Exodus 4

1 Toen antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen zeggen: De HEERE is u niet verschenen!

Отвеща же Моисей и рече: аще не уверуют ми, ниже послушают гласа моего, рекут бо, яко не явися тебе Бог, что реку к ним?

2 En de HEERE zeide tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zeide: Een staf.

И рече к нему Господь: что сие есть в руце твоей? Он же рече: жезл.

3 En Hij zeide: Werp hem ter aarde. En hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van haar.

И рече: поверзи его на землю. И верже и на землю, и бысть змий: и отбеже Моисей от него.

4 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand.

И рече Господь к Моисею: простри руку и ими за хвост. Простер убо руку, взя за хвост, и бысть жезл в руце его.

5 Opdat zij geloven, dat u verschenen is de HEERE, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob.

Да уверуют ти, яко явися тебе Господь Бог отец твоих, Бог Авраамов и Бог Исааков и Бог Иаковль.

6 En de HEERE zeide verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als sneeuw.

Рече же ему Господь паки: вложи руку твою в недро твое. И вложи руку в недро свое, и изят ю от недра своего, и бысть рука его прокажена яко снег.

7 En Hij zeide: Steek uw hand wederom in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees.

И рече паки ему Господь: вложи руку твою в недро твое. И вложи руку свою в недро свое, и изят ю от недра своего, и бысть паки в румянстве плоти своея.

8 En het zal geschieden, zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.

Аще же не уверуют тебе, ниже послушают гласа знамения перваго, уверуют тебе ради гласа знамения втораго:

9 En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren der rivier, en giet ze op het droge; zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen, diezelve zullen tot bloed worden op het droge.

и будет аще не уверуют тебе двема знамениями сими, ниже послушают гласа твоего, да возмеши от воды речныя, и пролиеши на сухо: и будет вода, юже возмеши от реки, кровию на сусе.

10 Toen zeide Mozes tot den HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.

Рече же Моисей ко Господу: молюся ти, Господи: недоброречив есмь прежде вчерашняго и третияго дне, ниже отнележе начал еси глаголати рабу Твоему: худогласен и косноязычен аз есмь.

11 En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE?

И рече Господь к Моисею: кто даде уста человеку? И кто сотвори нема и глуха, и видяща и слепа? Не Аз ли Господь Бог?

12 En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.

И ныне иди, и Аз отверзу уста твоя и устрою тебе, еже имаши глаголати.

13 Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden.

Рече же Моисей: молюся ти, Господи, избери могуща иного, егоже послеши.

14 Toen ontstak de toorn des HEEREN over Mozes, en Hij zeide: is niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.

И разгневався яростию Господь на Моисеа, рече: не се ли брат твой Аарон Левитин? Вем, яко глаголя возглаголет он вместо тебе: и се, той изыдет во сретение тебе, и узрев тя, возрадуется в себе:

15 Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult.

и речеши к нему, и вдаси словеса Моя во уста его: Аз же отверзу уста твоя и уста его, и устрою вам яже имате творити:

16 En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn.

и той возглаголет от тебе к людем, и той будет уста твоя: ты же будеши ему в тех, яже к Богу:

17 Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult.

и жезл сей обращенный в змию, возми в руку твою, сим сотвориши знамения.

18 Toen ging Mozes heen, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede!

Пойде же Моисей, и возвратися ко Иофору тестю своему и рече: пойду и возвращуся ко братии моей, иже во Египте, и увижду, аще еще живи суть. И рече Иофор к Моисею: иди здрав. По днех же оных многих, умре царь Египетский.

19 Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten.

И рече Господь к Моисею в земли Мадиамстей: иди, отиди во Египет: измроша бо вси ищущии души твоея.

20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand.

Поим же Моисей жену свою и отрочата, всади я на ослята, и возвратися во Египет. И взя Моисей жезл, иже от Бога, в руку свою.

21 En de HEERE zeide tot Mozes: Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.

Рече же Господь к Моисею: идущу тебе и возвращающуся во Египет, зри вся чудеса, яже дах в руце твои, да сотвориши Я пред фараоном: Аз же ожесточу сердце его, и не отпустит людий:

22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israel.

ты же возглаголеши фараону: сия глаголет Господь Бог Еврейский: сын Мой первенец Израиль:

23 En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden!

рех же тебе: отпусти люди Моя, да Ми послужат: аще убо не хощеши отпустити их, блюди убо, Аз убию сына твоего первенца.

24 En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam, en zocht hem te doden.

Бысть же на пути на стану, срете его Ангел Господнь и искаше его убити.

25 Toen nam Zippora een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom!

И вземши Сепфора камень, обреза конечную плоть сына своего, и припаде к ногам его и рече: ста кровь обрезания сына моего.

26 En Hij liet van hem af. Toen zeide zij: Bloedbruidegom! vanwege de besnijdenis.

И отиде от него Ангел, занеже рече: ста кровь обрезания сына моего.

27 De HEERE zeide ook tot Aaron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste hem.

Рече же Господь ко Аарону: изыди во сретение Моисею в пустыню. И иде, и срете его в горе Божии: и целовастася оба.

28 En Mozes gaf Aaron te kennen al de woorden des HEEREN, Die hem gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had.

И поведа Моисей Аарону вся словеса Господня, яже посла, и вся знамения, яже заповеда ему.

29 Toen ging Mozes en Aaron, en zij verzamelden al de oudsten der kinderen Israels.

Иде же Моисей и Аарон, и собраша вся старцы сынов Израилевых:

30 En Aaron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken had; en hij deed de tekenen voor de ogen des volks.

и глагола им Аарон вся словеса сия, яже глагола Бог к Моисею: и сотвори знамения пред людьми.

31 En het volk geloofde, en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen Israels bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden, en aanbaden.

И вероваша людие, и возрадовашася, яко посети Бог сыны Израилевы и яко призре на их скорбение: и преклоншеся людие поклонишася.