Jesaja 58

1 Roep uit de keel, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden.

Кричи на все горло, не стри́муйсь, свій голос повищ, мов у сурму́, й об'яви́ ти наро́дові Моєму про їхній пере́ступ, а до́мові Якова — їхні гріхи́!

2 Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid; zij hebben een lust tot God te naderen;

Вони бо щоденно шукають Мене та жадають пізнати доро́ги Мої, мов наро́д той, що праведне чинить, і права́ свого Бога не кидає. Питаються в Мене вони про права́ справедливости, жадають набли́ження Бога:

3 Zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen wij onze ziel, en Gij weet het niet? Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist gestrengelijk al uw arbeid.

„На́що ми по́стимо, коли Ти не бачиш, мучимо душу свою, Ти ж не знаєш того́?“Отак, — у день по́сту свого ви чините волю свою, і всіх ваших робі́тників ти́снете!

4 Ziet, tot twist en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk met de vuist te slaan; vast niet gelijk heden, om uw stem te doen horen in de hoogte.

Тож на сва́рку та за́колот по́стите ви, та щоб кулако́м бити наха́бно. Тепер ви не по́стите так, щоб ваш голос почу́тий був на височині́!

5 Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten, en een dag den HEERE aangenaam?

Хіба ж оце піст, що Я вибрав його, — той день, коли мо́рить люди́на душу свою́, свою голову гне, як та очерети́на, і сте́лить вере́ту та по́піл? Чи ж оце називаєш ти по́стом та днем уподо́би для Господа?

6 Is niet dit het vasten, dat Ik verkies: dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt?

Чи ж ось це не той піст, що Я вибрав його: розв'яза́ти кайда́ни безбожности, пу́та ярма́ розв'язати й пустити на волю ути́снених, і всяке ярмо́ розірва́ти?

7 Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees niet verbergt?

Чи ж не це, — щоб влама́ти голодному хліба свого́, а вбогих бурла́ків до дому впрова́дити? Що як побачиш наго́го, — щоб вкри́ти його, і не схова́тися від свого рі́дного?

8 Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen.

Зася́є тоді́, мов досві́тня зоря́, твоє світло, і хутко шкі́рою рана твоя заросте́, і твоя справедливість ходи́тиме перед тобою, а слава Господня сторо́жею за́дньою!

9 Dan zult gij roepen, en de HEERE zal antwoorden; gij zult schreeuwen, en Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, het uitsteken des vingers, en het spreken der ongerechtigheid;

Тоді кли́кати будеш — і Господь відпові́сть, будеш кли́кати — і Він скаже: Ось Я! Якщо віддали́ш з-поміж себе ярмо́, не бу́деш підно́сити пальця й казати лихо́го,

10 En zo gij uw ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt; dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uw donkerheid zal zijn als de middag.

і будеш давати голодному хліб свій, і знедо́лену душу наси́тиш, — тоді то засві́тить у те́мряві світло твоє, і твоя те́мрява ніби як по́лудень стане,

11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken.

і буде Господь тебе за́вжди прова́дити, і душу твою нагоду́є в посу́ху, ко́сті твої позміцня́є, і ти станеш, немов той напо́єний сад, і мов джерело́ те, що во́ди його не всиха́ють!

12 En die uit u voortkomen, zullen bouwen de oude verwoeste plaatsen; de fondamenten, van geslacht tot geslacht verwoest, zult gij oprichten; en gij zult genaamd worden: Die de bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen.

І руїни відві́чні сини твої позабудо́вують, поставиш осно́ви дові́чні, і будуть тебе називати: „Замуро́вник проло́му, напра́вник шляхів для посе́лення“!

13 Indien gij uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde, Die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen niet doet, en uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt;

Якщо ради суботи ти стримаєш но́гу свою́, щоб не чинити своїх забага́нок у день Мій святий, і будеш звати суботу приє́мністю, днем Господнім святим та шано́ваним, і її пошануєш, — не пі́деш своїми дорогами, діла свого не шука́тимеш та не будеш казати даре́мні слова́, —

14 Dan zult gij u verlustigen in den HEERE, en Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken.

тоді в Го́споді розкошува́ти ти будеш, і Він посадо́вить тебе на висо́тах землі, та зробить, що будеш ти спожива́ти спа́дщину Якова, батька твого́, — бо у́ста Господні сказали оце!