Johannes 8
1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg.
ⲁ̅
2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.
ⲃ̅
3 En de Schriftgeleerden en de Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen.
ⲅ̅
4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande.
ⲇ̅
5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?
ⲉ̅
6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde.
ⲋ̅
7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar.
ⲍ̅
8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde.
ⲏ̅
9 Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande.
ⲑ̅
10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld?
ⲓ̅
11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.
ⲓ̅ⲁ̅
12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.
ⲓ̅ⲃ̅ⲓⲥ ϭⲉ ⲟⲛ ⲁϥϣⲁϫⲉ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲡⲉ ⲡⲟⲩⲟⲓⲛ ⲙⲡⲕⲟⲥⲙⲟⲥ ⲡⲉⲧⲛⲁⲟⲩⲁϩϥ ⲛⲥⲱⲉⲓ ⲛϥⲛⲁⲙⲟⲟϣⲉ ⲁⲛ ϩⲙ ⲡⲕⲁⲕⲉ ⲁⲗⲗⲁ ϥⲛⲁϫⲓ ⲙⲡⲟⲩⲟⲓⲛ ⲙⲡⲱⲛϩ
13 De Farizeen dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; Uw getuigenis is niet waarachtig.
ⲓ̅ⲅ̅ⲡⲉϫⲉ ⲛⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲁⲓⲟⲥ ϭⲉ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲛⲧⲟⲕ ⲉⲕⲣ ⲙⲛⲧⲣⲉ ϩⲁⲣⲟⲕ ⲧⲉⲕⲙⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲉ ⲟⲩⲙⲉ ⲁⲛ ⲧⲉ
14 Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet, van waar Ik gekomen ben, en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, en waar Ik heenga.
ⲓ̅ⲇ̅ⲁⲓⲥ ⲟⲩⲱϣⲃ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲕⲁⲛ ⲁⲛⲟⲕ ⲉⲉⲓϣⲁⲛⲣ ⲙⲛⲧⲣⲉ ϩⲁⲣⲟⲉⲓ ⲧⲁⲙⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲉ ⲟⲩⲙⲉ 〚ⲁⲛ〛 ⲧⲉ ϫⲉ ϯⲥⲟⲟⲩⲛ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲓⲉⲓ ⲧⲱⲛ ⲁⲩⲱ ⲉⲓⲛⲁ ⲉⲧⲱⲛ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲟⲩⲛ ⲁⲛ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲉⲓ ⲧⲱⲛ ⲏ ⲉⲓⲛⲁ ⲉⲧⲱⲛ
15 Gij oordeelt naar het vlees; Ik oordeel niemand.
ⲓ̅ⲉ̅ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛⲕⲣⲓⲛⲉ ⲕⲁⲧⲁ ⲥⲁⲣⲝ ⲁⲛⲟⲕ ⲛϯⲕⲣⲓⲛⲉ ⲁⲛ ⲗⲗⲁⲁⲩ
16 En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.
ⲓ̅ⲋ̅ⲕⲁⲛ ⲉⲓϣⲁⲛⲕⲣⲓⲛⲉ ⲇⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲧⲁⲕⲣⲓⲥⲓⲥ ⲟⲩⲙⲉⲉ ⲧⲉ ϫⲉ ⲛⲁⲛⲟⲕ ⲁⲛ ⲙⲙⲁⲧⲉ ⲡⲉ ⲁⲗⲗⲁ ⲁⲛⲟⲕ ⲙⲛ ⲡⲓⲱⲧ ⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲟⲩⲟⲉⲓ
17 En er is ook in uw wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is.
ⲓ̅ⲍ̅ϥⲥⲏϩ ⲇⲉ ⲟⲛ ϩⲙ ⲡⲉⲧⲛⲛⲟⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲧⲙⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲉ ⲛⲣⲱⲙⲉ ⲥⲛⲁⲩ ⲟⲩⲙⲉ ⲧⲉ
18 Ik ben het, Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij.
ⲓ̅ⲏ̅ⲁⲛⲟⲕ ⲡⲉⲧⲣ ⲙⲛⲧⲣⲉ ϩⲁⲣⲟⲉⲓ ⲁⲩⲱ ϥⲣ ⲙⲛⲧⲣⲉ ⲟⲛ ϩⲁⲣⲟⲓ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲓⲱⲧ ⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲟⲩⲟⲉⲓ
19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen.
