< Daniël 11 >

1 Ik nu, ik stond in het eerste jaar van Darius, den Meder, om hem te versterken en te stijven.
καὶ ἐν τῷ ἐνιαυτῷ τῷ πρώτῳ Κύρου τοῦ βασιλέως εἶπέν μοι ἐνισχῦσαι καὶ ἀνδρίζεσθαι
2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzie staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.
καὶ νῦν ἦλθον τὴν ἀλήθειαν ὑποδεῖξαί σοι ἰδοὺ τρεῖς βασιλεῖς ἀνθεστήκασιν ἐν τῇ Περσίδι καὶ ὁ τέταρτος πλουτήσει πλοῦτον μέγαν παρὰ πάντας καὶ ἐν τῷ κατισχῦσαι αὐτὸν ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ ἐπαναστήσεται παντὶ βασιλεῖ Ἑλλήνων
3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen.
καὶ στήσεται βασιλεὺς δυνατὸς καὶ κυριεύσει κυριείας πολλῆς καὶ ποιήσει καθὼς ἂν βούληται
4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij, waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen, dan deze.
καὶ ἐν τῷ ἀναστῆναι αὐτὸν συντριβήσεται ἡ βασιλεία αὐτοῦ καὶ μερισθήσεται εἰς τοὺς τέσσαρας ἀνέμους τοῦ οὐρανοῦ οὐ κατὰ τὴν ἀλκὴν αὐτοῦ οὐδὲ κατὰ τὴν κυριείαν αὐτοῦ ἣν ἐδυνάστευσε ὅτι ἀποσταθήσεται ἡ βασιλεία αὐτοῦ καὶ ἑτέρους διδάξει ταῦτα
5 En de koning van het Zuiden, die een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn.
καὶ ἐνισχύσει βασιλείαν Αἰγύπτου καὶ εἷς ἐκ τῶν δυναστῶν κατισχύσει αὐτὸν καὶ δυναστεύσει δυναστεία μεγάλη ἡ δυναστεία αὐτοῦ
6 Op het einde nu van sommige jaren, zullen zij zich met elkander bevrienden, en de dochter des konings van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden, om billijke voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms niet behouden, daarom zal hij, noch zijn arm, niet bestaan; maar zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en die haar gegenereerd heeft, en die haar gesterkt heeft in die tijden.
καὶ εἰς συντέλειαν ἐνιαυτῶν ἄξει αὐτούς καὶ εἰσελεύσεται βασιλεὺς Αἰγύπτου εἰς τὴν βασιλείαν τὴν βορρᾶ ποιήσασθαι συνθήκας καὶ οὐ μὴ κατισχύσῃ ὅτι ὁ βραχίων αὐτοῦ οὐ στήσει ἰσχύν καὶ ὁ βραχίων αὐτοῦ ναρκήσει καὶ τῶν συμπορευομένων μετ’ αὐτοῦ καὶ μενεῖ εἰς ὥρας
7 Doch uit de spruit van haar wortelen zal er een opstaan in zijn staat, die zal met heirkracht komen, en hij zal komen tegen die sterke plaatsen des konings van het Noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen.
καὶ ἀναστήσεται φυτὸν ἐκ τῆς ῥίζης αὐτοῦ καθ’ ἑαυτόν καὶ ἥξει ἐπὶ τὴν δύναμιν αὐτοῦ ἐν ἰσχύι αὐτοῦ βασιλεὺς βορρᾶ καὶ ποιήσει ταραχὴν καὶ κατισχύσει
8 Ook zal hij hun goden, met hun vorsten, met hun gewenste vaten van zilver en goud, in de gevangenis naar Egypte brengen; en hij zal enige jaren staande blijven boven den koning van het Noorden.
καὶ τοὺς θεοὺς αὐτῶν καταστρέψει μετὰ τῶν χωνευτῶν αὐτῶν καὶ τοὺς ὄχλους αὐτῶν μετὰ τῶν σκευῶν τῶν ἐπιθυμημάτων αὐτῶν τὸ ἀργύριον καὶ τὸ χρυσίον ἐν αἰχμαλωσίᾳ ἀποίσουσιν εἰς Αἴγυπτον καὶ ἔσται ἔτος βασιλεῖ βορρᾶ
9 Alzo zal de koning van het Zuiden in het koninkrijk komen, en hij zal wederom in zijn land trekken.
καὶ εἰσελεύσεται εἰς βασιλείαν Αἰγύπτου ἡμέρας καὶ ἐπιστρέψει ἐπὶ τὴν γῆν αὐτοῦ
10 Doch zijn zonen zullen zich in strijd mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en een van hen zal snellijk komen, en als een vloed overstromen en doortrekken; en hij zal wederom komen, en zich in den strijd mengen, tot aan zijn sterke plaats toe.
