< Johannes 8 >
1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg.
(Zingatia: Angalia ufafanuzi wa Yohana 7: 53 - 8: 11 hapo juu). Yesu alienda mlima wa Mizeituni.
2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.
Mapema asubuhi akaja tena hekaluni, na watu wote wakamwendea; akakaa na kuwafundisha.
3 En de Schriftgeleerden en de Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen.
Waandishi na Mafarisayo wakamletea mwanamke aliyekamatwa katika kitendo cha kuzini. Wakamweka katikati.
4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande.
(Zingatia: Angalia ufafanuzi wa Yohana 7: 53 - 8: 11 hapo juu). Ndipo wakamwambia Yesu, “Mwalimu, mwanamke huyu amekamatwa katika uzinzi, katika kitendo kabisa.
5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?
Sasa, katika sheria, Musa ametuamuru kuwaponda mawe watu kama hawa, unasemaje juu yake?
6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde.
Walisema haya ili kumtega ili kwamba wapate jambo la kumshitaki, lakini Yesu akainama chini akaandika katika ardhi kwa kidole chake.
7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar.
(Zingatia: Angalia ufafanuzi wa Yohana 7: 53 - 8: 11 hapo juu). Walipoendelea kumwuliza, alisimama na kuwaambia, “Yeye asiyekuwa na dhambi miongoni mwenu, awe wa kwanza kumponda mawe.”
8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde.
Akainama tena chini, akaandika katika ardhi kwa kidole chake.
9 Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande.
(Zingatia: Angalia ufafanuzi wa Yohana 7: 53 - 8: 11 hapo juu). Waliposikia hayo, waliondoka mmoja baada ya mwingine, kuanzia aliye mzee. Mwishowe Yesu aliachwa peke yake, pamoja na mwanamke aliyekuwa katikati yao.
10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld?
Yesu alisimama na kumwambia, “Mwanamke, waliokushitaki wako wapi? Hakuna hata mmoja aliyekuhukumu?”
11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.
Akasema, “Hakuna hata mmoja Bwana.” Yesu akasema, “Hata mimi sikuhukumu. Nenda njia yako; kuanzia sasa na kuendelea usitende dhambi tena.”
12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.
Tena Yesu akazungumza na watu akisema, “Mimi ni nuru ya ulimwengu; yeye anifuataye hatatembea gizani bali atakuwa na nuru ya uzima.”
13 De Farizeen dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; Uw getuigenis is niet waarachtig.
Mafarisayo wakamwambia, “Unajishuhudia mwenyewe; ushuhuda wako siyo wa kweli.”
14 Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet, van waar Ik gekomen ben, en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, en waar Ik heenga.
Yesu alijibu akawaambia, “Hata kama nitajishuhudia mwenyewe, ushuhuda wangu ni kweli. Ninajua mahali nilikotoka na kule ninakoenda, lakini ninyi hamjui mahali ninapotoka au kule ninakoenda.
15 Gij oordeelt naar het vlees; Ik oordeel niemand.
Nyinyi mnahukumu kimwili; mimi simhukumu yeyote.
16 En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.
Mimi hata nikihukumu, hukumu yangu ni kweli kwa sababu siko peke yangu, bali niko pamoja na baba aliyenituma.
17 En er is ook in uw wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is.
Ndiyo, na katika sheria yenu imeandikwa kwamba ushuhuda wa watu wawili ni kweli.
18 Ik ben het, Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij.
Mimi ndiye ninayejishuhudia, na Baba aliyenituma ananishuhudia.”
19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen.
Wakamwambia, “Baba yako yuko wapi?” Yesu akajibu, “mimi hamnijui wala Baba yangu hammjui; mngelikuwa mnanijua mimi, mngemjua na Baba yangu pia.”
20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen.
Alisema maneno haya akiwa karibu na hazina alipokuwa akifundisha hekaluni, na hakuna hata mmoja aliyemkamata kwa sababu saa yake ilikuwa bado haijafika.
21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen.
Basi akawaambia tena, “Ninaenda zangu; mtanitafuta na mtakufa katika dhambi zenu. Kule niendako, hamuwezi kuja.”
22 De Joden dan zeiden: Zal Hij ook Zichzelven doden, omdat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen?
Wayahudi wakasema, “Atajiua mwenyewe, yeye ambaye alisema, 'kule niendako hamuwezi kuja'?”
23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.
Yesu akawaambia, “Mnatoka chini; mimi natoka juu. Ninyi ni wa Ulimwengu huu; mimi si wa ulimwengu huu.
24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.
Kwa hiyo, naliwaambieni kuwa mtakufa katika dhambi zenu. Vinginevyo muamini kuwa MIMI NDIYE, mtakufa katika dhambi zenu”.
25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge.
Kwa hiyo wakamwambia, “Wewe ni nani?” Yesu akawaambia, Yale niliyowaambia tangu mwanzo.
26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.
Ninayo mambo mengi ya kuzungumza na kuhukumu juu yenu. Hata hivyo, yeye aliyenituma ni wa kweli; na mambo niliyoyasikia kutoka kwake, mambo haya nayasema kwa Ulimwengu.”
27 Zij verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak.
Hawakumuelewa kwamba alikuwa akiongea nao kuhusu Baba.
28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft.
Yesu akasema, “Mtakapomwinua juu Mwana wa Mtu, ndipo mtakapojua kuwa MIMI NDIYE, na kwamba sifanyi lolote kwa nafsi yangu. Kama Baba alivyonifundisha, ninazungumza mambo haya.