ⲓ̅ⲑ̅ⲛⲉⲩϫⲱ ϭⲉ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲉϥⲧⲱⲛ ⲡⲉⲕⲉⲓⲱⲧ ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲟⲩⲧⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟⲓ ⲁⲛ ⲟⲩⲧⲉ ⲟⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲟⲩⲛ ⲁⲛ ⲙⲡⲁⲓⲱⲧ ⲉⲛⲉⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟⲓ ⲛⲉⲧⲉⲧⲛⲁⲥⲟⲩⲛ ⲡⲁⲓⲱⲧ ⲟⲛ ⲡⲉ
20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen.
ⲕ̅ⲛⲉⲉⲓϣⲁϫⲉ ⲁϥϫⲟⲟⲩ ϩⲙ ⲡⲅⲁⲍⲟⲫⲩⲗⲁⲕⲓⲟⲛ ⲉϥϯ ⲥⲃⲱ ϩⲙ ⲡⲉⲣⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲉⲗⲁⲁⲩ ϭⲟⲡϥ ϫⲉ ⲙⲡⲁⲧⲉⲧⲉϥⲟⲩⲛⲟⲩ ⲉⲓ
21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen.
ⲕ̅ⲁ̅ⲡⲉϫⲁϥ ϭⲉ ⲟⲛ ⲛⲁⲩ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ϯⲛⲁⲃⲱⲕ ⲁⲩⲱ ⲧⲉⲧⲛⲁϣⲓⲛⲉ ⲛⲥⲱⲉⲓ ⲁⲩⲱ ⲧⲉⲧⲛⲁⲙⲟⲩ ϩⲣⲁⲓ ϩⲙ ⲡⲉⲧⲛⲛⲟⲃⲉ ⲁⲩⲱ ⲡⲙⲁ ⲁⲛⲟⲕ ⲉϯⲛⲁⲃⲱⲕ ⲉⲣⲟϥ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲙⲛ ϣϭⲟⲙ ⲙⲙⲱⲧⲛ ⲉⲉⲓ ⲉⲙⲙⲁⲩ
22 De Joden dan zeiden: Zal Hij ook Zichzelven doden, omdat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen?
ⲕ̅ⲃ̅ⲛⲉⲩϫⲱ ϭⲉ ⲙⲙⲟⲥ ⲛϭⲓ ⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ϫⲉ ⲙⲏⲧⲓ ⲉϥⲛⲁⲙⲟⲩⲟⲩⲧ ⲙⲙⲟϥ ϫⲉ ϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲡⲙⲁ ⲁⲛⲟⲕ ⲉϯⲛⲁⲃⲱⲕ ⲉⲣⲟϥ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛⲁϣ ⲉⲓ ⲁⲛ ⲉⲙⲙⲁⲩ
23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.
ⲕ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛ ϩⲉⲛⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲕⲁϩ ⲁⲛⲟⲕ ⲁⲛⲅ ⲟⲩⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲧⲡⲉ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛ ϩⲉⲛⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲉⲓⲕⲟⲥⲙⲟⲥ ⲁⲛⲟⲕ ⲁⲛⲅ ⲟⲩⲉⲃⲟⲗ ⲁⲛ ϩⲙ ⲡⲉⲓⲕⲟⲥⲙⲟⲥ
24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.
ⲕ̅ⲇ̅ⲁⲓϫⲟⲟⲥ ϭⲉ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲧⲉⲧⲛⲁⲙⲟⲩ ϩⲛ ⲛⲉⲧⲛⲛⲟⲃⲉ ⲉⲧⲉⲧⲛⲧⲙⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲅⲁⲣ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲡⲉ ⲧⲉⲧⲛⲁⲙⲟⲩ ϩⲛ ⲛⲉⲧⲛⲛⲟⲃⲉ
25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge.
ⲕ̅ⲉ̅ⲛⲉⲩϫⲱ ϭⲉ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲛⲧⲟⲕ ⲛⲧⲕ ⲛⲓⲙ ⲡⲉϫⲉ ⲓⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ϫⲓⲛ ⲛϣⲟⲣⲡ ϯϣⲁϫⲉ ⲛⲙⲙⲏⲧⲛ
26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.
