Jesaja 46

1 Bel is gekromd, Nebo wordt nedergebogen, hun afgoden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide beesten.

Бел упав на коліна, зігнувся Нево́, — стали і́доли їхні для звіри́ни й худоби. Те, що колись ви носили, накладене, мов той тяга́р на худобу пому́чену.

2 Samen zijn zij nedergebogen, zij zijn gekromd, zij hebben den last niet kunnen redden, maar zijzelven zijn in de gevangenis gegaan.

Зігнулися й ра́зом упали вони на коліна; не могли врятува́ти тягара́, і самі до поло́ну пішли.

3 Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse overblijfsel van het huis Israels! die van Mij gedragen zijt van den buik aan, en opgenomen van de baarmoeder af.

Почуйте Мене, доме Яковів, та ввесь за́лишку дому Ізраїлевого, яких від живота Я підняв, носив від утро́би,

4 En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen en redden.

і Я буду Той Самий до ста́рости вашої, і до сивини вас носи́тиму, Я вчинив, і Я буду носити, й Я дви́гатиму й поряту́ю!

5 Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden, en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden?

До ко́го Мене ви вподо́бите та прирівня́єте, до кого подібним Мене́ ви учините, щоб схожому бути?

6 Zij verkwisten het goud uit de beurs, en wegen het zilver met de waag; zij huren een goudsmid, en die maakt het tot een god, zij knielen neder, ook buigen zij zich daarvoor.

Ті, що золото сиплють з киси́, срібло ж важать вагою, вина́ймлюють золотаря́, щоб із того їм бога зробив, і перед ним вони падають та поклоня́ються,

7 Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid.

носять його на плечі́, підіймають його, і ставлять його на місці його. І стоїть, і з місця свого́ він не рухається; коли ж хто до нього кричить, то він не відпові́сть, і не врятує його від недолі.

8 Gedenkt hieraan, en houdt u kloekelijk, brengt het weder in het hart, o gij overtreders!

Пам'ятайте про це та змужні́йте, візьміть це на розум, прови́нники!

9 Gedenkt der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben, en er is geen God meer, en er is niet gelijk Ik;

Пам'ятайте про давнє, відвічне, бо Я Бог, і немає більш Бога, й ніко́го, як Я,

10 Die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn; Die zegt: Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.

що звіщаю кінець від поча́тку, і напере́д — що не сталося ще, і що говорю́: „Мій за́мір відбу́деться, і всяке жада́ння Своє Я вчиню́“,

11 Die een roofvogel roept van het oosten, een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen.

що хижого пта́ха зо схо́ду прикли́кую, з кра́ю далекого мужа Своєї поради! Так, Я сказав — те й спрова́джу, що Я задумав був — теє зроблю́!

12 Hoort naar Mij, gij stijven van harte, gij, die verre van de gerechtigheid zijt!

Почуйте Мене, твердосе́рді, далекі від справедливости!

13 Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israel Mijn heerlijkheid.

Я Свою справедливість набли́зив, — вона недале́ко, а спасі́ння Моє не припі́зниться, і дам на Сіоні спасі́ння, дам Ізраїлеві Свою ве́лич!