< Handelingen 21 >

1 En als het geschiedde, dat wij van hen gescheiden en afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te Kos, en den dag daaraan te Rhodus, en van daar te Patara.
ཏཻ ཪྻིསྲྀཥྚཱཿ སནྟོ ཝཡཾ པོཏཾ བཱཧཡིཏྭཱ ཨྲྀཛུམཱརྒེཎ ཀོཥམ྄ ཨུཔདྭཱིཔམ྄ ཨཱགཏྱ པརེ྅ཧནི རོདིཡོཔདྭཱིཔམ྄ ཨཱགཙྪཱམ ཏཏསྟསྨཱཏ྄ པཱཏཱརཱཡཱམ྄ ཨུཔཱཏིཥྛཱམ།
2 En een schip gevonden hebbende, dat naar Fenicie overvoer, gingen wij er in en voeren af.
ཏཏྲ ཕཻནཱིཀིཡཱདེཤགཱམིནམ྄ པོཏམེཀཾ པྲཱཔྱ ཏམཱརུཧྱ གཏཝནྟཿ།
3 En als wij Cyprus in het gezicht gekregen, en dat aan de linker hand gelaten hadden, voeren wij naar Syrie, en kwamen aan te Tyrus; want het schip zoude aldaar den last ontladen.
ཀུཔྲོཔདྭཱིཔཾ དྲྀཥྚྭཱ ཏཾ སཝྱདིཤི སྠཱཔཡིཏྭཱ སུརིཡཱདེཤཾ གཏྭཱ པོཏསྠདྲཝྱཱཎྱཝརོཧཡིཏུཾ སོརནགརེ ལཱགིཏཝནྟཿ།
4 En de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden door den Geest, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.
ཏཏྲ ཤིཥྱགཎསྱ སཱཀྵཱཏྐརཎཱཡ ཝཡཾ ཏཏྲ སཔྟདིནཱནི སྠིཏཝནྟཿ པཤྩཱཏྟེ པཝིཏྲེཎཱཏྨནཱ པཽལཾ ཝྱཱཧརན྄ ཏྭཾ ཡིརཱུཤཱལམྣགརཾ མཱ གམཿ།
5 Toen het nu geschiedde, dat wij deze dagen doorgebracht hadden, gingen wij uit, en reisden voort; en zij geleidden ons allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad; en aan den oever nederknielende, hebben wij gebeden.
ཏཏསྟེཥུ སཔྟསུ དིནེཥུ ཡཱཔིཏེཥུ སཏྶུ ཝཡཾ ཏསྨཱཏ྄ སྠཱནཱཏ྄ ནིཛཝརྟྨནཱ གཏཝནྟཿ, ཏསྨཱཏ྄ ཏེ སབཱལཝྲྀདྡྷཝནིཏཱ ཨསྨཱབྷིཿ སཧ ནགརསྱ པརིསརཔཪྻྱནྟམ྄ ཨཱགཏཱཿ པཤྩཱདྭཡཾ ཛལདྷིཏཊེ ཛཱནུཔཱཏཾ པྲཱརྠཡཱམཧི།
6 En als wij elkander gegroet hadden, gingen wij in het schip; maar zijlieden keerden wederom, elk naar het zijne.
ཏཏཿ པརསྤརཾ ཝིསྲྀཥྚཱཿ སནྟོ ཝཡཾ པོཏཾ གཏཱསྟེ ཏུ སྭསྭགྲྀཧཾ པྲཏྱཱགཏཝནྟཿ།
7 Wij nu, de scheepvaart volbracht hebbende van Tyrus, kwamen aan te Ptolemais, en de broeders gegroet hebbende, bleven een dag bij hen.
ཝཡཾ སོརནགརཱཏ྄ ནཱཝཱ པྲསྠཱཡ ཏལིམཱཡིནགརམ྄ ཨུཔཱཏིཥྛཱམ ཏཏྲཱསྨཱཀཾ སམུདྲཱིཡམཱརྒསྱཱནྟོ྅བྷཝཏ྄ ཏཏྲ བྷྲཱཏྲྀགཎཾ ནམསྐྲྀཏྱ དིནམེཀཾ ཏཻཿ སཱརྡྡྷམ྄ ཨུཥཏཝནྟཿ།
8 En des anderen daags, Paulus en wij, die met hem waren, gingen van daar en kwamen te Cesarea; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem.
