< Job 27 >
1 En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide:
Job replied again [to his three friends],
2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!
“Almighty God has refused to treat me justly/fairly. He has caused me to feel bitter/resentful. But [just as surely] as he lives,
3 Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;
as long as God’s Spirit enables me to breathe,
4 Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!
I will not lie; I [SYN] will not say anything to deceive anyone.
5 Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.
I will never admit that what you [three] have said is true; until the day that I die, I will insist that I have not done things that are wrong.
6 Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen.
I will say that I am innocent, and never (say anything different/change what I say); my conscience will never reproach me as long as I live.
7 Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde.
“I want my enemies to be [punished] like all wicked [people are punished]; I want [God to punish] those who oppose me like [he punishes all] unrighteous [people].
8 Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?
When [it is time for] God [to] get rid of godless/wicked people and [to] cause them to die, there is absolutely nothing good [RHQ] that they can confidently expect [to happen to them].
9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?
When they experience troubles, (will God hear them call [out to him for help]?/God certainly will not hear them call out [to him for help].) [RHQ]
10 Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?
(Will they be happy about what Almighty [God] does?/They certainly will not be happy about what Almighty [God] does.) [RHQ] (Will they [begin to] pray to him frequently?/They certainly will not [begin to] pray to him frequently.) [RHQ] [Certainly not!]
11 Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.
“I will teach you [three] something about the power [MTY] of Almighty God [MTY]; I will reveal what he is thinking.
12 Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?
But you [three] have seen for yourselves [what God has done]; so (why are you saying such nonsense?/you should not be saying such nonsense.) [RHQ]
13 Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen.
“[I will tell you] what Almighty God does to wicked people, the things that he does to people who oppress others.
14 Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.
[Even] if they have many children, [many of] those children will die in wars [MTY], and their [other] children will [die because they do] not have enough food to eat.
15 Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen.
Their children who are still alive will die from diseases, and their widows will not [even] mourn for them.
16 Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem;
Sometimes [wicked people] accumulate a huge amount [SIM] of silver and pile up clothes like [SIM] those clothes were a pile of clay,
17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen.
but [those wicked people will die, and then] righteous people will wear those clothes, and honest/innocent people will get their silver and divide it [among themselves].
18 Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een hoeder de hutte maakt.
The houses that they build are [as frail/fragile] as [SIM] spider webs, or they are like flimsy huts that watchmen live in [while they guard people’s fields].
19 Rijk ligt hij neder, en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet.
Wicked people are rich when they lie down [at night], but when they wake up [in the morning, they find out that] their money has disappeared.
20 Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen.
“Things that terrify them [PRS] strike them like a flood [SIM]; during the night a whirlwind carries them away.
21 De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats.
[It is as though] the wind from the east picks them up and carries them away from their homes, and they disappear.
22 En God zal dit over hem werpen, en niet sparen; van Zijn hand zal hij snellijk vlieden.
That wind strikes them without pitying them while they are running away, trying to escape from its force/power [MTY].
23 Een ieder zal over hem met zijn handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats.
That wind [is like someone] clapping his hands [MET] at them [to ridicule them], howling at them wherever they run to.”