Exodus 23
1 Gij zult geen vals gerucht opnemen; en stelt uw hand niet bij den goddeloze, om een getuige tot geweld te zijn.
Не будеш розносити неправдивих поголосок. Не покладеш руки своєї з несправедливим, щоб бути свідком неправди.
2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen.
Не будеш з більшістю, щоб чинити зло. І не будеш висловлюватися про по́зов, прихиляючись до більшости, щоб перегнути правду.
3 Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak.
І не будеш потура́ти вбогому в його по́зові.
4 Wanneer gij uws vijands os, of zijn dwalenden ezel, ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen.
Коли стрінеш вола свого ворога або осла його, що заблудив, то конче повернеш його йому.
5 Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het uwe te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten.
Коли побачиш осла свого ворога, що лежить під тягаре́м своїм, то не зага́їшся помогти йому, — конче поможеш ра́зом із ним.
6 Gij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak.
Не перегинай суду на бік вбогого свого́ в його по́зові.
7 Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal den goddeloze niet rechtvaardigen.
Від неправдивої справи відда́лишся, а чистого й справедливого не забий, бо Я не всправедливлю несправедливого.
8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden, en het verkeert de zaak der rechtvaardigen.
А хабара́ не візьмеш, бо хаба́р осліплює зрячих і викривляє слова справедливих.
9 Gij zult ook den vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland.
А прихо́дька не будеш тиснути, бож ви познали душу прихо́дька, бо самі були прихо́дьками в єгипетськім кра́ї.
10 Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst verzamelen;
І шість літ будеш сі́яти землю свою, і будеш збирати її врожай,
11 Maar in het zevende zult gij het rusten en stil liggen laten, dat de armen uws volks mogen eten, en het overige daarvan de beesten des velds eten mogen; alzo zult gij ook doen met uw wijngaard, en met uw olijfbomen.
а сьомого — опустиш її та полишиш її, і будуть їсти вбогі народу твого, а позостале по них буде їсти польова́ звірина́. Так само зробиш для виноградинка твого, і для оливки твоєї.
12 Zes dagen zult gij uw werken doen; maar op den zevenden dag zult gij rusten; opdat uw os en uw ezel ruste, en dat de zoon uwer dienstmaagd en de vreemdeling adem scheppe.
Шість день будеш робити діла́ свої, а сьомого дня спочи́неш, щоб відпочив віл твій, і осел твій, і щоб відідхнув син невільниці твоєї й прихо́дько.
13 In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden!
І все, що Я сказав вам, будете вико́нувати. А йме́ння інших богів не згадаєте, — не буде почуте воно на устах твоїх.
14 Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden.
Три ра́зи на рік будеш святкува́ти Мені.
15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb), ter bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen.
Будеш дотримувати свято Опрі́сноків; сім день будеш їсти опрісноки, як наказав тобі, окресленого часу місяця авіва, бо в нім ти був вийшов з Єгипту. І не будете являтися перед лицем Моїм з порожніми руками.
16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling, op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben.
І свято жнив первопло́ду праці твоєї, що сієш на полі. І свято збира́ння при закінченні року, коли ти збираєш з поля працю свою.
17 Drie malen des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen.
Три рази на рік буде являтися ввесь чоловічий рід твій перед лицем Владики Господа.
18 Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten.
Не будеш прино́сити крови жертви Моєї на квашенім, а лій Моєї святкової жертви не буде ночува́ти аж до ра́нку.
19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder.
Поча́тки первопло́ду твоєї землі принесеш до дому Господа, Бога твого. Не будеш варити ягняти в молоці його матері.
20 Ziet, Ik zende een Engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb.
Ось Я посилаю Ангола перед лицем твоїм, щоб він охороня́в у дорозі тебе, і щоб провадив тебе до того місця, яке Я пригото́вив.
21 Hoedt u voor Zijn aangezicht, en weest Zijner stem gehoorzaam, en verbittert Hem niet; want Hij zal ulieder overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste van Hem.
Стережися перед лицем Його, і слухайся Його голосу! Не протився Йому, бо Він не проба́чить вашого гріха, — бо Ім'я́ Моє в Ньому
22 Maar zo gij Zijner stem naarstiglijk gehoorzaamt, en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand, en uwer wederpartijders wederpartij zijn.
Коли ж справді послухаєш ти Його голосу, і вчиниш усе, що говорю́, то Я буду ворогува́ти проти ворогів твоїх, і буду гноби́ти твоїх гноби́телів.
23 Want Mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen tot de Amorieten, en Hethieten, en Ferezieten, en Kanaanieten, Hevieten, en Jebusieten; en Ik zal hen verdelgen.
Бо Мій Ангол ходитиме перед лицем твоїм, і запрова́дить тебе до амореянина, і хіттеянина, і періззеянина, і ханаанеянина, хіввеянина, і євусеянина, — а Я зни́щу його.
24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk vermorzelen.
Не будеш вклонятися їхнім бога́м, і служити їм не будеш, і не будеш чинити за вчинками їх, бо конче порозбиваєш і конче поламаєш їхні стовпи́ для богів.
25 En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren.
І будеш служити ти Господе́ві, Богові своєму, і Він поблагосло́вить твій хліб та воду твою, і з-посеред тебе усуне хворо́бу.
26 Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer dagen vervullen.
У твоїм кра́ї не буде такої, що скидає плода́, ані неплідної. Число твоїх днів Я доповню.
27 Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken, dat al uw vijanden u den nek toekeren.
Свій страх пошлю перед лицем твоїм, і приведу в замішання ввесь цей наро́д, що ти ввійдеш між ньо́го. І всіх ворогів твоїх оберну́ до тебе поти́лицею.
28 Ik zal ook horzelen voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaanieten en de Hethieten.
І пошлю ше́ршня перед тобою, і він вижене перед тобою хіввеянина, ханаанеянина та хіттеянина.
29 Ik zal hen in een jaar van uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigd worde.
Не вижену їх перед тобою в однім році, щоб не став той край спусто́шеним, і не розмно́жилася на тебе польова́ звірина́.
30 Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft.
Помалу Я буду їх виганяти перед тобою, аж поки ти розро́дишся, і пося́деш цей край.
31 En Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot.
І покладу́ границю твою від моря Червоного й аж до моря Филистимського, і від пустині аж до річки, бо дам в вашу руку ме́шканців цього кра́ю, — і ти виженеш їх перед собою.
32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.
Не складай умови з ними та з їхніми бога́ми.
33 Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn.
Не бу́дуть сидіти вони в твоїм кра́ї, щоб не ввести тебе в гріх супроти Мене, коли будеш служити їхнім бога́м, бо це буде па́стка тобі!“