པརེ ྅ཧནི པཽལསྟསྱ སངྒིནོ ཝཡཉྩ པྲཏིཥྛམཱནཱཿ ཀཻསརིཡཱནགརམ྄ ཨཱགཏྱ སུསཾཝཱདཔྲཙཱརཀཱནཱཾ སཔྟཛནཱནཱཾ ཕིལིཔནཱམྣ ཨེཀསྱ གྲྀཧཾ པྲཝིཤྱཱཝཏིཥྛཱམ།
9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, die profeteerden.
ཏསྱ ཙཏསྲོ དུཧིཏརོ྅ནཱུཌྷཱ བྷཝིཥྱདྭཱདིནྱ ཨཱསན྄།
10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judea, met name Agabus;
ཏཏྲཱསྨཱསུ བཧུདིནཱནི པྲོཥིཏེཥུ ཡིཧཱུདཱིཡདེཤཱད྄ ཨཱགཏྱཱགཱབནཱམཱ བྷཝིཥྱདྭཱདཱི སམུཔསྠིཏཝཱན྄།
11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zichzelven handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: Den man, wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen.
སོསྨཱཀཾ སམཱིཔམེཏྱ པཽལསྱ ཀཊིབནྡྷནཾ གྲྀཧཱིཏྭཱ ནིཛཧསྟཱཔཱདཱན྄ བདྡྷྭཱ བྷཱཥིཏཝཱན྄ ཡསྱེདཾ ཀཊིབནྡྷནཾ ཏཾ ཡིཧཱུདཱིཡལོཀཱ ཡིརཱུཤཱལམནགར ཨིཏྠཾ བདྡྷྭཱ བྷིནྣདེཤཱིཡཱནཱཾ ཀརེཥུ སམརྤཡིཥྱནྟཱིཏི ཝཱཀྱཾ པཝིཏྲ ཨཱཏྨཱ ཀཐཡཏི།
12 Als wij nu dit hoorden, baden beiden wij en die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.
ཨེཏཱདྲྀཤཱིཾ ཀཐཱཾ ཤྲུཏྭཱ ཝཡཾ ཏནྣགརཝཱསིནོ བྷྲཱཏརཤྩ ཡིརཱུཤཱལམཾ ན ཡཱཏུཾ པཽལཾ ཝྱནཡཱམཧི;
13 Maar Paulus antwoordde: Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den Naam van den Heere Jezus.
ཀིནྟུ ས པྲཏྱཱཝཱདཱིཏ྄, ཡཱུཡཾ ཀིཾ ཀུརུཐ? ཀིཾ ཀྲནྡནེན མམཱནྟཿཀརཎཾ ཝིདཱིརྞཾ ཀརིཥྱཐ? པྲབྷོ ཪྻཱིཤོ རྣཱམྣོ ནིམིཏྟཾ ཡིརཱུཤཱལམི བདྡྷོ བྷཝིཏུཾ ཀེཝལ ཏནྣ པྲཱཎཱན྄ དཱཏུམཔི སསཛྫོསྨི།
14 En als hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggende: De wil des Heeren geschiede.
ཏེནཱསྨཱཀཾ ཀཐཱཡཱམ྄ ཨགྲྀཧཱིཏཱཡཱམ྄ ཨཱིཤྭརསྱ ཡཐེཙྪཱ ཏཐཻཝ བྷཝཏྭིཏྱུཀྟྭཱ ཝཡཾ ནིརསྱཱམ།
15 En na die dagen maakten wij ons gereed, en gingen op naar Jeruzalem.
པརེ྅ཧནི པཱཐེཡདྲཝྱཱཎི གྲྀཧཱིཏྭཱ ཡིརཱུཤཱལམཾ པྲཏི ཡཱཏྲཱམ྄ ཨཀུརྨྨ།
16 En met ons gingen ook sommigen der discipelen van Cesarea, leidende met zich een zekeren Mnason, van Cyprus, een ouden discipel, bij dewelken wij zouden te huis liggen.
