< Genesis 36 >

1 Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
and these generation Esau he/she/it Edom
2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaan, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet;
Esau to take: take [obj] woman: wife his from daughter Canaan [obj] Adah daughter Elon [the] Hittite and [obj] Oholibamah daughter Anah daughter Zibeon [the] Hivite
3 En Basmath, de dochter van Ismael, zuster van Nebajoth.
and [obj] Basemath daughter Ishmael sister Nebaioth
4 Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel.
and to beget Adah to/for Esau [obj] Eliphaz and Basemath to beget [obj] Reuel
5 En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan.
and Oholibamah to beget [obj] (Jeush *Q(K)*) and [obj] Jalam and [obj] Korah these son: child Esau which to beget to/for him in/on/with land: country/planet Canaan
6 Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
and to take: take Esau [obj] woman: wife his and [obj] son: child his and [obj] daughter his and [obj] all soul: person house: household his and [obj] livestock his and [obj] all animal his and [obj] all acquisition his which to gather in/on/with land: country/planet Canaan and to go: went to(wards) land: country/planet from face: before Jacob brother: male-sibling his
7 Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
for to be property their many from to dwell together and not be able land: country/planet sojourning their to/for to lift: aid [obj] them from face: because livestock their
8 Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seir. Ezau is Edom.
and to dwell Esau in/on/with mountain: hill country Seir Esau he/she/it Edom
9 Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte van Seir.
and these generation Esau father Edom in/on/with mountain: hill country Seir
10 Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
these name son: child Esau Eliphaz son: child Adah woman: wife Esau Reuel son: child Basemath woman: wife Esau
11 En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz.
and to be son: child Eliphaz Teman Omar Zepho and Gatam and Kenaz
12 En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.
and Timna to be concubine to/for Eliphaz son: child Esau and to beget to/for Eliphaz [obj] Amalek these son: child Adah woman: wife Esau
13 En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw.
and these son: child Reuel Nahath and Zerah Shammah and Mizzah these to be son: child Basemath woman: wife Esau
14 En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah.
and these to be son: child Oholibamah daughter Anah daughter Zibeon woman: wife Esau and to beget to/for Esau [obj] (Jeush *Q(K)*) and [obj] Jalam and [obj] Korah
15 Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
these chief son: child Esau son: child Eliphaz firstborn Esau chief Teman chief Omar chief Zepho chief Kenaz
16 De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
chief Korah chief Gatam chief Amalek these chief Eliphaz in/on/with land: country/planet Edom these son: descendant/people Adah
17 En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zerah, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
and these son: child Reuel son: child Esau chief Nahath chief Zerah chief Shammah chief Mizzah these chief Reuel in/on/with land: country/planet Edom these son: child Basemath woman: wife Esau
18 En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
and these son: child Oholibamah woman: wife Esau chief Jeush chief Jalam chief Korah these chief Oholibamah daughter Anah woman: wife Esau
19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom.
these son: child Esau and these chief their he/she/it Edom
20 Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
these son: child Seir [the] Horite to dwell [the] land: country/planet Lotan and Shobal and Zibeon and Anah
21 En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom.
and Dishon and Ezer and Dishan these chief [the] Horite son: child Seir in/on/with land: country/planet Edom
22 En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
and to be son: child Lotan Hori and Hemam and sister Lotan Timna
23 En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
and these son: child Shobal Alvan and Manahath and Ebal Shepho and Onam
24 En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
and these son: child Zibeon and Aiah and Anah he/she/it Anah which to find [obj] [the] hot spring in/on/with wilderness in/on/with to pasture he [obj] [the] donkey to/for Zibeon father his
25 En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana.
and these son: child Anah Dishon and Oholibamah daughter Anah
26 En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
and these son: child Dishon Hemdan and Eshban and Ithran and Cheran
27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan.
these son: child Ezer Bilhan and Zaavan and Akan
28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
these son: child Dishan Uz and Aran
29 Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana.
these chief [the] Horite chief Lotan chief Shobal chief Zibeon chief Anah
30 De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seir.
chief Dishon chief Ezer chief Dishan these chief [the] Hori to/for chief their in/on/with land: country/planet Seir
31 En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israels.
and these [the] king which to reign in/on/with land: country/planet Edom to/for face: before to reign king to/for son: descendant/people Israel
32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba.
and to reign in/on/with Edom Bela son: child Beor and name city his Dinhabah
33 En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
and to die Bela and to reign underneath: instead him Jobab son: child Zerah from Bozrah
34 En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
and to die Jobab and to reign underneath: instead him Husham from land: country/planet [the] Temanite
35 En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
and to die Husham and to reign underneath: instead him Hadad son: child Bedad [the] to smite [obj] Midian in/on/with land: country Moab and name city his Avith
36 En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
and to die Hadad and to reign underneath: instead him Samlah from Masrekah
37 En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
and to die Samlah and to reign underneath: instead him Shaul from Rehoboth [the] River
38 En Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
and to die Shaul and to reign underneath: instead him Baal-hanan Baal-hanan son: child Achbor
39 En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Me-zahab.
and to die Baal-hanan Baal-hanan son: child Achbor and to reign underneath: instead him Hadar and name city his Pau and name woman: wife his Mehetabel daughter Matred daughter Mezahab Mezahab
40 En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
and these name chief Esau to/for family their to/for place their in/on/with name their chief Timna chief Alvah chief Jetheth
41 De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon,
chief Oholibamah chief Elah chief Pinon
42 De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar,
chief Kenaz chief Teman chief Mibzar
43 De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.
chief Magdiel chief Iram these chief Edom to/for seat their in/on/with land: country/planet possession their he/she/it Esau father Edom

< Genesis 36 >