ⲕ̅ⲋ̅ⲉⲩⲛϯ ϩⲁϩ ⲉϫⲱ ⲉⲧⲃⲉ ⲧⲏⲩⲧⲛ ⲁⲩⲱ ⲉⲕⲣⲓⲛⲉ ⲁⲗⲗⲁ ⲟⲩⲙⲉ ⲡⲉ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲟⲩⲟⲉⲓ ⲁⲩⲱ ⲁⲛⲟⲕ ⲛⲉⲛⲧⲁⲓⲥⲟⲧⲙⲟⲩ ⲛⲧⲟⲟⲧϥ ⲛⲁⲓ ⲛⲉϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲉⲡⲕⲟⲥⲙⲟⲥ
27 Zij verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak.
ⲕ̅ⲍ̅ⲙⲡⲟⲩⲉⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲉϥϣⲁϫⲉ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲉⲓⲱⲧ
28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft.
ⲕ̅ⲏ̅ⲡⲉϫⲁϥ ϭⲉ ⲛⲁⲩ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ϫⲉ ϩⲟⲧⲁⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛϣⲁⲛϫⲓⲥⲉ ⲙⲡϣⲏⲣⲉ ⲙⲡⲣⲱⲙⲉ ⲧⲟⲧⲉ ⲧⲉⲧⲛⲁⲉⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲛϯⲣ ⲗⲁⲁⲩ ⲁⲛ ϩⲁⲣⲟⲓ ⲙⲙⲁⲩⲁⲁⲧ ⲁⲗⲗⲁ ⲕⲁⲧⲁ ⲑⲉ ⲉⲛⲧⲁⲡⲁⲉⲓⲱⲧ ⲧⲥⲁⲃⲟⲉⲓ ⲛⲁⲓ ⲛⲉϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲟⲩ
29 En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.
ⲕ̅ⲑ̅ⲁⲩⲱ ϥϣⲟⲟⲡ ⲛⲙⲙⲁⲓ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲟⲩⲟⲓ ⲁⲩⲱ ⲙⲡϥⲕⲁⲁⲧ ⲙⲙⲁⲩⲁⲁⲧ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ϯⲉⲓⲣⲉ ⲛⲛⲉⲧⲣ ⲁⲛⲁϥ ⲛⲟⲩⲟⲓϣ ⲛⲓⲙ
30 Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem.
ⲗ̅ⲛⲁⲓ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲁϩⲁϩ ⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲉⲣⲟϥ
31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen;
ⲗ̅ⲁ̅ⲓⲥ ϭⲉ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁⲩⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲉⲣⲟϥ ϫⲉ ⲉϣⲱⲡⲉ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛϣⲁⲛϭⲱ ϩⲙ ⲡϣⲁϫⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛ ⲛⲁⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲛⲁⲙⲉ
32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.
ⲗ̅ⲃ̅ⲁⲩⲱ ⲧⲉⲧⲛⲁⲥⲟⲩⲛ ⲧⲙⲉ ⲁⲩⲱ ⲧⲙⲉ ⲛⲁⲣⲧⲏⲩⲧⲛ ⲛⲣⲙϩⲉ
33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
ⲗ̅ⲅ̅ⲁⲩⲟⲩⲱϣⲃ ⲛⲁϥ ⲡⲉϫⲁⲩ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲛ ⲡⲉⲥⲡⲉⲣⲙⲁ ⲛⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲛⲣ ϩⲙϩⲁⲗ ⲗⲗⲁⲁⲩ ⲉⲛⲉϩ ⲛⲁϣ ⲛϩⲉ ⲛⲧⲟⲕ ⲕϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲧⲉⲧⲛⲁⲣ ⲣⲙϩⲉ
34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde.
ⲗ̅ⲇ̅ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲛⲁⲩ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ϫⲉ ϩⲁⲙⲏⲛ ϩⲁⲙⲏⲛ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲓⲣⲉ ⲙⲡⲛⲟⲃⲉ ϥⲟ ⲛϩⲙϩⲁⲗ ⲙⲡⲛⲟⲃⲉ
ⲗ̅ⲉ̅ⲡϩⲙϩⲁⲗ ⲇⲉ ⲛϥⲛⲁϭⲱ ⲁⲛ ϩⲙ ⲡⲏⲓ ϣⲁ ⲉⲛⲉϩ ⲡϣⲏⲣⲉ ⲇⲉ ⲛⲧⲟϥ ⲛⲁϭⲱ ϣⲁ ⲉⲛⲉϩ (aiōn g165)
36 Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn.