ཏཏཿ ཀཻསརིཡཱནགརནིཝཱསིནཿ ཀཏིཔཡཱཿ ཤིཥྱཱ ཨསྨཱབྷིཿ སཱརྡྡྷམ྄ ཨིཏྭཱ ཀྲྀཔྲཱིཡེན མྣཱསནྣཱམྣཱ ཡེན པྲཱཙཱིནཤིཥྱེན སཱརྡྡྷམ྄ ཨསྨཱབྷི ཪྻསྟཝྱཾ ཏསྱ སམཱིཔམ྄ ཨསྨཱན྄ ནཱིཏཝནྟཿ།
17 En als wij te Jeruzalem gekomen waren, ontvingen ons de broeders blijdelijk.
ཨསྨཱསུ ཡིརཱུཤཱལམྱུཔསྠིཏེཥུ ཏཏྲསྠབྷྲཱཏྲྀགཎོ྅སྨཱན྄ ཨཱཧླཱདེན གྲྀཧཱིཏཝཱན྄།
18 En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren daar gekomen.
པརསྨིན྄ དིཝསེ པཽལེ྅སྨཱབྷིཿ སཧ ཡཱཀཱུབོ གྲྀཧཾ པྲཝིཥྚེ ལོཀཔྲཱཙཱིནཱཿ སཪྻྭེ ཏཏྲ པརིཥདི སཾསྠིཏཱཿ།
19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij van stuk tot stuk, wat God onder de heidenen door zijn dienst gedaan had.
ཨནནྟརཾ ས ཏཱན྄ ནཏྭཱ སྭཱིཡཔྲཙཱརཎེན བྷིནྣདེཤཱིཡཱན྄ པྲཏཱིཤྭརོ ཡཱནི ཀརྨྨཱཎི སཱདྷིཏཝཱན྄ ཏདཱིཡཱཾ ཀཐཱམ྄ ཨནུཀྲམཱཏ྄ ཀཐིཏཝཱན྄།
20 En zij, dat gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en zij zijn allen ijveraars van de wet.
ཨིཏི ཤྲུཏྭཱ ཏེ པྲབྷུཾ དྷནྱཾ པྲོཙྱ ཝཱཀྱམིདམ྄ ཨབྷཱཥནྟ, ཧེ བྷྲཱཏ ཪྻིཧཱུདཱིཡཱནཱཾ མདྷྱེ བཧུསཧསྲཱཎི ལོཀཱ ཝིཤྭཱསིན ཨཱསཏེ ཀིནྟུ ཏེ སཪྻྭེ ཝྱཝསྠཱམཏཱཙཱརིཎ ཨེཏཏ྄ པྲཏྱཀྵཾ པཤྱསི།
21 En zij zijn aangaande u bericht, dat gij al de Joden, die onder de heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende: dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar de wijze der wet wandelen.
ཤིཤཱུནཱཾ ཏྭཀྪེདནཱདྱཱཙརཎཾ པྲཏིཥིདྷྱ ཏྭཾ བྷིནྣདེཤནིཝཱསིནོ ཡིཧཱུདཱིཡལོཀཱན྄ མཱུསཱཝཱཀྱམ྄ ཨཤྲདྡྷཱཏུམ྄ ཨུཔདིཤསཱིཏི ཏཻཿ ཤྲུཏམསྟི།
22 Wat is er dan te doen? Het is gans nodig, dat de menigte samenkome; want zij zullen horen, dat gij gekomen zijt.
ཏྭམཏྲཱགཏོསཱིཏི ཝཱརྟྟཱཾ སམཱཀརྞྱ ཛནནིཝཧོ མིལིཏྭཱཝཤྱམེཝཱགམིཥྱཏི; ཨཏཨེཝ ཀིཾ ཀརཎཱིཡམ྄? ཨཏྲ ཝཡཾ མནྟྲཡིཏྭཱ སམུཔཱཡཾ ཏྭཱཾ ཝདཱམསྟཾ ཏྭམཱཙར།
23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: Wij hebben vier mannen, die een gelofte gedaan hebben.
