
6 En God, de HEERE, beschikte een wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet. En Jona verblijdde zich over den wonderboom met grote blijdschap.
Then Yahweh God caused a vine to grow up [immediately] to shade Jonah’s head from the sun and make him [feel] more comfortable. Jonah was very happy about [having] the vine [over his head].
7 Maar God beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom, dat hij verdorde.
But before dawn the next day, God sent a worm that chewed the vine, with the result that the vine withered.
8 En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven.
Then, when the sun rose [high in the sky], God sent a very hot wind from the east, and the sun shone very strongly on Jonah’s head, with the result that he felt faint. He wanted to die, and he said, “It would be better for me to die than to [continue to] live!”
9 Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken ter dood toe.
But God asked Jonah, “Is it right for you to be angry about [what happened to] the vine?” Jonah replied, “[Yes], it is right! [Now] I am very angry and I want to die!”
10 En de HEERE zeide: Gij verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien groot gemaakt; die in een nacht werd, en in een nacht verging;
But Yahweh said [to him], “You have been concerned about my [causing] that vine [to wither], even though you did not take care of it, and you did not make it grow. It just grew up during one night, and it completely withered [at the end of] the next night.
11 En Ik zou die grote stad Nineve niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee?
But there are more than 120,000 people in Nineveh who [are very young, and because of that], they cannot tell which is their right hand and which is their left hand, and there are also many cattle, [and none of these have done anything to displease me]. So (is it not right for me to be concerned about the people of that huge city, [and not want to destroy them]?/it is certainly right for me to be concerned about the people of that huge city [and not want to destroy them]!) [RHQ]”