1 Koningen 8

1 Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israel, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen, onder de kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion.

Alors Salomon assembla au roi Salomon, à Jérusalem, les anciens d'Israël, avec tous les chefs de tribus, les chefs de famille des enfants d'Israël, pour faire monter l'arche de l'alliance de Yahvé de la cité de David, qui est Sion.

2 En alle mannen van Israel verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand.

Tous les hommes d'Israël se rassemblèrent auprès du roi Salomon à la fête du mois d'Ethanim, qui est le septième mois.

3 En al de oudsten van Israel kwamen; en de priesters namen de ark op.

Tous les anciens d'Israël vinrent, et les prêtres prirent l'arche.

4 En zij brachten de ark des HEEREN en de tent der samenkomst opwaarts mitsgaders al de heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.

Ils firent monter l'arche de Yahvé, la tente d'assignation et tous les objets sacrés qui étaient dans la tente. Les sacrificateurs et les Lévites les portèrent.

5 De koning Salomo nu en de ganse vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld, noch gerekend worden.

Le roi Salomon et toute l'assemblée d'Israël, qui s'était rassemblée autour de lui, étaient avec lui devant l'arche, sacrifiant des brebis et des bœufs qui ne pouvaient être ni comptés ni dénombrés pour la multitude.

6 Alzo brachten de priesteren de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim.

Les prêtres apportèrent l'arche de l'alliance de Yahvé à sa place, dans le sanctuaire intérieur de la maison, dans le lieu très saint, sous les ailes des chérubins.

7 Want de cherubim spreidden beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven.

Car les chérubins étendaient leurs ailes sur le lieu de l'arche, et les chérubins couvraient l'arche et ses poteaux par-dessus.

8 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag.

Les barres étaient si longues qu'on en voyait les extrémités depuis le lieu saint, devant le sanctuaire intérieur, mais on ne les voyait pas à l'extérieur. Elles y sont encore aujourd'hui.

9 Er was niets in de ark, dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israels, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren.

Il n'y avait rien dans l'arche, si ce n'est les deux tables de pierre que Moïse y déposa à Horeb, lorsque l'Éternel fit alliance avec les enfants d'Israël, à leur sortie du pays d'Égypte.

10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde.

Lorsque les prêtres sortirent du lieu saint, la nuée remplit la maison de l'Éternel,

11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld.

et les prêtres ne purent se tenir debout pour faire le service, à cause de la nuée, car la gloire de l'Éternel remplissait la maison de l'Éternel.

12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.

Alors Salomon dit: « Yahvé a dit qu'il habiterait dans les ténèbres épaisses.

13 Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning.

Je t'ai certainement construit une maison d'habitation, un lieu pour que tu y demeures à jamais. »

14 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende de ganse gemeente van Israel; en de ganse gemeente van Israel stond.

Le roi tourna son visage et bénit toute l'assemblée d'Israël; et toute l'assemblée d'Israël se tint debout.

15 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende:

Il dit: « Béni soit Yahvé, le Dieu d'Israël, qui a parlé de sa bouche à David, ton père, et qui l'a accompli de sa main, en disant:

16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou.

« Depuis le jour où j'ai fait sortir d'Égypte mon peuple d'Israël, je n'ai choisi aucune ville parmi toutes les tribus d'Israël pour y bâtir une maison, afin que mon nom y soit inscrit, mais j'ai choisi David pour être à la tête de mon peuple d'Israël ».

17 Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE, den God Israels, te bouwen.

« Or, le cœur de David, mon père, était de bâtir une maison pour le nom de l'Éternel, le Dieu d'Israël.

18 Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is.

Mais l'Éternel dit à David, mon père: 'Comme tu avais à cœur de bâtir une maison pour mon nom, tu as bien fait d'avoir à cœur de le faire.

19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.

Néanmoins, ce n'est pas toi qui bâtiras la maison, mais ton fils qui sortira de ton corps, c'est lui qui bâtira la maison à mon nom.'

20 Zo heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de HEERE gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israel.

L'Éternel a accompli la parole qu'il avait prononcée, car je me suis levé à la place de David, mon père, et je suis assis sur le trône d'Israël, comme l'Éternel l'avait promis, et j'ai bâti la maison au nom de l'Éternel, le Dieu d'Israël.

21 En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin het verbond des HEEREN is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde.

J'y ai placé l'arche, dans laquelle se trouve l'alliance de Yahvé, qu'il a conclue avec nos pères lorsqu'il les a fait sortir du pays d'Égypte. »

22 En Salomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel;

Salomon se tint devant l'autel de l'Éternel, en présence de toute l'assemblée d'Israël, et il étendit les mains vers le ciel.

23 En hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen;

Il dit: « Éternel, Dieu d'Israël, il n'y a point de Dieu comme toi, en haut dans les cieux et en bas sur la terre, qui garde l'alliance et la bonté envers tes serviteurs qui marchent devant toi de tout leur cœur.

24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is.

Tu as gardé envers ton serviteur David, mon père, ce que tu lui avais promis. Tu l'as dit de ta bouche, et tu l'as accompli de ta main, comme il en est aujourd'hui.

25 En nu HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon van Israel zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.

Maintenant, que l'Éternel, le Dieu d'Israël, garde pour ton serviteur David, mon père, ce que tu lui as promis, en disant: « Il ne manquera pas d'homme à mes yeux pour s'asseoir sur le trône d'Israël, si seulement tes enfants prennent garde à leur voie, pour marcher devant moi comme tu as marché devant moi ».

26 Nu dan, o God van Israel, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David.

« Maintenant donc, Dieu d'Israël, que s'accomplisse ta parole, celle que tu as dite à ton serviteur David, mon père.

27 Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!

Mais Dieu habitera-t-il vraiment sur la terre? Voici, le ciel et le ciel des cieux ne peuvent te contenir; combien moins encore cette maison que j'ai bâtie!

28 Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt.

Mais respecte la prière de ton serviteur et sa supplique, Yahvé mon Dieu, pour écouter le cri et la prière que ton serviteur prononce aujourd'hui devant toi;

29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.

pour que tes yeux soient ouverts nuit et jour sur cette maison, sur le lieu dont tu as dit: « Mon nom y sera », pour écouter la prière que ton serviteur prononce sur ce lieu.

30 Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef.

Écoute la supplication de ton serviteur et de ton peuple d'Israël, quand ils prient vers ce lieu. Oui, écoute dans les cieux, ta demeure; et quand tu auras entendu, pardonne.

31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;

« Si un homme pèche contre son prochain, et qu'on lui fasse prêter serment pour qu'il jure, et qu'il vienne jurer devant ton autel dans cette maison,

32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.

alors écoute dans les cieux, et agis, et juge tes serviteurs, condamnant le méchant, pour faire retomber sa voie sur sa propre tête, et justifiant le juste, pour lui donner selon sa justice.

33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;

« Quand ton peuple d'Israël sera battu par l'ennemi parce qu'il a péché contre toi, s'il revient à toi et confesse ton nom, s'il te prie et t'adresse des supplications dans cette maison,

34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt.

alors écoute dans les cieux, pardonne le péché de ton peuple d'Israël et ramène-le dans le pays que tu as donné à ses pères.

35 Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;

« Quand le ciel est fermé et qu'il n'y a pas de pluie parce qu'ils ont péché contre toi, s'ils prient vers ce lieu et confessent ton nom, et s'ils se détournent de leur péché quand tu les affliges,

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

alors écoute dans les cieux, et pardonne le péché de tes serviteurs et de ton peuple Israël, quand tu leur enseignes la bonne voie dans laquelle ils doivent marcher, et fais tomber la pluie sur ton pays que tu as donné en héritage à ton peuple.

37 Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal;

« S'il y a famine dans le pays, s'il y a peste, s'il y a fléau, mildiou, sauterelle ou chenille; si leur ennemi les assiège dans le pays de leurs villes, quelle que soit la plaie, quelle que soit la maladie,

38 Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israel, geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;

quelle que soit la prière et la supplication d'un homme, ou de tout ton peuple d'Israël, qui connaîtra la plaie de son propre cœur, et qui étendra ses mains vers cette maison,

39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen;

alors écoute dans les cieux, ta demeure, et pardonne, et agis, et donne à chacun selon toutes ses voies, à celui dont tu connais le cœur (car toi seul connais le cœur de tous les enfants des hommes);

40 Opdat zij U vrezen al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.

afin qu'ils te craignent tous les jours qu'ils vivront dans le pays que tu as donné à nos pères.

41 Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israel niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal;

« De plus, en ce qui concerne l'étranger qui n'est pas de ton peuple d'Israël, lorsqu'il viendra d'un pays lointain à cause de ton nom

42 (Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis;

(car ils entendront parler de ton grand nom, de ta main puissante et de ton bras étendu), lorsqu'il viendra et priera pour cette maison,

43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.

écoute dans les cieux, ta demeure, et fais tout ce pour quoi l'étranger t'appelle; afin que tous les peuples de la terre connaissent ton nom, pour te craindre, comme ton peuple Israël, et qu'ils sachent que cette maison que j'ai bâtie est appelée de ton nom.

44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot den HEERE bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb;

« Si ton peuple part en guerre contre son ennemi, par quelque moyen que tu l'envoies, et qu'il prie Yahvé vers la ville que tu as choisie et vers la maison que j'ai bâtie pour ton nom,

45 Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit.

écoute dans les cieux leur prière et leur supplication, et fais droit à leur cause.

46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is.

S'ils pèchent contre toi, car il n'y a pas d'homme qui ne pèche pas, si tu t'irrites contre eux et les livres à l'ennemi, qui les emmène captifs dans le pays de l'ennemi, au loin ou dans le voisinage,

47 En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen, die ze gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd, en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld;

s'ils se repentent dans le pays où ils ont été emmenés captifs, s'ils reviennent et t'adressent des supplications dans le pays de ceux qui les ont emmenés captifs, en disant: « Nous avons péché et nous avons agi avec perversité;

48 En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart, en met hun ganse ziel, in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg van hun land (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb;

S'ils reviennent à toi de tout leur cœur et de toute leur âme dans le pays de leurs ennemis qui les ont emmenés captifs, et s'ils te prient pour leur pays que tu as donné à leurs pères, pour la ville que tu as choisie et pour la maison que j'ai bâtie pour ton nom,

49 Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit;

alors écoute leur prière et leur supplication dans le ciel, ta demeure, et fais-leur droit;

50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen, die ze gevangen houden, opdat zij zich hunner ontfermen;

pardonne à ton peuple qui a péché contre toi et à toutes les transgressions qu'il a commises contre toi, et donne-leur compassion devant ceux qui les ont emmenés en captivité, afin qu'ils aient pitié d'eux

51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens;

(car ils sont ton peuple et ton héritage, que tu as fait sortir d'Égypte, du milieu de la fournaise de fer);

52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht, en tot de smeking van Uw volk Israel, om naar hen te horen, in al hun roepen tot U.

afin que tes yeux soient ouverts à la supplication de ton serviteur et à la supplication de ton peuple d'Israël, pour les écouter chaque fois qu'ils crient vers toi.

53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!

Car tu les as séparés d'entre tous les peuples de la terre pour en faire ton héritage, comme tu l'as dit par Moïse, ton serviteur, lorsque tu as fait sortir nos pères d'Égypte, Seigneur Yahvé. »

54 Het geschiedde nu, als Salomo voleind had dit ganse gebed, en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar des HEEREN opstond, van het knielen op zijn knieen, met zijn handen uitgebreid naar den hemel;

Lorsque Salomon eut fini d'adresser toutes ces prières et supplications à Yahvé, il se leva de devant l'autel de Yahvé, à genoux, les mains étendues vers le ciel.

55 Zo stond hij, en zegende de ganse gemeente van Israel, zeggende met luider stem:

Il se leva et bénit toute l'assemblée d'Israël d'une voix forte, en disant:

56 Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht.

« Béni soit Yahvé, qui a donné du repos à son peuple d'Israël, selon tout ce qu'il avait promis. Il n'a pas manqué une seule parole de toute sa bonne promesse, qu'il a faite par Moïse, son serviteur.

57 De HEERE, onze God, zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve ons niet;

Que Yahvé notre Dieu soit avec nous comme il a été avec nos pères. Qu'il ne nous quitte pas et ne nous abandonne pas,

58 Neigende tot Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft.

afin qu'il incline nos cœurs vers lui, pour que nous marchions dans toutes ses voies, et que nous observions ses commandements, ses statuts et ses ordonnances, qu'il a prescrits à nos pères.

59 En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor den HEERE gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God, dag en nacht; opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van Zijn volk Israel, elkeen dagelijks op zijn dag.

Que ces paroles, par lesquelles j'ai supplié Yahvé, soient jour et nuit près de Yahvé notre Dieu, afin qu'il défende la cause de son serviteur et la cause de son peuple d'Israël, comme chaque jour l'exige;

60 Opdat alle volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand meer;

afin que tous les peuples de la terre sachent que Yahvé lui-même est Dieu. Il n'y a personne d'autre.

61 En ulieder hart volkomen zij met den HEERE, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen dage.

« Que votre cœur soit donc parfait avec Yahvé notre Dieu, pour marcher dans ses statuts et garder ses commandements, comme il l'est aujourd'hui. »

62 En de koning, en gans Israel met hem, offerden slachtofferen voor het aangezicht des HEEREN.

Le roi, et tout Israël avec lui, offrit des sacrifices devant Yahvé.

63 En Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israels.

Salomon offrit pour le sacrifice d'actions de grâces, qu'il offrit à l'Éternel, vingt-deux mille têtes de bétail et cent vingt mille moutons. Le roi et tous les enfants d'Israël firent ainsi la dédicace de la maison de Yahvé.

64 Ten zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vet der dankofferen; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, en de spijsofferen, en het vet der dankofferen te vatten.

Ce même jour, le roi consacra le milieu du parvis qui était devant la maison de l'Éternel, car c'est là qu'il offrait l'holocauste, l'offrande et la graisse des sacrifices de prospérité, car l'autel d'airain qui était devant l'Éternel était trop petit pour recevoir l'holocauste, l'offrande et la graisse des sacrifices de prospérité.

65 Terzelfder tijd ook hield Salomo het feest, en gans Israel met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen.

En ce temps-là, Salomon fit la fête, et tout Israël avec lui, une grande assemblée, depuis l'entrée de Hamath jusqu'au torrent d'Égypte, devant l'Éternel, notre Dieu, pendant sept jours et sept autres jours, soit quatorze jours.

66 Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en goedsmoeds over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had.

Le huitième jour, il renvoya le peuple; ils bénirent le roi et s'en allèrent dans leurs tentes, joyeux et contents dans leur cœur, à cause de toute la bonté que Yahvé avait manifestée à David, son serviteur, et à Israël, son peuple.