ⲗ̅ⲋ̅ⲉⲣϣⲁⲡϣⲏⲣⲉ ϭⲉ ⲣⲧⲏⲩⲧⲛ ⲣⲣⲙϩⲉ ⲟⲛⲧⲱⲥ ⲧⲉⲧⲛⲁϣⲱⲡⲉ ⲛⲣⲙϩⲉ
37 Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden; want Mijn woord heeft in u geen plaats.
ⲗ̅ⲍ̅ϯⲥⲟⲟⲩⲛ ϫⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛ ⲡⲉⲥⲡⲉⲣⲙⲁ ⲛⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲁⲗⲗⲁ ⲧⲉⲧⲛϣⲓⲛⲉ ⲛⲥⲱⲉⲓ ⲉⲙⲟⲟⲩⲧ ϫⲉ ⲡⲁϣⲁϫⲉ ⲛϥⲟⲩⲏϩ ⲁⲛ ⲛϩⲏⲧⲧⲏⲩⲧⲛ
38 Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uw vader gezien hebt.
ⲗ̅ⲏ̅ⲁⲛⲟⲕ ⲛⲉⲛⲧⲁⲓⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲛⲧⲙ ⲡⲁⲓⲱⲧ ⲛⲉϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲛⲧⲱⲧⲛ ϭⲉ ϩⲱⲧⲧⲏⲩⲧⲛ ⲛⲉⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲛⲧⲙ ⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲁⲣⲓⲥⲟⲩ
39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen.
ⲗ̅ⲑ̅ⲁⲩⲟⲩⲱϣⲃ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡⲉⲛⲉⲓⲱⲧ ⲡⲉ ⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲡⲉϫⲉ ⲓⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲉⲛⲉⲛⲧⲉⲧⲛⲛϣⲏⲣⲉ ⲛⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲛⲉⲧⲉⲧⲛⲁⲣ ⲛⲉϩⲃⲏⲩⲉ ⲛⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ
40 Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.
ⲙ̅ⲧⲉⲛⲟⲩ ⲇⲉ ⲧⲉⲧⲛϣⲓⲛⲉ ⲛⲥⲱⲉⲓ ⲉⲙⲟⲟⲩⲧ ⲟⲩⲣⲱⲙⲉ ⲉϥϫⲱ ⲛⲏⲧⲛ ⲛⲧⲙⲉ ⲧⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁϥⲥⲟⲧⲙⲉⲥ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲙ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲙⲡⲉⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲣ ⲡⲁⲓ
41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, namelijk God.
ⲙ̅ⲁ̅ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛⲓⲣⲉ ⲛⲛⲉϩⲃⲏⲩⲉ ⲙⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲡⲉϫⲁⲩ ϭⲉ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲛ ⲛⲧⲁⲩϫⲡⲟⲛ ⲁⲛ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲟⲩⲡⲟⲣⲛⲓⲁ ⲟⲩⲓⲱⲧ ⲛⲟⲩⲱⲧ ⲡⲉⲧϣⲟⲟⲡ ⲛⲁⲛ ⲉⲧⲉ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲡⲉ
42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
ⲙ̅ⲃ̅ⲡⲉϫⲉ ⲓⲥ ϭⲉ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲉⲛⲉ ⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲡⲉ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲛⲉⲧⲉⲧⲛⲁⲙⲉⲣⲓⲧ ⲡⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲅⲁⲣ ⲛⲧⲁⲓⲉⲓ ⲁⲩⲱ ⲉⲓⲛⲏⲩ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲙ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲛⲧⲁⲓⲉⲓ ⲅⲁⲣ ⲁⲛ ϩⲁⲣⲟⲓ ⲙⲙⲁⲩⲁⲁⲧ ⲁⲗⲗⲁ ⲡⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲟⲩⲟⲉⲓ
43 Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is, omdat gij Mijn woord niet kunt horen.
ⲙ̅ⲅ̅ⲉⲧⲃⲉ ⲟⲩ ⲙⲡⲉⲧⲛⲥⲟⲩⲛ ⲧⲁϭⲓⲛϣⲁϫⲉ ϫⲉ ⲙⲙⲛ ϭⲟⲙ ⲙⲙⲱⲧⲛ ⲉⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡⲁϣⲁϫⲉ
44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen.