ཝྲཏཾ ཀརྟྟུཾ ཀྲྀཏསངྐལྤཱ ཡེ྅སྨཱཾཀ ཙཏྭཱརོ མཱནཝཱཿ སནྟི
24 Neem dezen tot u, en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen; en alle mogen weten, dat er niets is aan hetgeen, waarvan zij, aangaande u, bericht zijn; maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelve de wet onderhoudt.
ཏཱན྄ གྲྀཧཱིཏྭཱ ཏཻཿ སཧིཏཿ སྭཾ ཤུཙིཾ ཀུརུ ཏཐཱ ཏེཥཱཾ ཤིརོམུཎྜནེ ཡོ ཝྱཡོ བྷཝཏི ཏཾ ཏྭཾ དེཧི། ཏཐཱ ཀྲྀཏེ ཏྭདཱིཡཱཙཱརེ ཡཱ ཛནཤྲུཏི རྫཱཡཏེ སཱལཱིཀཱ ཀིནྟུ ཏྭཾ ཝིདྷིཾ པཱལཡན྄ ཝྱཝསྠཱནུསཱརེཎེཝཱཙརསཱིཏི ཏེ བྷོཏྶནྟེ།
25 Doch van de heidenen, die geloven, hebben wij geschreven en goed gevonden, dat zij niets dergelijks zouden onderhouden, dan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij.
བྷིནྣདེཤཱིཡཱནཱཾ ཝིཤྭཱསིལོཀཱནཱཾ ནིཀཊེ ཝཡཾ པཏྲཾ ལིཁིཏྭེཏྠཾ སྠིརཱིཀྲྀཏཝནྟཿ, དེཝཔྲསཱདབྷོཛནཾ རཀྟཾ གལཔཱིཌནམཱརིཏཔྲཱཎིབྷོཛནཾ ཝྱབྷིཙཱརཤྩཻཏེབྷྱཿ སྭརཀྵཎཝྱཏིརེཀེཎ ཏེཥཱམནྱཝིདྷིཔཱལནཾ ཀརཎཱིཡཾ ན།
26 Toen nam Paulus de mannen met zich, en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en verkondigde, dat de dagen der heiliging vervuld waren, blijvende daar, totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd was.
ཏཏཿ པཽལསྟཱན྄ མཱནུཥཱནཱདཱཡ པརསྨིན྄ དིཝསེ ཏཻཿ སཧ ཤུཙི རྦྷཱུཏྭཱ མནྡིརཾ གཏྭཱ ཤཽཙཀརྨྨཎོ དིནེཥུ སམྤཱུརྞེཥུ ཏེཥཱམ྄ ཨེཀཻཀཱརྠཾ ནཻཝེདྱཱདྱུཏྶརྒོ བྷཝིཥྱཏཱིཏི ཛྙཱཔིཏཝཱན྄།
27 Als nu de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azie in den tempel, en beroerden al het volk, en sloegen de handen aan hem,
ཏེཥུ སཔྟསུ དིནེཥུ སམཱཔྟཀལྤེཥུ ཨཱཤིཡཱདེཤནིཝཱསིནོ ཡིཧཱུདཱིཡཱསྟཾ མདྷྱེམནྡིརཾ ཝིལོཀྱ ཛནནིཝཧསྱ མནཿསུ ཀུཔྲཝྲྀཏྟིཾ ཛནཡིཏྭཱ ཏཾ དྷྲྀཏྭཱ
28 Roepende: Gij Israelietische mannen, komt te hulp! Deze is de mens, die tegen het volk, en de wet, en deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook Grieken in den tempel gebracht, en heeft deze heilige plaats ontheiligd.