καὶ ὁ υἱὸς αὐτοῦ καὶ ἐρεθισθήσεται καὶ συνάξει συναγωγὴν ὄχλου πολλοῦ καὶ εἰσελεύσεται κατ’ αὐτὴν κατασύρων παρελεύσεται καὶ ἐπιστρέψει καὶ παροξυνθήσεται ἐπὶ πολύ
11 En de koning van het Zuiden zal verbitterd worden, en hij zal uittrekken, en strijden tegen hem, tegen den koning van het Noorden, die ook een grote menigte oprichten zal, doch die menigte zal in zijn hand gegeven worden.
καὶ ὀργισθήσεται βασιλεὺς Αἰγύπτου καὶ πολεμήσει μετὰ βασιλέως βορρᾶ καὶ παραδοθήσεται ἡ συναγωγὴ εἰς τὰς χεῖρας αὐτοῦ
12 Als die menigte zal weggenomen zijn, zal zijn hart zich verheffen, en hij zal er enige tien duizenden nedervellen; evenwel zal hij niet gesterkt worden.
καὶ λήψεται τὴν συναγωγήν καὶ ὑψωθήσεται ἡ καρδία αὐτοῦ καὶ ταράξει πολλοὺς καὶ οὐ μὴ φοβηθῇ
13 Want de koning van het Noorden zal wederkeren, en hij zal een groter menigte dan de eerste was, oprichten; en aan het einde van de tijden der jaren, zal hij snellijk komen met een grote heirkracht, en met groot goed.
καὶ ἐπιστρέψει βασιλεὺς βορρᾶ καὶ συνάξει πόλεως συναγωγὴν μείζονα παρὰ τὴν πρώτην κατὰ συντέλειαν καιροῦ ἐνιαυτοῦ καὶ εἰσελεύσεται εἰς αὐτὴν ἐπ’ αὐτὸν ἐν ὄχλῳ πολλῷ καὶ ἐν χρήμασι πολλοῖς
14 Ook zullen er in die tijden velen opstaan tegen den koning van het Zuiden; en de scheurmakers uws volks zullen verheven worden, om het gezicht te bevestigen, doch zij zullen vallen.
καὶ ἐν τοῖς καιροῖς ἐκείνοις διάνοιαι ἀναστήσονται ἐπὶ τὸν βασιλέα Αἰγύπτου καὶ ἀνοικοδομήσει τὰ πεπτωκότα τοῦ ἔθνους σου καὶ ἀναστήσεται εἰς τὸ ἀναστῆσαι τὴν προφητείαν καὶ προσκόψουσι
15 En de koning van het Noorden zal komen, en een wal opwerpen, en vaste steden innemen; en de armen van het Zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uitgelezen volk, ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan.
καὶ ἐπελεύσεται βασιλεὺς βορρᾶ καὶ ἐπιστρέψει τὰ δόρατα αὐτοῦ καὶ λήψεται τὴν πόλιν τὴν ὀχυράν καὶ οἱ βραχίονες βασιλέως Αἰγύπτου στήσονται μετὰ τῶν δυναστῶν αὐτοῦ καὶ οὐκ ἔσται αὐτῷ ἰσχὺς εἰς τὸ ἀντιστῆναι αὐτῷ
16 Maar hij, die tegen hem komt, zal doen naar zijn welgevallen, en niemand zal voor zijn aangezicht bestaan; hij zal ook staan in het land des sieraads, en de verderving zal in zijn hand wezen.
καὶ ποιήσει ὁ εἰσπορευόμενος ἐπ’ αὐτὸν κατὰ τὸ θέλημα αὐτοῦ καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀνθεστηκὼς ἐναντίον αὐτοῦ καὶ στήσεται ἐν τῇ χώρᾳ καὶ ἐπιτελεσθήσεται πάντα ἐν ταῖς χερσὶν αὐτοῦ
17 En hij zal zijn aangezicht stellen, om met de kracht zijns gansen rijks te komen, en hij zal billijke voorwaarden medebrengen, en hij zal het doen; want hij zal hem een dochter der vrouwen geven, om haar te verderven, maar zij zal niet vast staan, en zij zal voor hem niet zijn.