ⲙ̅ⲇ̅ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛ ϩⲉⲛⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲡⲇⲓⲁⲃⲟⲗⲟⲥ ⲁⲩⲱ ⲧⲉⲧⲛⲟⲩⲱϣ ⲉⲣ ⲛⲉⲡⲓⲑⲩⲙⲓⲁ ⲙⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲡⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲛⲉⲩⲣⲉϥϩⲉⲧⲃ ⲣⲱⲙⲉ ⲡⲉ ϫⲓⲛ ⲛϣⲟⲣⲡ ⲁⲩⲱ ⲙⲡϥⲁϩⲉⲣⲁⲧϥ ϩⲛ ⲧⲙⲉ ϫⲉ ⲙⲛ ⲙⲉ ϣⲟⲟⲡ ϩⲣⲁⲓ ⲛϩⲏⲧϥ ϩⲟⲧⲁⲛ ⲉⲣⲉⲡϭⲟⲗ ⲛⲁϣⲁϫⲉ ⲉϣⲁϥϣⲁϫⲉ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲉⲧⲉⲛⲟⲩϥ ⲛⲉ ϫⲉ ⲟⲩ ⲣⲉϥϫⲓ ϭⲟⲗ ⲡⲉ ⲙⲛ ⲡⲉϥⲕⲉⲉⲓⲱⲧ
45 Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet.
ⲙ̅ⲉ̅ⲁⲛⲟⲕ ⲇⲉ ϫⲉ ϯϫⲱ ⲛⲧⲙⲉ ⲛⲧⲉⲧⲙⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲉⲣⲟⲉⲓ ⲁⲛ
46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet?
ⲙ̅ⲋ̅ⲛⲓⲙ ⲛϩⲏⲧⲧⲏⲩⲧⲛ ⲡⲉⲧⲛⲁϫⲡⲓⲟⲉⲓ ⲉⲧⲃⲉ ⲛⲟⲃⲉ ⲉϣϫⲉ ⲉⲉⲓϫⲱ ⲛⲧⲙⲉ ⲉⲧⲃⲉ ⲟⲩ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲛⲁⲓ ⲁⲛ
47 Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.
ⲙ̅ⲍ̅ⲡⲉⲧϣⲟⲟⲡ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ϣⲁϥⲥⲱⲧⲙ ⲉⲛϣⲁϫⲉ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲁⲓ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲧⲉⲧⲛⲥⲱⲧⲙ ⲁⲛ ϫⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛ ϩⲉⲛⲉⲃⲟⲗ ⲁⲛ ϩⲙ ⲡⲛⲟⲩⲧⲉ
48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt?
ⲙ̅ⲏ̅ⲁⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ⲟⲩⲱϣⲃ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲙⲏ ⲕⲁⲗⲱⲥ ⲁⲛ ⲁⲛⲟⲛ ⲧⲛϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲛⲧⲕ ⲟⲩⲥⲁⲙⲁⲣⲓⲧⲏⲥ ⲁⲩⲱ ⲟⲩⲛ ⲟⲩⲇⲁⲓⲙⲟⲛⲓⲟⲛ ⲛⲙⲙⲁⲕ
49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij.
ⲙ̅ⲑ̅ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ϫⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲙⲛ ⲇⲁⲓⲙⲟⲛⲓⲟⲛ ⲛⲙⲙⲁⲓ ⲁⲗⲗⲁ ϯⲧⲁⲓⲟ ⲙⲡⲁⲉⲓⲱⲧ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲧⲉⲧⲛⲥⲱϣ ⲙⲙⲟⲉⲓ
50 Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een, Die ze zoekt en oordeelt.
