< Genesis 4 >
1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen!
Adam (had sex/slept) with his wife Eve, and she became pregnant and gave birth to a son whom she named Cain, [which sounds like the word that means ‘produce’], because, she said, “By Yahweh’s help I have produced a son.” Some time later she gave birth to another son, and she named him Abel.
2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
[After those boys grew up], Abel (tended/took care of) sheep and goats, and Cain became a farmer.
3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
One day Cain harvested some of the crops he had grown and brought them to Yahweh as a gift for him,
4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
and Abel took from his flock some of the first lambs that had been born [and killed them] and, as a gift, gave to Yahweh the fatty parts, [which were the best parts]. Yahweh was pleased with Abel and his offering,
5 Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
but he was not pleased with Cain and his offering. So Cain became very angry, and his face looked dejected.
6 En de HEERE zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Yahweh said to Cain, “(You should not be angry!/Why are you angry?) [RHQ] (You should not scowl like that!/Why do you scowl like that?) [RHQ]
7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
If you had done what was right (OR, if you do what is right) [RHQ], I would accept your offering. But if you do not do what is right, [your desire to] sin [is ready to attack you like a wild animal that] [PRS] crouches outside the doorway, [ready to spring on its victim] [MET]. [Your desire to] sin wants to control you, but you must (control/not obey) it.”
8 En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
But one day, Cain said to his younger brother Abel, “Let’s go for a walk in the fields.” [So they went together]. And when they were in the countryside, suddenly Cain attacked Abel and killed him.
9 En de HEERE zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
[Later, even though] Yahweh [knew what Cain had done], he said to Cain, “[Do you know] where Abel, your younger brother, is?” Cain replied, “No, I do not know. (My job is not to guard my younger brother!/Am I supposed to take care of my younger brother?)” [RHQ]
10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
Yahweh said, “You have done a terrible thing [RHQ]! So now [it is as though] your younger brother’s voice is crying to me from the ground, demanding that his death must be avenged.
11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
You have killed your younger brother, and the ground has soaked up his blood. So now I will expel you from this land and curse your efforts to produce crops.
12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
You will till the ground to plant crops, but the ground will produce very few [HYP] crops. And you will continually wander around the earth, and not have any place to live permanently.”
13 En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Cain replied, “You are punishing me more then I can endure.
14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
You are about to expel me from the ground [that I have been cultivating], and I will no longer be able to come (into your presence/and talk with you). Furthermore, I will be continually wandering around the earth with no place to live permanently, and anyone who sees me will kill me.”
15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
But Yahweh said to him, “No, that will not happen. I will put a mark on you to warn anyone who sees you that [I will punish him severely if] he kills you. I will punish that person seven times as severely as I am punishing you.” Then Yahweh put a mark on Cain’s forehead.
16 En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
So Cain left Yahweh and went to live in the land called Nod, [which means ‘wandering’], which was east of Eden.
17 En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
Some time later, Cain (had sex/slept) with his wife, and she [became pregnant and] gave birth to a son, whom she named Enoch. Then Cain started to build a city, and he named the city ‘Enoch’, the same name that his son had.
18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
Enoch [grew up and married and] became the father of a son whom he named Irad. When Irad [grew up he] became the father of a son whom he named Mehujael. Mehujael [grew up and] became the father of a son whom he named Methuselah. Methuselah [grew up and] became the father of Lamech.
19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
When Lamech [grew up he] married two women. The name of one was Adah and the other was Zillah.
20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
Adah gave birth to [a son she named] Jabal.
21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
Later, Jabal was the first person who lived in tents because he traveled from place to place to take care of livestock. His younger brother’s name was Jubal. He was the first person who made/played a (lyre/stringed instrument) and a flute.
22 En Zilla baarde ook Tubal-Kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kain was Naema.
[Lamech’s other wife] Zillah gave birth to a son whom she named Tubal-Cain. Later Tubal-Cain became a (blacksmith/one who made tools from bronze and iron). Tubal-Cain had a younger sister whose name was Naamah.
23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
One day Lamech said to his two wives, “Adah and Zillah, listen carefully to what I am saying. A young man struck me and wounded me, so I killed him.
24 Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
Yahweh said long ago that he would avenge and punish anyone who killed Cain seven times as much as he punished Cain [for killing his younger brother]. So if anyone [tries to] kill me, I will punish him 77 times as much [as Yahweh punished Cain].”
25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
Adam continued to (have sex/sleep) with [EUP] his wife, and she [became pregnant and] gave birth to another son, whom she named Seth, [which sounds like the Hebrew word that means ‘given’], because, she said, “God has given me another child to take the place of Abel, since Cain killed him.”
26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen.
When Seth grew up, he became the father of a son whom he named Enosh. About that time people began to worship Yahweh [again].