καὶ δώσει τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἐπελθεῖν βίᾳ πᾶν τὸ ἔργον αὐτοῦ καὶ συνθήκας μετ’ αὐτοῦ ποιήσεται καὶ θυγατέρα ἀνθρώπου δώσει αὐτῷ εἰς τὸ φθεῖραι αὐτήν καὶ οὐ πείσεται καὶ οὐκ ἔσται
18 Daarna zal hij zijn aangezicht tot de eilanden keren, en hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden, behalve dat hij zijn smaad op hem zal doen wederkeren.
καὶ δώσει τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἐπὶ τὴν θάλασσαν καὶ λήψεται πολλοὺς καὶ ἐπιστρέψει ὀργὴν ὀνειδισμοῦ αὐτῶν ἐν ὅρκῳ κατὰ τὸν ὀνειδισμὸν αὐτοῦ
19 En hij zal zijn aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten, en vallen, en niet gevonden worden.
ἐπιστρέψει τὸ πρόσωπον αὐτοῦ εἰς τὸ κατισχῦσαι τὴν χώραν αὐτοῦ καὶ προσκόψει καὶ πεσεῖται καὶ οὐχ εὑρεθήσεται
20 En in zijn staat zal er een opstaan, doende een geldeiser doortrekken, in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal in enige dagen gebroken worden, nochtans niet door toornigheden, noch door oorlog.
καὶ ἀναστήσεται ἐκ τῆς ῥίζης αὐτοῦ φυτὸν βασιλείας εἰς ἀνάστασιν ἀνὴρ τύπτων δόξαν βασιλέως καὶ ἐν ἡμέραις ἐσχάταις συντριβήσεται καὶ οὐκ ἐν ὀργῇ οὐδὲ ἐν πολέμῳ
21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen, en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen.
καὶ ἀναστήσεται ἐπὶ τὸν τόπον αὐτοῦ εὐκαταφρόνητος καὶ οὐ δοθήσεται ἐπ’ αὐτὸν δόξα βασιλέως καὶ ἥξει ἐξάπινα κατισχύσει βασιλεὺς ἐν κληροδοσίᾳ αὐτοῦ
22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds.
καὶ τοὺς βραχίονας τοὺς συντριβέντας συντρίψει ἀπὸ προσώπου αὐτοῦ
23 En na de vereniging met hem zal hij bedrog plegen, en hij zal optrekken, en hij zal met weinig volks gesterkt worden.
καὶ μετὰ τῆς διαθήκης καὶ δήμου συνταγέντος μετ’ αὐτοῦ ποιήσει ψεῦδος καὶ ἐπὶ ἔθνος ἰσχυρὸν ἐν ὀλιγοστῷ ἔθνει
24 Met stilheid zal hij ook in de vette plaatsen des landschaps komen, en hij zal doen, dat zijn vaders, of de vaders zijner vaderen, niet gedaan hebben; roof, en buit, en goederen, zal hij onder hen uitstrooien, en hij zal tegen de vastigheden zijn gedachten denken, doch tot een zekeren tijd toe.
ἐξάπινα ἐρημώσει πόλιν καὶ ποιήσει ὅσα οὐκ ἐποίησαν οἱ πατέρες αὐτοῦ οὐδὲ οἱ πατέρες τῶν πατέρων αὐτοῦ προνομὴν καὶ σκῦλα καὶ χρήματα αὐτοῖς δώσει καὶ ἐπὶ τὴν πόλιν τὴν ἰσχυρὰν διανοηθήσεται καὶ οἱ λογισμοὶ αὐτοῦ εἰς μάτην
25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het Zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het Zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken.
καὶ ἐγερθήσεται ἡ ἰσχὺς αὐτοῦ καὶ ἡ καρδία αὐτοῦ ἐπὶ τὸν βασιλέα Αἰγύπτου ἐν ὄχλῳ πολλῷ καὶ ὁ βασιλεὺς Αἰγύπτου ἐρεθισθήσεται εἰς πόλεμον ἐν ὄχλῳ ἰσχυρῷ σφόδρα λίαν καὶ οὐ στήσεται ὅτι διανοηθήσεται ἐπ’ αὐτὸν διανοίᾳ
26 En die de stukken zijner spijze zullen eten, zullen hem breken, en de heirkracht deszelven zal overstromen, en vele verslagenen zullen vallen.
