< Jesaja 51 >
1 Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, gij, die den HEERE zoekt! aanschouwt den rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt.
[Yahweh says], “You people who desire to act righteously/justly, who want to do what I want you to do, listen to me! Think about Abraham! [It is as though] [MET] he was a huge rock cliff; and when you [people of Israel became a nation], [it was as though] [MET] you were cut from that rock [DOU].
2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem.
Think about your ancestor Abraham and [his wife] Sarah, of whom [all of] you are descendants. When I first spoke to Abraham, he had no children. But after I blessed him, he had a huge number of descendants.
3 Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs.
[Some day I], Yahweh, will encourage his descendants [again], and I will comfort all [the people who live in] the ruins [of Jerusalem]. The desert in that area will become like Eden, like the garden that I, Yahweh, [made/planted]. All the people there will be joyful and happy; they will thank me and sing.
4 Luistert naar Mij, Mijn volk! en Mijn lieden, neigt naar Mij het oor! want een wet zal van Mij uitgaan, en Ik zal Mijn recht doen rusten tot een licht der volken.
My people of Judah, listen carefully [DOU] to me, because [I want you to] proclaim my laws; the just/right things that I do will be [like] [MET] a light for the people of the nations.
5 Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op Mijn arm zullen zij hopen.
I will soon/quickly rescue you [DOU]; by my power [MTY] I will bring you back [from being exiled in Babylonia] [DOU]. The people who live on islands in the ocean will wait for me [to help them], confidently expecting for me to use my power [MTY].
6 Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.
Look up at the sky, and look at the earth, [and see what they are like now], because [some day] the sky will disappear like [SIM] smoke, and the earth will wear out like [SIM] old clothes wear out, and people on the earth will die like gnats/flies. But I will rescue/save you, and you will remain free forever, and I will rule you righteously/fairly forever.
7 Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is! vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet.
You people who know what things are right to do, and who know in your inner beings [what is written in] my laws, listen to me! Do not be afraid of people who taunt/insult you; do not be disturbed/upset when people revile you,
8 Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het schietwormpje zal ze opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten.
because [some day they will be destroyed] like [MET] clothing that is eaten by ([larvae of] moths/cockroaches), like wool garments that have been eaten by worms. I will save you people, and you will be saved forever.”
9 Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm des HEEREN! ontwaak als in de verledene dagen, als in de geslachten van ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die den zeedraak verwond hebt?
Yahweh, wake up [and do something for us]! Show your power! Do mighty things like you did long ago, when you stabbed [RHQ] that sea monster/dragon Rahab and cut it into pieces.
10 Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren des groten afgronds, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor gingen?
Surely you are [RHQ] the one who caused the [Red] Sea to become dry and made a path through that deep water in order that your people could cross it!
11 Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN wederkeren, en met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden.
And those whom Yahweh will rescue [from being exiled in Babylonia] will [similarly] return to Jerusalem, singing. Their being joyful forever will be [like] [MET] a crown on their heads. They will not be sad or mourn any more; they will be [completely] joyful and happy.
12 Ik, Ik ben het, Die u troost; wie zijt gij, dat gij vreest voor den mens, die sterven zal? en voor eens mensen kind, dat hooi worden zal?
[Yahweh says], “I am the one who encourages you. So (why are you/you should not be) [RHQ] afraid of humans who will [wither and disappear like] [MET] grass.
13 En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag, vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid des benauwers?
(Why have you/You should not have) [RHQ] forgotten [me], Yahweh, the one who created your nation, the one who stretched out the sky and laid the foundations of the earth. (Why are you/You should not be) [RHQ] continually afraid of those who are angry with you and (oppress you/treat you cruelly) and want to get rid of you. [You should not be afraid of them now], because those angry people have now disappeared!
14 De omzwevende gevangene zal haastelijk los gelaten worden; en hij zal in den kuil niet sterven, en zijn brood zal hem niet ontbreken.
Soon you people who have been caused to be slaves [in Babylonia] will be freed! You will not remain in prison, and you will not die of hunger,
15 Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam.
because I am Yahweh, your God, the one who stirs up the sea and causes the waves to roar; I am the Commander of the armies of angels!
16 En Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw Mijner hand; om den hemel te planten, en om de aarde te gronden, en om te zeggen tot Sion: Gij zijt Mijn volk.
I have given you my message [MTY] to proclaim, and I have protected you with my hand [MTY]. I stretched out the sky and laid the foundation of the earth. And I am the one who says to you Israeli people, ‘You are my people!’”
17 Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! gij, die gedronken hebt van de hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen.
[You people of] [APO] Jerusalem, wake up [DOU]! You have experienced Yahweh severely punishing [MTY] you. Yahweh has caused you to suffer much, all that he wanted you to suffer, like [MET] someone who causes another person to suffer by forcing him to drink every drop of [MTY] a cupful of bitter liquid.
18 Er is niemand van al de kinderen, die zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand van al de kinderen, die zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt.
[Now] you do not have any children who are alive [DOU] and able to take your hand and guide you.
19 Deze twee dingen zijn u wedervaren, wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting, en verbreking, en honger, en zwaard, door wien zal Ik u troosten?
You have experienced several disasters: Your country has become desolate/deserted; [your cities have been] destroyed; [many people have] died from hunger; [many people have been] killed by your enemies’ swords. Now, there is no one [RHQ] left to console/comfort you and sympathize with you.
20 Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, zij liggen vooraan op alle straten, gelijk een wilde os in het net; zij zijn vol van de grimmigheid des HEEREN, van de schelding uws Gods.
Your children have fainted and lie in the streets; they are [as helpless as] [SIM] an antelope [that has been caught] in a net. What has happened to them is because Yahweh has been very angry with them; he has rebuked them severely.
21 Daarom hoort nu dit, gij bedrukten! en gij dronkenen, maar niet van wijn!
So now, you people who have suffered much, [you act as though] you are drunk, but it is not because you have drunk a lot of wine.
22 Alzo zegt de Heere, de HEERE en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal: Zie, Ik neem den beker der zwijmeling van uw hand, den droesem van den beker Mijner grimmigheid; gij zult dien voortaan niet meer drinken.
Yahweh, your Lord and your God, the one who argues/pleads your case, says this: “Note this: [It is as though] [MET] I have taken that cup of bitter liquid from your hands; I will not be angry with you and cause you to suffer any more.
23 Maar Ik zal hem dien, die u bedroefd hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel zeiden: Buig u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dergenen, die daarover gaan.
Instead, I will cause those who have tormented you to suffer; [I will severely punish] those who said to you, ‘Prostrate yourselves in order that we may walk on you; [lie down on your stomachs] in order that your backs will be like [SIM] streets that we can walk on.’”