Ezechiël 9
1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.
І кликнув Він в уші мої сильним голосом, кажучи: „Набли́зьте кара́телів міста, і кожен нехай має в своїй руці свої нищівні́ знаря́ддя“.
2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.
І ось прийшли шість чоловіка з дороги горі́шньої брами, що зве́рнена на пі́вніч, і кожен мав у своїй руці свої знаря́ддя розбива́ння, а серед них один чоловік був одя́гнений в льняне́, а пи́сарський калама́р був при сте́гнах його. І вони прийшли, і стали при мідяно́му же́ртівнику.
3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.
А слава Ізраїлевого Бога підняла́ся з-над Херуви́ма, що була над ним, до порога дому. І закли́кав Він чоловіка, одя́гненого в льняне́, що пи́сарський калама́р був при сте́гнах його.
4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.
І сказав Господь до нього: „Перейди сере́диною міста, сере́диною Єрусалиму, і зроби зна́ка на чо́лах людей, що зідхають та стогнуть над усіма́ тими гидо́тами, що робляться в його сере́дині“.
5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!
А до інших Він сказав при мені: „Ходіть за ним у місті, і вбивайте; нехай ваше око не має милосердя, і ви не зми́луйтеся!
6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.
Старо́го, юнака, і ді́вчину, і дітей та жінок позабива́йте доще́нту, а до кожної люди́ни, що на ній цей знак, не піді́йдете; а зачне́те від Моєї святині“. І зачали́ вони від тих старих людей, що були перед домом.
7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.
І сказав Він до них: „Занечи́стіть цей дім, і напо́вніть подві́р'я тру́пами, і вийдіть!“І вони повихо́дили, і вбивали в місті.
8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?
І сталося, коли вони вбивали, то я позостався, і впав на своє обличчя, і кли́кав та казав: „О Господи, Боже, чи Ти ви́губиш увесь останок Ізраїлів, виливаючи гнів Свій на Єрусалим?“
9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.
І сказав Він до мене: „Провина дому Ізраїля й Юди дуже-дуже велика, і земля напо́внена душогу́бствами, а місто повне кривди. Бо вони кажуть: Господь покинув цей Край, і Господь не бачить.
10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.
І також Я, — не змилосе́рдиться око Моє, і не змилуюсь Я, їхню доро́гу Я дам на їхню голову!“
11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.
І ось чоловік, одя́гнений в льняне́, що калама́р був при сте́гнах його, приніс відповідь, кажучи: „Я зробив, як мені наказав Ти!“