པྲོཙྩཻཿ པྲཱཝོཙན྄, ཧེ ཨིསྲཱཡེལློཀཱཿ སཪྻྭེ སཱཧཱཡྻཾ ཀུརུཏ། ཡོ མནུཛ ཨེཏེཥཱཾ ལོཀཱནཱཾ མཱུསཱཝྱཝསྠཱཡཱ ཨེཏསྱ སྠཱནསྱཱཔི ཝིཔརཱིཏཾ སཪྻྭཏྲ སཪྻྭཱན྄ ཤིཀྵཡཏི ས ཨེཥཿ; ཝིཤེཥཏཿ ས བྷིནྣདེཤཱིཡལོཀཱན྄ མནྡིརམ྄ ཨཱནཱིཡ པཝིཏྲསྠཱནམེཏད྄ ཨཔཝིཏྲམཀརོཏ྄།
29 Want zij hadden te voren Trofimus, den Efezier, met hem in de stad gezien, welken zij meenden, dat Paulus in den tempel gebracht had.
པཱུཪྻྭཾ ཏེ མདྷྱེནགརམ྄ ཨིཕིཥནགརཱིཡཾ ཏྲཕིམཾ པཽལེན སཧིཏཾ དྲྀཥྚཝནྟ ཨེཏསྨཱཏ྄ པཽལསྟཾ མནྡིརམདྷྱམ྄ ཨཱནཡད྄ ཨིཏྱནྭམིམཏ།
30 En de gehele stad kwam in roer en het volk liep samen; en zij grepen Paulus, en trokken hem buiten den tempel; en terstond werden de deuren gesloten.
ཨཏཨེཝ སཪྻྭསྨིན྄ ནགརེ ཀལཧོཏྤནྣཏྭཱཏ྄ དྷཱཝནྟོ ལོཀཱ ཨཱགཏྱ པཽལཾ དྷྲྀཏྭཱ མནྡིརསྱ བཧིརཱཀྲྀཥྱཱནཡན྄ ཏཏྐྵཎཱད྄ དྭཱརཱཎི སཪྻྭཱཎི ཙ རུདྡྷཱནི།
31 En als zij hem zochten te doden, kwam het gerucht tot den overste der bende, dat geheel Jeruzalem in verwarring was.
ཏེཥུ ཏཾ ཧནྟུམུདྱཏེཥུ ཡིརཱུཤཱལམྣགརེ མཧཱནུཔདྲཝོ ཛཱཏ ཨིཏི ཝཱརྟྟཱཡཱཾ སཧསྲསེནཱཔཏེཿ ཀརྞགོཙརཱིབྷཱུཏཱཡཱཾ སཏྱཱཾ ས ཏཏྐྵཎཱཏ྄ སཻནྱཱནི སེནཱཔཏིགཎཉྩ གྲྀཧཱིཏྭཱ ཛཝེནཱགཏཝཱན྄།
32 Welke terstond krijgsknechten en hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af naar hen toe. Zij nu, den oversten en de krijgsknechten ziende, hielden op van Paulus te slaan.
ཏཏོ ལོཀཱཿ སེནཱགཎེན སཧ སཧསྲསེནཱཔཏིམ྄ ཨཱགཙྪནྟཾ དྲྀཥྚྭཱ པཽལཏཱཌནཱཏོ ནྱཝརྟྟནྟ།
33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval, dat men hem met twee ketenen zou binden; en vraagde, wie hij was, en wat hij gedaan had.
ས སཧསྲསེནཱཔཏིཿ སནྣིདྷཱཝཱགམྱ པཽལཾ དྷྲྀཏྭཱ ཤྲྀངྑལདྭཡེན བདྡྷམ྄ ཨཱདིཤྱ ཏཱན྄ པྲྀཥྚཝཱན྄ ཨེཥ ཀཿ? ཀིཾ ཀརྨྨ ཙཱཡཾ ཀྲྀཏཝཱན྄?
34 En onder de schare riep de ene dit, de andere wat anders. Doch als hij de zekerheid niet kon weten vanwege de beroerte, beval hij, dat men hem in de legerplaats zou brengen.
