< Jesaja 16 >
1 Zendt de lammeren van den heerser des lands van Sela af, naar de woestijn henen, tot den berg der dochter van Sion.
[The rulers of Moab will say to each other, ] “We must send some [lambs] from Sela [city] as a gift to the ruler of Judah [to persuade him to not allow his army to attack us any more]. We should send them through the desert to the king.
2 Anderszins zal het geschieden, dat de dochteren van Moab aan de veren van Arnon zullen zijn, als een zwervende vogel, uit het nest gedreven zijnde.
The women of Moab will be left alone at the (fords of/places where people can walk across) the Arnon [River]; they will be like [SIM] birds that have been pushed out of their nests.
3 Brengt een raad aan, houdt gericht, maakt uw schaduw op het midden van den middag, gelijk van den nacht; verbergt de verdrevenen, en meldt den omzwervende niet.
They will cry out, ‘Help us! Tell us what we should do! Protect us completely [MET], we who are running away [from our enemies], and do not (betray us/tell our enemies where we are).
4 Laat mijn verdrevenen onder u verkeren, o Moab! wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan.
Allow [those of us] who are fleeing from Moab to stay with you; hide/protect us from [our enemies who want to] destroy us!’ [Some day] there will be no one to oppress us, and our enemies will stop destroying [our land].
5 Want er zal een troon bevestigd worden in goedertierenheid, en op denzelven zal bestendig een zitten in de tent van David, een, die oordeelt en het recht zoekt, en vaardig is ter gerechtigheid.
Then [Yahweh] will appoint someone to be king who will be [a descendant of King] David. As he rules [MTY], he will be merciful and truthful. He will always do what is fair/just and quickly do what is righteous.”
6 Wij hebben gehoord de hovaardij van Moab, hij is zeer hovaardig; zijn hoogmoed, en zijn hovaardij, en zijn verbolgenheid, zijn alzo zijn grendelen niet.
We [people of Judah] have heard about [the people of] Moab; we have heard that they are very proud and conceited [DOU]; they are insolent, but what they proudly say about themselves is not true.
7 Daarom zal Moab over Moab huilen, altemaal zullen zij huilen; over de fondamenten van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten, gewisselijk, zij zijn gebroken.
[Some day all the people in] Moab will weep. They will all mourn, because [there will be no more] raisin cakes in Kir-Hareseth [city].
8 Want de velden van Hesbon zijn verflauwd, ook de wijnstok van Sibma, de heren der heidenen hebben zijn uitgelezen planten verpletterd; zij reiken tot Jaezer toe, zij dwalen door de woestijn; hun scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee.
The [crops in] the fields at Heshbon [city] will wither, and the vineyards at Sibmah [town] will wither also. The armies of [other] nations will destroy Moab, which is [like] [MET] a beautiful grapevine whose branches spread [north] to Jazer [town] and [east] to the desert. Its branches spread very far [west], to the west side of the [Dead] Sea.
9 Daarom beween ik, in de wening over Jaezer, den wijnstok van Sibma, ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale! want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen;
So I will weep for Jazer and for the grapevines of Sibmah. I will shed tears for all of you. I will cry because people will no longer shout joyfully, like they usually do when they gather the fruit that ripens in the (summer/hot season) and the other crops that they harvest.
10 Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen is van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de druiven treder treedt geen wijn uit in de wijnbakken, ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden.
People will no longer be glad at harvest time. No one will sing in the vineyards, no one will shout joyfully. No one will tread on grapes [to get grape juice for wine]; there will be nothing to shout about [joyfully].
11 Daarom rommelt mijn ingewand over Moab, als een harp, en mijn binnenste over Kir-heres.
I cry inwardly for Moab; my groaning is like [SIM] [a sad song played on] a harp. I am sad about Kir-Hareseth.
12 En het zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is geworden op de hoogten, dan zal hij in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar hij zal niet vermogen.
[The people of] Moab will go and pray at their sacred shrines, but that will not help them. They will cry out to their gods in their temples, [but] none of them will be able to rescue the people.
13 Dit is het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, van toen af.
Yahweh has already spoken those things about Moab.
14 Maar nu spreekt de HEERE, zeggende: Binnen drie jaren (als de jaren eens huurlings), dan zal de eer van Moab verachtzaam gemaakt worden, met al die grote menigte; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen.
But now he says that exactly three years from now, he will destroy all the things that [the people of] Moab have been proud of. Even though they have a huge number of people in Moab now, only a few people will remain alive, and they will be weak/helpless.