29 En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.
Yeye aliyenituma yuko pamoja nami, na yeye hajaniacha peke yangu, kwani kila mara nafanya yale yanayompendeza.”
30 Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem.
Wakati Yesu akisema mambo haya, wengi walimwamini.
31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen;
Yesu akasema kwa wale Wayahudi waliomwamini, “Ikiwa mtakaa katika neno langu, ndipo mtakuwa wanafunzi wangu kweli,
32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.
nanyi mtaijua kweli, na kweli itawaweka huru.”
33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
Walimjibu, “Sisi ni uzao wa Ibrahimu na kamwe hatujawahi kwa chini ya utumwa wa yeyote; utasemaje, “Tutawekwa huru?”
34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde.
Yesu aliwajibu, “Amini, amini, nawaambia, kila atendaye dhambi ni mtumwa wa dhambi.
35 En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. (aiōn )
Mtumwa hakai nyumbani wakati wote; mwana hudumu siku zote. (aiōn )
36 Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn.
Kwa hiyo, ikiwa Mwana akiwaweka huru, mtakuwa huru kweli kabisa.”
37 Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden; want Mijn woord heeft in u geen plaats.
Ninajua kwamba ninyi ni uzao wa Ibrahimu; mnatafuta kuniua kwa sababu neno langu halina nafasi ndani yenu.
38 Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uw vader gezien hebt.
Ninasema mambo ambayo nimeyaona pamoja na Baba yangu, na ninyi vile vile mnafanya mambo ambayo mliyasikia kutoka kwa baba yenu.”
39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen.
Walijibu na kumwambia, “Baba yetu ni Abrahamu.” Yesu akawaambia, Kama mngelikuwa watoto wa Ibrahimu, mngefanya kazi za Ibrahimu.
40 Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.
Hata sasa mnatafuta kuniua, mtu aliyewaambia ukweli kwamba nilisikia kutoka kwa Mungu. Abrahamu hakufanya hivi.
41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, namelijk God.
Mnafanya kazi za baba yenu.” Wakamwambia, “Hatukuzaliwa katika uzinzi, tunaye Baba mmoja, Mungu.”
42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
Yesu akawaambia, “Ikiwa Mungu ni Baba yenu, mngenipenda mimi, kwa maana nimetoka kwa Mungu; wala sikuja kwa nafsi yangu, bali yeye alinituma.
43 Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is, omdat gij Mijn woord niet kunt horen.
Kwa nini hamyaelewi maneno yangu? Kwa sababu hamuwezi kuvumilia kuyasikia maneno yangu.
44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen.
Ninyi ni wa baba yenu, shetani, na mnataka kuzitenda tamaa za baba yenu. Alikuwa mwuaji tangu mwanzo na hawezi kusimama katika kweli kwa sababu kweli haimo ndani yake. Anapoongea uongo, anaongea kutoka kwenye asili yake kwa sababu ni mwongo na baba wa uongo.
45 Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet.
Hata sasa, kwa sababu ninasema iliyo kweli, hamniamini.
46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet?
Ni nani kati yenu anayenishuhudia kuwa nina dhambi? ikiwa ninasema iliyo kweli, kwa nini hamniamini?
47 Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.
Yeye aliye wa Mungu huyasikia maneno ya Mungu; ninyi hamyasikii kwa sababu ninyi si wa Mungu.”
48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt?
Wayahudi wakamjibu na kumwambia, hatujasema kweli kuwa wewe ni Msamaria na una pepo?”
49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij.
Yesu akajibu, sina pepo; lakini namheshimu Baba yangu, nanyi hamniheshimu.
50 Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een, Die ze zoekt en oordeelt.
Sitafuti utukufu wangu; kuna mmoja atafutaye na kuhukumu.
51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. (aiōn )
Amini, amini, nawaambia, iwapo yeyote atalishika neno langu, hataona mauti kamwe.” (aiōn )
52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? (aiōn )
Wayahudi wakamwambia, “Sasa tumejua kuwa una pepo. Abrahamu na mabii walikufa; lakini unasema, 'Ikiwa mtu atalishika neno langu, hataonja mauti'. (aiōn )
53 Zijt Gij meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven?
Wewe si mkuu kuliko baba yetu Abrahamu aliyekufa, sivyo? Manabii pia walikufa. Wewe wajifanya kuwa nani?”
54 Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven eer, zo is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, Die Mij eert, Welken gij zegt, dat uw God is.
Yesu akajibu, “Ikiwa nitajitukuza mwenyewe, utukufu wangu ni bure; ni Baba yangu anayenitukuza - yule mnayemsema kuwa ni Mungu wenu.
55 En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord.
Ninyi hamjamjua yeye, lakini mimi namjua yeye. Ikiwa nitasema, 'simjui,' nitakuwa kama nyinyi, muongo. Hata hivyo, ninamjua na maneno yake nimeyashika.
56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien, en is verblijd geweest.
Baba yenu Abrahamu alishangilia atakavyoiona siku yangu; aliiona na alifurahi.”
57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren, en hebt Gij Abraham gezien?
Wayahudi wakamwambia,”Haujafikisha umri wa miaka hamsini bado, nawe umemuona Ibrahimu?”
58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was, ben Ik.
Yesu akawaambia, “Amini, amini, nawaambia, kabla Abrahamu hajazaliwa, MIMI NIKO.”
59 Zij namen dan stenen op, dat zij ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich, en ging uit den tempel, gaande door het midden van hen; en ging alzo voorbij.
Ndipo waliokota mawe wapate kumpiga, lakini Yesu alijificha na akatoka nje ya hekalu.