ཏཏོ ཛནསམཱུཧསྱ ཀཤྩིད྄ ཨེཀཔྲཀཱརཾ ཀཤྩིད྄ ཨནྱཔྲཀཱརཾ ཝཱཀྱམ྄ ཨརཽཏ྄ ས ཏཏྲ སཏྱཾ ཛྙཱཏུམ྄ ཀལཧཀཱརཎཱད྄ ཨཤཀྟཿ སན྄ ཏཾ དུརྒཾ ནེཏུམ྄ ཨཱཛྙཱཔཡཏ྄།
35 En als hij aan de trappen gekomen was, gebeurde het, dat hij van de krijgsknechten gedragen werd vanwege het geweld der schare.
ཏེཥུ སོཔཱནསྱོཔརི པྲཱཔྟེཥུ ལོཀཱནཱཾ སཱཧསཀཱརཎཱཏ྄ སེནཱགཎཿ པཽལམུཏྟོལྱ ནཱིཏཝཱན྄།
36 Want de menigte des volks volgde, al roepende: Weg met hem!
ཏཏཿ སཪྻྭེ ལོཀཱཿ པཤྩཱདྒཱམིནཿ སནྟ ཨེནཾ དུརཱིཀུརུཏེཏི ཝཱཀྱམ྄ ཨུཙྩཻརཝདན྄།
37 En als Paulus nu in de legerplaats zou geleid worden, zeide hij tot den overste: Is het mij geoorloofd tot u wat te spreken? En hij zeide: Kent gij Grieks?
པཽལསྱ དུརྒཱནཡནསམཡེ ས ཏསྨཻ སཧསྲསེནཱཔཏཡེ ཀཐིཏཝཱན྄, བྷཝཏཿ པུརསྟཱཏ྄ ཀཐཱཾ ཀཐཡིཏུཾ ཀིམ྄ ཨནུམནྱཏེ? ས ཏམཔྲྀཙྪཏ྄ ཏྭཾ ཀིཾ ཡཱུནཱནཱིཡཱཾ བྷཱཥཱཾ ཛཱནཱསི?
38 Zijt gij dan niet de Egyptenaar, die voor deze dagen oproer verwekte, en de vier duizend moordenaars naar de woestijn uitleidde?
ཡོ མིསརཱིཡོ ཛནཿ པཱུཪྻྭཾ ཝིརོདྷཾ ཀྲྀཏྭཱ ཙཏྭཱརི སཧསྲཱཎི གྷཱཏཀཱན྄ སངྒིནཿ ཀྲྀཏྭཱ ཝིཔིནཾ གཏཝཱན྄ ཏྭཾ ཀིཾ སཨེཝ ན བྷཝསི?
39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods man van Tarsen, een burger van geen onvermaarde stad in Cilicie, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken.
ཏདཱ པཽལོ྅ཀཐཡཏ྄ ཨཧཾ ཀིལིཀིཡཱདེཤསྱ ཏཱརྵནགརཱིཡོ ཡིཧཱུདཱིཡོ, ནཱཧཾ སཱམཱནྱནགརཱིཡོ མཱནཝཿ; ཨཏཨེཝ ཝིནཡེ྅ཧཾ ལཱཀཱནཱཾ སམཀྵཾ ཀཐཱཾ ཀཐཡིཏུཾ མཱམནུཛཱནཱིཥྭ།
40 En als hij het toegelaten had, Paulus, staande op de trappen, wenkte met de hand tot het volk; en als er grote stilte geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse taal, zeggende:
ཏེནཱནུཛྙཱཏཿ པཽལཿ སོཔཱནོཔརི ཏིཥྛན྄ ཧསྟེནེངྒིཏཾ ཀྲྀཏཝཱན྄, ཏསྨཱཏ྄ སཪྻྭེ སུསྠིརཱ ཨབྷཝན྄། ཏདཱ པཽལ ཨིབྲཱིཡབྷཱཥཡཱ ཀཐཡིཏུམ྄ ཨཱརབྷཏ,

< Handelingen 21 >