2 Corinthiërs 5
1 Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. (aiōnios g166)
Muni timanyili kuvya lindanda lenili letitama hinu pamulima apa ndi higa yitu palitupuliwa, Chapanga yati akutipela pandu pangi kunani kwa Chapanga, nyumba ya magono goha yangajengwa kwa mawoko ga vandu. (aiōnios g166)
2 Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden.
Na hinu, tityalatyala, mukulindila kwa mnogo uvaha kupewa higa ya mupya kunani kwa Chapanga.
3 Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden.
Ena, ndava ya kupewa higa zenizo muni tilolekana lepi kuvya tivii na higa palongolo ya Chapanga.
4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.
Takavya takona muhiga yeniyi ya chimundu tivemba kwa kukeka. Lepi tigana kuileka higa iyi ya lifwa, nambu tinogela kupewa higa yila ya kunani kwa Chapanga yangafwa, muni kila chechifwa tibadilishwa na wumi wa magono goha.
5 Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft.
Ndi Chapanga mwene ndi mweatihengili aga goha kavili atipelili Mpungu Msopi, avya ulangisu wa kulangisa kuvya chakaka vindu vyoha Chapanga vyeativikili tete.
6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten, dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere;
Tisindamili magono goha. Timanyili kuvya kutama muhiga iyi lukumbi lwoha ndi kutama patali na BAMBU.
7 (Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.)
Muni titama kwa sadika, lepi mukulola.
8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij den Heere in te wonen.
Nambu tisindamili na tiganili kuuleka wumi uwu wa higa na kuhamalila kwa BAMBU.
9 Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn.
Nambu lijambu livaha neju ndi kumganisa BAMBU, tikavya na higa ya pamulima amala higa ya kunani kwa Chapanga.
10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
Muni tavoha yati tiyima palongolo ya chigoda cha uhamula cha Kilisitu, muni kila mundu apewayi chechiganikiwa kwa matendu gakitili lukumbi peavi pamulima, gabwina amala gahakau.
11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn.
Hinu, tete timanyili kumlumbalila BAMBU chindu kiki, ndi tisindimala kuvahuta vandu vangi. Chapanga atimanyili hotohoto, na nene nisadika kuvya mewa nyenye mtimanyili bwina neju.
12 Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet in het hart.
Tete tikujilumbalila lepi tavete palongolo yinu, nambu tikuvapela fwasi ya kumekela tete muni muhotola kuvayangula vala vevimeka ndava ya kuloleka cha kuvala kuliku chevavili mugati ya mitima yavi.
13 Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden.
Yikavya tiwonikini kuvya tipenga, ndi ndava ya kumganisa Chapanga, na yikavya tivili na luhala, ndava ya kuvatangatila nyenye.
14 Want de liefde van Christus dringt ons; Als die dit oordelen, dat, indien Een voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn.
Ndava tete tilongoswa na uganu wa Kilisitu ndi hinu timanyili kuvya mundu mmonga afwili ndava ya vandu voha, ndi kujova kuvya na tete tiwungini mulifwa laki.
15 En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is.
Afwili ndava ya vandu voha, muni voha vevitama muwumi, vakotoka kutama ndava ya kujiganisa vene, nambu kumganisa Chapanga mweafwili na kuyuka ndava yavi.
16 Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees.
Hinu, kuhumila hinu, nakumpima mundu yoyoha muluhala lwa chimundu. Hati ngati lukumbi lumonga tampimili Kilisitu muluhala lwa chimundu, hinu ndi lepi.
17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
Mundu yoyoha akawungana na Kilisitu ivya mundu wa mupya, mambu ga kadeni gapitili, mambu ga mupya gahikili.
18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
Loha ndi lihengu la Chapanga kutitepulanisa tete na mwene mu njila ya lifwa la Kilisitu, na kutipela lihengu la kuvatepulanisa vandu vangi na mwene.
19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
Wenuwu ndi ujumbi witu, Chapanga autepulanisi vandu va mulima uwu na mwene mu njila ya lifwa la Kilisitu, changali kuvalanga kubuda kwavi. Chapanga atipelili tete lihengu la kuvatepulanisa vandu na mwene.
20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.
Hinu tete tavajumbi wa Kilisitu, na Chapanga mwene ijova na tete kuvayupa neju nyenye. Tikuvayupa neju paliina la Kilisitu, mutepulaniswa na Chapanga.
21 Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Kilisitu ambudili lepi Chapanga, nambu ndava yitu, Chapanga amkitili agega goha getimbudili, muni tete mukuwungana nayu, Chapanga atikita kuvya vabwina palongo yaki.