καὶ καταναλώσουσιν αὐτὸν μέριμναι αὐτοῦ καὶ ἀποστρέψουσιν αὐτόν καὶ παρελεύσεται καὶ κατασυριεῖ καὶ πεσοῦνται τραυματίαι πολλοί
27 En het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan een tafel zullen zij leugen spreken; en het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben ter bestemder tijd.
καὶ δύο βασιλεῖς μόνοι δειπνήσουσιν ἐπὶ τὸ αὐτὸ καὶ ἐπὶ μιᾶς τραπέζης φάγονται καὶ ψευδολογήσουσι καὶ οὐκ εὐοδωθήσονται ἔτι γὰρ συντέλεια εἰς καιρόν
28 En hij zal in zijn land wederkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen, en wederkeren in zijn land.
καὶ ἐπιστρέψει εἰς τὴν χώραν αὐτοῦ ἐν χρήμασι πολλοῖς καὶ ἡ καρδία αὐτοῦ ἐπὶ τὴν διαθήκην τοῦ ἁγίου ποιήσει καὶ ἐπιστρέψει ἐπὶ τὴν χώραν αὐτοῦ
29 Ter bestemder tijd zal hij wederkeren, en tegen het Zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk de eerste, noch gelijk de laatste reize.
εἰς καιρόν καὶ εἰσελεύσεται εἰς Αἴγυπτον καὶ οὐκ ἔσται ὡς ἡ πρώτη καὶ ἡ ἐσχάτη
30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds.
καὶ ἥξουσι Ῥωμαῖοι καὶ ἐξώσουσιν αὐτὸν καὶ ἐμβριμήσονται αὐτῷ καὶ ἐπιστρέψει καὶ ὀργισθήσεται ἐπὶ τὴν διαθήκην τοῦ ἁγίου καὶ ποιήσει καὶ ἐπιστρέψει καὶ διανοηθήσεται ἐπ’ αὐτούς ἀνθ’ ὧν ἐγκατέλιπον τὴν διαθήκην τοῦ ἁγίου
31 En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen, en de sterkte, en zij zullen het gedurige offer wegnemen, en een verwoestenden gruwel stellen.
καὶ βραχίονες παρ’ αὐτοῦ στήσονται καὶ μιανοῦσι τὸ ἅγιον τοῦ φόβου καὶ ἀποστήσουσι τὴν θυσίαν καὶ δώσουσι βδέλυγμα ἐρημώσεως
32 En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zullen het doen.
καὶ ἐν ἁμαρτίαις διαθήκης μιανοῦσιν ἐν σκληρῷ λαῷ καὶ ὁ δῆμος ὁ γινώσκων ταῦτα κατισχύσουσι καὶ ποιήσουσι
33 En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen.
καὶ ἐννοούμενοι τοῦ ἔθνους συνήσουσιν εἰς πολλούς καὶ προσκόψουσι ῥομφαίᾳ καὶ παλαιωθήσονται ἐν αὐτῇ καὶ ἐν αἰχμαλωσίᾳ καὶ ἐν προνομῇ ἡμερῶν κηλιδωθήσονται
34 Als zij nu zullen vallen, zullen zij met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen tot hen vervoegen.
καὶ ὅταν συντρίβωνται συνάξουσιν ἰσχὺν βραχεῖαν καὶ ἐπισυναχθήσονται ἐπ’ αὐτοὺς πολλοὶ ἐπὶ πόλεως καὶ πολλοὶ ὡς ἐν κληροδοσίᾳ
35 En van de leraars zullen er sommigen vallen, om hen te louteren en te reinigen, en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd.
καὶ ἐκ τῶν συνιέντων διανοηθήσονται εἰς τὸ καθαρίσαι ἑαυτοὺς καὶ εἰς τὸ ἐκλεγῆναι καὶ εἰς τὸ καθαρισθῆναι ἕως καιροῦ συντελείας ἔτι γὰρ καιρὸς εἰς ὥρας
36 En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen, en groot maken boven allen God, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij, want het is vastelijk besloten, het zal geschieden.