ⲛ̅ⲁⲛⲟⲕ ⲇⲉ ⲛϯϣⲓⲛⲉ ⲁⲛ ⲛⲥⲁ ⲡⲁⲉⲟⲟⲩ ϥϣⲟⲟⲡ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲧⲛⲁϣⲓⲛⲉ ⲁⲩⲱ ⲛϥⲕⲣⲓⲛⲉ
51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. (aiōn g165)
ⲛ̅ⲁ̅ϩⲁⲙⲏⲛ ϩⲁⲙⲏⲛ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲛⲁϩⲁⲣⲉϩ ⲉⲡⲁϣⲁϫⲉ ⲛϥⲛⲁⲛⲁⲩ ⲁⲛ ⲉⲡⲙⲟⲩ ϣⲁ ⲉⲛⲉϩ (aiōn g165)
52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? (aiōn g165)
ⲛ̅ⲃ̅ⲡⲉϫⲉ ⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ϭⲉ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲧⲉⲛⲟⲩ ⲁⲛⲉⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲟⲩⲇⲁⲓⲙⲟⲛⲓⲟⲛ ⲡⲉⲧⲛⲙⲙⲁⲕ ⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲁϥⲙⲟⲩ ⲙⲛ ⲛⲉⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲟⲕ ⲕϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲛⲁϩⲁⲣⲉϩ ⲉⲡⲁϣⲁϫⲉ ⲛϥⲛⲁϫⲓ ϯⲡⲉ ⲁⲛ ⲙⲡⲙⲟⲩ ϣⲁ ⲉⲛⲉϩ (aiōn g165)
53 Zijt Gij meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven?
ⲛ̅ⲅ̅ⲙⲏ ⲛⲧⲟⲕ ⲉⲛⲁⲁⲁⲕ ⲉⲡⲉⲛⲉⲓⲱⲧ ⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲡⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁϥⲙⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲁⲩⲙⲟⲩ ⲉⲕⲉⲓⲣⲉ ⲙⲙⲟⲕ ⲛⲛⲓⲙ
54 Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven eer, zo is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, Die Mij eert, Welken gij zegt, dat uw God is.
ⲛ̅ⲇ̅ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲛϭⲓ ⲓⲥ ϫⲉ ⲉϣⲱⲡⲉ ⲁⲛⲟⲕ ⲉⲓϣⲁⲛϯ ⲉⲟⲟⲩ ⲛⲁⲓ ⲟⲩⲗⲁⲁⲩ ⲡⲉ ⲡⲁⲉⲟⲟⲩ ϥϣⲟⲟⲡ ⲛϭⲓ ⲡⲁⲉⲓⲱⲧ ⲉⲧϯ ⲉⲟⲟⲩ ⲛⲁⲓ ⲡⲁⲓ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲡⲉⲛⲛⲟⲩⲧⲉ ⲡⲉ
55 En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord.
ⲛ̅ⲉ̅ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲉⲧⲛⲥⲟⲩⲱⲛϥ ⲁⲛⲟⲕ ⲇⲉ ϯⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟϥ ⲉⲓϣⲁⲛϫⲟⲟⲥ ϫⲉ ⲛϯⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟϥ ⲁⲛ ⲉⲉⲓⲛⲁϣⲱⲡⲉ ⲛⲣⲉϥϫⲓ ϭⲟⲗ ⲛⲧⲉⲧⲛϩⲉ ⲁⲗⲗⲁ ϯⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟϥ ⲁⲩⲱ ϯϩⲁⲣⲉϩ ⲉⲡⲉϥϣⲁϫⲉ
56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien, en is verblijd geweest.
ⲛ̅ⲋ̅ⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲇⲉ ⲡⲉⲧⲛⲉⲓⲱⲧ ⲁϥⲧⲉⲗⲏⲗ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉϥⲉⲛⲁⲩ ⲉⲡⲁϩⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲛⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲣⲁϣⲉ
57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren, en hebt Gij Abraham gezien?
ⲛ̅ⲍ̅ⲡⲉϫⲁⲩ ϭⲉ ⲛⲁϥ ⲛϭⲓ ⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ϫⲉ ⲙⲡⲁⲧⲕⲣ ⲧⲁⲓⲟⲩ ⲛⲣⲟⲙⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲁⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲕ
58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was, ben Ik.
ⲛ̅ⲏ̅ⲡⲉϫⲉ ⲓⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ϩⲁⲙⲏⲛ ϩⲁⲙⲏⲛ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲉⲙⲡⲁⲧⲉ ⲁⲃⲣⲁϩⲁⲙ ϣⲱⲡⲉ ⲁⲛⲟⲕ ϯϣⲟⲟⲡ
59 Zij namen dan stenen op, dat zij ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich, en ging uit den tempel, gaande door het midden van hen; en ging alzo voorbij.
ⲛ̅ⲑ̅ⲁⲩϥⲓ ⲱⲛⲉ ϭⲉ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉⲩⲉ ⲛⲟⲩϫⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲓⲥ ⲇⲉ ⲁϥϩⲟⲡϥ ⲁϥⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲉⲣⲡⲉ
