< 1 Koningen 8 >
1 Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israel, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen, onder de kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion.
then to gather Solomon [obj] old: elder Israel [obj] all head: leader [the] tribe leader [the] father to/for son: descendant/people Israel to(wards) [the] king Solomon Jerusalem to/for to ascend: establish [obj] ark covenant LORD from city David he/she/it Zion
2 En alle mannen van Israel verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand.
and to gather to(wards) [the] king Solomon all man Israel in/on/with month [the] Ethanim in/on/with feast he/she/it [the] month [the] seventh
3 En al de oudsten van Israel kwamen; en de priesters namen de ark op.
and to come (in): come all old: elder Israel and to lift: raise [the] priest [obj] [the] ark
4 En zij brachten de ark des HEEREN en de tent der samenkomst opwaarts mitsgaders al de heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.
and to ascend: establish [obj] ark LORD and [obj] tent meeting and [obj] all article/utensil [the] holiness which in/on/with tent and to ascend: establish [obj] them [the] priest and [the] Levi
5 De koning Salomo nu en de ganse vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld, noch gerekend worden.
and [the] king Solomon and all congregation Israel [the] to appoint upon him with him to/for face: before [the] ark to sacrifice flock and cattle which not to recount and not to count from abundance
6 Alzo brachten de priesteren de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim.
and to come (in): bring [the] priest [obj] ark covenant LORD to(wards) place his to(wards) sanctuary [the] house: home to(wards) Most Holy Place [the] Most Holy Place to(wards) underneath: under wing [the] cherub
7 Want de cherubim spreidden beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven.
for [the] cherub to spread wing to(wards) place [the] ark and to cover [the] cherub upon [the] ark and upon alone: pole his from to/for above [to]
8 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag.
and to prolong [the] alone: pole and to see: see head: top [the] alone: pole from [the] Holy Place upon face: before [the] sanctuary and not to see: see [the] outside [to] and to be there till [the] day [the] this
9 Er was niets in de ark, dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israels, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren.
nothing in/on/with ark except two tablet [the] stone which to rest there Moses in/on/with Horeb which to cut: make(covenant) LORD with son: descendant/people Israel in/on/with to come out: come they from land: country/planet Egypt
10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde.
and to be in/on/with to come out: come [the] priest from [the] Holy Place and [the] cloud to fill [obj] house: temple LORD
11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld.
and not be able [the] priest to/for to stand: stand to/for to minister from face: because [the] cloud for to fill glory LORD [obj] house: temple LORD
12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.
then to say Solomon LORD to say to/for to dwell in/on/with cloud
13 Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning.
to build to build house: home elevation to/for you foundation to/for to dwell you forever: enduring
14 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende de ganse gemeente van Israel; en de ganse gemeente van Israel stond.
and to turn: turn [the] king [obj] face his and to bless [obj] all assembly Israel and all assembly Israel to stand: stand
15 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende:
and to say to bless LORD God Israel which to speak: speak in/on/with lip his with David father my and in/on/with hand: power his to fill to/for to say
16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou.
from [the] day which to come out: send [obj] people my [obj] Israel from Egypt not to choose in/on/with city from all tribe Israel to/for to build house: home to/for to be name my there and to choose in/on/with David to/for to be upon people my Israel
17 Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE, den God Israels, te bouwen.
and to be with heart David father my to/for to build house: home to/for name LORD God Israel
18 Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is.
and to say LORD to(wards) David father my because which to be with heart your to/for to build house: home to/for name my be pleasing for to be with heart your
19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
except you(m. s.) not to build [the] house: home that if: except if: except son: child your [the] to come out: produce from loin your he/she/it to build [the] house: home to/for name my
20 Zo heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de HEERE gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israel.
and to arise: establish LORD [obj] word: promised his which to speak: promise and to arise: rise underneath: instead David father my and to dwell upon throne Israel like/as as which to speak: promise LORD and to build [the] house: home to/for name LORD God Israel
21 En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin het verbond des HEEREN is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde.
and to set: put there place to/for ark which there covenant LORD which to cut: make(covenant) with father our in/on/with to come out: send he [obj] them from land: country/planet Egypt
22 En Salomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel;
and to stand: stand Solomon to/for face: before altar LORD before all assembly Israel and to spread palm his [the] heaven
23 En hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen;
and to say LORD God Israel nothing like you God in/on/with heaven from above and upon [the] land: country/planet from underneath: under to keep: obey [the] covenant and [the] kindness to/for servant/slave your [the] to go: walk to/for face: before your in/on/with all heart their
24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is.
which to keep: obey to/for servant/slave your David father my [obj] which to speak: promise to/for him and to speak: speak in/on/with lip your and in/on/with hand: power your to fill like/as day: today [the] this
25 En nu HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon van Israel zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.
and now LORD God Israel to keep: guard to/for servant/slave your David father my [obj] which to speak: promise to/for him to/for to say not to cut: lack to/for you man from to/for face: before my to dwell upon throne Israel except if to keep: careful son: descendant/people your [obj] way: conduct their to/for to go: walk to/for face: before my like/as as which to go: walk to/for face: before my
26 Nu dan, o God van Israel, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David.
and now God Israel be faithful please (word your *Q(K)*) which to speak: speak to/for servant/slave your David father my
27 Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!
for truly to dwell God upon [the] land: country/planet behold [the] heaven and heaven [the] heaven not to sustain you also for [the] house: home [the] this which to build
28 Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt.
and to turn to(wards) prayer servant/slave your and to(wards) supplication his LORD God my to/for to hear: hear to(wards) [the] cry and to(wards) [the] prayer which servant/slave your to pray to/for face: before your [the] day: today
29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.
to/for to be eye your to open to(wards) [the] house: home [the] this night and day to(wards) [the] place which to say to be name my there to/for to hear: hear to(wards) [the] prayer which to pray servant/slave your to(wards) [the] place [the] this
30 Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef.
and to hear: hear to(wards) supplication servant/slave your and people your Israel which to pray to(wards) [the] place [the] this and you(m. s.) to hear: hear to(wards) place to dwell you to(wards) [the] heaven and to hear: hear and to forgive
31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;
[obj] which to sin man: anyone to/for neighbor his and to exact in/on/with him oath to/for to swear him and to come (in): come to swear to/for face: before altar your in/on/with house: home [the] this
32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.
and you(m. s.) to hear: hear [the] heaven and to make: do and to judge [obj] servant/slave your to/for be wicked wicked to/for to give: give way: conduct his in/on/with head his and to/for to justify righteous to/for to give: give to/for him like/as righteousness his
33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;
in/on/with to strike people your Israel to/for face: before enemy which to sin to/for you and to return: again to(wards) you and to give thanks [obj] name your and to pray and be gracious to(wards) you in/on/with house: home [the] this
34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt.
and you(m. s.) to hear: hear [the] heaven and to forgive to/for sin people your Israel and to return: return them to(wards) [the] land: soil which to give: give to/for father their
35 Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;
in/on/with to restrain heaven and not to be rain for to sin to/for you and to pray to(wards) [the] place [the] this and to give thanks [obj] name your and from sin their to return: repent [emph?] for to afflict them
36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.
and you(m. s.) to hear: hear [the] heaven and to forgive to/for sin servant/slave your and people your Israel for to show them [obj] [the] way: conduct [the] pleasant which to go: walk in/on/with her and to give: give rain upon land: country/planet your which to give: give to/for people your to/for inheritance
37 Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal;
famine for to be in/on/with land: country/planet pestilence for to be blight mildew locust locust for to be for to constrain to/for him enemy his in/on/with land: country/planet gate his all plague all sickness
38 Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israel, geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;
all prayer all supplication which to be to/for all [the] man to/for all people your Israel which to know [emph?] man: anyone plague heart his and to spread palm his to(wards) [the] house: home [the] this
39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen;
and you(m. s.) to hear: hear [the] heaven foundation to dwell you and to forgive and to make: do and to give: give to/for man like/as all way: journey his which to know [obj] heart his for you(m. s.) to know to/for alone you [obj] heart all son: child [the] man
40 Opdat zij U vrezen al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.
because to fear you all [the] day which they(masc.) alive upon face: surface [the] land: soil which to give: give to/for father our
41 Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israel niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal;
and also to(wards) [the] foreign which not from people your Israel he/she/it and to come (in): come from land: country/planet distant because name your
42 (Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis;
for to hear: hear [emph?] [obj] name your [the] great: large and [obj] hand: power your [the] strong and arm your [the] to stretch and to come (in): come and to pray to(wards) [the] house: home [the] this
43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.
you(m. s.) to hear: hear [the] heaven foundation to dwell you and to make: do like/as all which to call: call to to(wards) you [the] foreign because to know [emph?] all people [the] land: country/planet [obj] name your to/for to fear [obj] you like/as people your Israel and to/for to know for name your to call: call by upon [the] house: home [the] this which to build
44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot den HEERE bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb;
for to come out: come people your to/for battle upon enemy his in/on/with way: journey which to send: depart them and to pray to(wards) LORD way: direction [the] city which to choose in/on/with her and [the] house: home which to build to/for name your
45 Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit.
and to hear: hear [the] heaven [obj] prayer their and [obj] supplication their and to make: do justice their
46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is.
for to sin to/for you for nothing man which not to sin and be angry in/on/with them and to give: give them to/for face: before enemy and to take captive them to take captive them to(wards) land: country/planet [the] enemy distant or near
47 En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen, die ze gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd, en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld;
and to return: recall to(wards) heart their in/on/with land: country/planet which to take captive there and to return: repent and be gracious to(wards) you in/on/with land: country/planet to take captive them to/for to say to sin and to pervert be wicked
48 En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart, en met hun ganse ziel, in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg van hun land (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb;
and to return: repent to(wards) you in/on/with all heart their and in/on/with all soul their in/on/with land: country/planet enemy their which to take captive [obj] them and to pray to(wards) you way: direction land: country/planet their which to give: give to/for father their [the] city which to choose and [the] house: home which (to build *Q(K)*) to/for name your
49 Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit;
and to hear: hear [the] heaven foundation to dwell you [obj] prayer their and [obj] supplication their and to make: do justice their
50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen, die ze gevangen houden, opdat zij zich hunner ontfermen;
and to forgive to/for people your which to sin to/for you and to/for all transgression their which to transgress in/on/with you and to give: give them to/for compassion to/for face: before to take captive them and to have compassion them
51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens;
for people your and inheritance your they(masc.) which to come out: send from Egypt from midst furnace [the] iron
52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht, en tot de smeking van Uw volk Israel, om naar hen te horen, in al hun roepen tot U.
to/for to be eye your to open to(wards) supplication servant/slave your and to(wards) supplication people your Israel to/for to hear: hear to(wards) them in/on/with all to call: call to they to(wards) you
53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!
for you(m. s.) to separate them to/for you to/for inheritance from all people [the] land: country/planet like/as as which to speak: promise in/on/with hand: by Moses servant/slave your in/on/with to come out: send you [obj] father our from Egypt Lord YHWH/God
54 Het geschiedde nu, als Salomo voleind had dit ganse gebed, en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar des HEEREN opstond, van het knielen op zijn knieen, met zijn handen uitgebreid naar den hemel;
and to be like/as to end: finish Solomon to/for to pray to(wards) LORD [obj] all [the] prayer and [the] supplication [the] this to arise: rise from to/for face: before altar LORD from to bow upon knee his and palm his to spread [the] heaven
55 Zo stond hij, en zegende de ganse gemeente van Israel, zeggende met luider stem:
and to stand: stand and to bless [obj] all assembly Israel voice great: large to/for to say
56 Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht.
to bless LORD which to give: give resting to/for people his Israel like/as all which to speak: promise not to fall: fail word one from all word his [the] pleasant which to speak: promise in/on/with hand: by Moses servant/slave his
57 De HEERE, onze God, zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve ons niet;
to be LORD God our with us like/as as which to be with father our not to leave: forsake us and not to leave us
58 Neigende tot Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft.
to/for to stretch heart our to(wards) him to/for to go: walk in/on/with all way: conduct his and to/for to keep: obey commandment his and statute: decree his and justice: judgement his which to command [obj] father our
59 En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor den HEERE gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God, dag en nacht; opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van Zijn volk Israel, elkeen dagelijks op zijn dag.
and to be word my these which be gracious to/for face: before LORD near to(wards) LORD God our by day and night to/for to make: do justice servant/slave his and justice people his Israel word: thing day: daily in/on/with day: daily his
60 Opdat alle volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand meer;
because to know all people [the] land: country/planet for LORD he/she/it [the] God nothing still
61 En ulieder hart volkomen zij met den HEERE, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen dage.
and to be heart your complete with LORD God our to/for to go: walk in/on/with statute: decree his and to/for to keep: obey commandment his like/as day: today [the] this
62 En de koning, en gans Israel met hem, offerden slachtofferen voor het aangezicht des HEEREN.
and [the] king and all Israel with him to sacrifice sacrifice to/for face: before LORD
63 En Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israels.
and to sacrifice Solomon [obj] sacrifice [the] peace offering which to sacrifice to/for LORD cattle twenty and two thousand and flock hundred and twenty thousand and to dedicate [obj] house: temple LORD [the] king and all son: descendant/people Israel
64 Ten zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vet der dankofferen; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, en de spijsofferen, en het vet der dankofferen te vatten.
in/on/with day [the] he/she/it to consecrate: consecate [the] king [obj] midst [the] court which to/for face: before house: temple LORD for to make: offer there [obj] [the] burnt offering and [obj] [the] offering and [obj] fat [the] peace offering for altar [the] bronze which to/for face: before LORD small from to sustain [obj] [the] burnt offering and [obj] [the] offering and [obj] fat [the] peace offering
65 Terzelfder tijd ook hield Salomo het feest, en gans Israel met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen.
and to make: do Solomon in/on/with time [the] he/she/it [obj] [the] feast and all Israel with him assembly great: large from Lebo Hamath till Brook (Brook of) Egypt to/for face: before LORD God our seven day and seven day four ten day
66 Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en goedsmoeds over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had.
in/on/with day [the] eighth to send: depart [obj] [the] people and to bless [obj] [the] king and to go: went to/for tent: home their glad and pleasant heart upon all [the] welfare which to make: do LORD to/for David servant/slave his and to/for Israel people his