καὶ ποιήσει κατὰ τὸ θέλημα αὐτοῦ ὁ βασιλεὺς καὶ παροργισθήσεται καὶ ὑψωθήσεται ἐπὶ πάντα θεὸν καὶ ἐπὶ τὸν θεὸν τῶν θεῶν ἔξαλλα λαλήσει καὶ εὐοδωθήσεται ἕως ἂν συντελεσθῇ ἡ ὀργή εἰς αὐτὸν γὰρ συντέλεια γίνεται
37 En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen God acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken.
καὶ ἐπὶ τοὺς θεοὺς τῶν πατέρων αὐτοῦ οὐ μὴ προνοηθῇ καὶ ἐν ἐπιθυμίᾳ γυναικὸς οὐ μὴ προνοηθῇ ὅτι ἐν παντὶ ὑψωθήσεται καὶ ὑποταγήσεται αὐτῷ ἔθνη ἰσχυρά
38 En hij zal den god Mauzzim in zijn standplaats eren; namelijk den god, welken zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud, en met zilver, en met kostelijk gesteente, en met gewenste dingen.
ἐπὶ τὸν τόπον αὐτοῦ κινήσει καὶ θεόν ὃν οὐκ ἔγνωσαν οἱ πατέρες αὐτοῦ τιμήσει ἐν χρυσίῳ καὶ ἀργυρίῳ καὶ λίθῳ πολυτελεῖ καὶ ἐν ἐπιθυμήμασι
39 En hij zal de vastigheden der sterkten maken met den vreemden god; dengenen, die hij kennen zal, zal hij de eer vermenigvuldigen, en hij zal ze doen heersen over velen, en hij zal het land uitdelen om prijs.
ποιήσει πόλεων καὶ εἰς ὀχύρωμα ἰσχυρὸν ἥξει μετὰ θεοῦ ἀλλοτρίου οὗ ἐὰν ἐπιγνῷ πληθυνεῖ δόξαν καὶ κατακυριεύσει αὐτοῦ ἐπὶ πολὺ καὶ χώραν ἀπομεριεῖ εἰς δωρεάν
40 En op den tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen, en met ruiteren, en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken.
καὶ καθ’ ὥραν συντελείας συγκερατισθήσεται αὐτῷ ὁ βασιλεὺς Αἰγύπτου καὶ ἐποργισθήσεται αὐτῷ βασιλεὺς βορρᾶ ἐν ἅρμασι καὶ ἐν ἵπποις πολλοῖς καὶ ἐν πλοίοις πολλοῖς καὶ εἰσελεύσεται εἰς χώραν Αἰγύπτου
41 En hij zal komen in het land des sieraads, en vele landen zullen ter nedergeworpen worden; doch deze zullen zijn hand ontkomen, Edom en Moab, en de eerstelingen der kinderen Ammons.
καὶ ἐπελεύσεται εἰς τὴν χώραν μου
42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen, ook zal het land van Egypte niet ontkomen.
καὶ ἐν χώρᾳ Αἰγύπτου οὐκ ἔσται ἐν αὐτῇ διασῳζόμενος
43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libye, en de Moren zullen in zijn gangen wezen.
καὶ κρατήσει τοῦ τόπου τοῦ χρυσίου καὶ τοῦ τόπου τοῦ ἀργυρίου καὶ πάσης τῆς ἐπιθυμίας Αἰγύπτου καὶ Λίβυες καὶ Αἰθίοπες ἔσονται ἐν τῷ ὄχλῳ αὐτοῦ
44 Maar de geruchten van het Oosten en van het Noorden zullen hem verschrikken; daarom zal hij uittrekken met grote grimmigheid om velen te verdelgen en te verbannen.
καὶ ἀκοὴ ταράξει αὐτὸν ἀπὸ ἀνατολῶν καὶ βορρᾶ καὶ ἐξελεύσεται ἐν θυμῷ ἰσχυρῷ καὶ ῥομφαίᾳ ἀφανίσαι καὶ ἀποκτεῖναι πολλούς
45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeen aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben.
καὶ στήσει αὐτοῦ τὴν σκηνὴν τότε ἀνὰ μέσον τῶν θαλασσῶν καὶ τοῦ ὄρους τῆς θελήσεως τοῦ ἁγίου καὶ ἥξει ὥρα τῆς συντελείας αὐτοῦ καὶ οὐκ ἔσται ὁ βοηθῶν αὐτῷ

< Daniël 11 >