< Job 6 >
1 Maar Job antwoordde en zeide:
Then Job spoke again, saying [to Eliphaz],
2 Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief!
“If all my troubles and misery could be put on a scale and weighed,
3 Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.
they would be heavier than all the sands [on the shores] of the oceans. That is why I spoke (very rashly/without thinking clearly) [about the day that I was born].
4 Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.
[It is as though] Almighty [God] has shot me with arrows. [It is as though] those arrows had poison on their tips, and that poison has gone into my spirit. The things that God has done to me have terrified me.
5 Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder?
Just like a wild donkey does not [complain by] braying when it has plenty of grass to eat, and an ox does not [complain by] bellowing when it has food to eat [MET], [I would not complain if you were really helping/comforting me].
6 Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers?
People complain [RHQ] when they must eat food which has no salt or other tasteless food [MET], [and that is what your words are like, Eliphaz].
7 Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.
Just like I do not want to eat food [like that], and I loathe/detests that kind of food [MET], [I do not appreciate what you have said to me].
8 Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave;
“I wish that God would do for me what I have requested from him [DOU].
9 En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte!
I wish that he would crush me [and let me die]. I wish that he would reach out his hand and take away my life.
10 Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden.
If he would do that, I would be comforted by knowing that in spite of the great pain that I have suffered, I have always obeyed what [God, ] the Holy One, has commanded.
11 Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou?
But now I do not have [RHQ] enough strength to endure all these things. And since I have nothing [to hope for] in (the future/this life), it is difficult for me to be patient now [RHQ].
12 Is mijn kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal?
I am not [RHQ] strong like rocks are, and my body is not made of bronze.
13 Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?
So I am not able to help myself, and [it seems that] there is no one to rescue me.”
14 Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten.
“When a man has many troubles, his friends should be kind to him, even if he stops revering Almighty [God].
15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;
But [you, ] my friends, are not dependable. You are like streams: They spill over their banks [in the spring]
16 Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt.
when [the melting] ice and snow make those streams overflow,
17 Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats.
but when the dry season comes, there is no water flowing [in those streams], and the channels dry up.
18 De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan.
[The caravans of merchants] turn off the path [to search for some water], but there is no water, so they die [in the desert].
19 De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar.
The men in those caravans search [for some water] because they are sure that they will find some.
20 Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood.
But they do not find any, so they are very disappointed.
21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.
Similarly, you friends have not helped me at all! You have seen that terrible things have happened to me, and you are afraid [that God might do similar things to you].
22 Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen?
[After I lost all my wealth, ] did I ask any of you for money? [RHQ] Did I plead with any of you to spend some of your money to help me [RHQ]?
23 Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen?
Have I asked any of you to rescue me from my enemies [RHQ]? Have I asked you to save me from those who (oppressed me/treated me badly) [RHQ]? [No!]”
24 Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb.
“Answer me [now, and then] I will be quiet; tell me what wrong things I have done!
25 O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is?
When people speak what is true, that will not hurt the person who hears it, but what you say, criticizing me, [is not true, so your saying it] proves nothing [RHQ]!
26 Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?
I am a man who has nothing to hope for, but you try to correct me, and you think what I say is nothing but wind [RHQ]!
27 Ook werpt gij u op een wees; en gij graaft tegen uw vriend.
You do not sympathize with me at all [for all that I am suffering]. [You are heartless!] You would even gamble to see who gets an orphan [as a prize]!
28 Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.
Please look at me! I will not [RHQ] lie to you.
29 Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.
Stop [saying that I have sinned, and] stop criticizing me unjustly! You should realize that I have not done things that are wrong.
30 Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?
Do you think that I am lying? No, I am not lying, because I know what is right and what is wrong [RHQ].”