< 1 Corinthiërs 15 >

1 Voorts, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat;
ܡܘܕܥ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܚܝ ܐܘܢܓܠܝܘܢ ܕܤܒܪܬܟܘܢ ܘܩܒܠܬܘܢܝܗܝ ܘܩܡܬܘܢ ܒܗ
2 Door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.
ܘܒܗ ܚܐܝܢ ܐܢܬܘܢ ܒܐܝܕܐ ܡܠܬܐ ܤܒܪܬܟܘܢ ܐܢ ܥܗܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܐܢ ܠܐ ܗܘܐ ܤܪܝܩܐܝܬ ܗܝܡܢܬܘܢ
3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;
ܐܫܠܡܬ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܡܢ ܠܘܩܕܡ ܐܝܟ ܡܕܡ ܕܩܒܠܬ ܕܡܫܝܚܐ ܡܝܬ ܥܠ ܐܦܝ ܚܛܗܝܢ ܐܝܟܢܐ ܕܟܬܝܒ
4 En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften;
ܘܕܐܬܩܒܪ ܘܩܡ ܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܐܝܟ ܕܟܬܝܒ
5 En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven.
ܘܐܬܚܙܝ ܠܟܐܦܐ ܘܒܬܪܗ ܠܬܪܥܤܪ
6 Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken het meren deel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen.
ܘܒܬܪܟܢ ܐܬܚܙܝ ܠܝܬܝܪ ܡܢ ܚܡܫܡܐܐ ܐܚܝܢ ܐܟܚܕܐ ܕܤܓܝܐܐ ܡܢܗܘܢ ܩܝܡܝܢ ܐܢܘܢ ܥܕܡܐ ܠܗܫܐ ܘܡܢܗܘܢ ܕܡܟܘ
7 Daarna is Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen.
ܘܡܢ ܒܬܪ ܗܠܝܢ ܐܬܚܙܝ ܠܝܥܩܘܒ ܘܒܬܪܗ ܠܫܠܝܚܐ ܟܠܗܘܢ
8 En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien.
ܠܚܪܬܐ ܕܝܢ ܕܟܠܗܘܢ ܐܝܟ ܕܠܝܚܛܐ ܐܬܚܙܝ ܐܦ ܠܝ
9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.
ܐܢܐ ܐܢܐ ܓܝܪ ܙܥܘܪܗܘܢ ܕܫܠܝܚܐ ܘܠܐ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܐܬܩܪܐ ܫܠܝܚܐ ܡܛܠ ܕܪܕܦܬ ܥܕܬܗ ܕܐܠܗܐ
10 Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is.
ܒܛܝܒܘܬܗ ܕܝܢ ܕܐܠܗܐ ܐܝܬܝ ܡܕܡ ܕܐܝܬܝ ܘܛܝܒܘܬܗ ܕܒܝ ܠܐ ܗܘܬ ܤܪܝܩܐ ܐܠܐ ܝܬܝܪ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܠܐܝܬ ܠܐ ܐܢܐ ܐܠܐ ܛܝܒܘܬܗ ܕܥܡܝ
11 Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.
ܐܢ ܐܢܐ ܗܟܝܠ ܘܐܢ ܗܢܘܢ ܗܟܢܐ ܡܟܪܙܝܢܢ ܘܗܟܢܐ ܗܝܡܢܬܘܢ
12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?
ܐܢ ܕܝܢ ܡܫܝܚܐ ܡܬܟܪܙ ܕܩܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܐܝܟܢܐ ܐܝܬ ܒܟܘܢ ܐܢܫܐ ܕܐܡܪܝܢ ܠܝܬ ܚܝܬ ܡܝܬܐ
13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt.
ܘܐܢ ܚܝܬ ܡܝܬܐ ܠܝܬ ܐܦܠܐ ܡܫܝܚܐ ܩܡ
14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.
ܘܐܢ ܡܫܝܚܐ ܠܐ ܩܡ ܤܪܝܩܐ ܗܝ ܟܪܘܙܘܬܢ ܤܪܝܩܐ ܐܦ ܗܝܡܢܘܬܟܘܢ
15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden.
ܡܫܬܟܚܝܢ ܚܢܢ ܕܝܢ ܐܦ ܤܗܕܐ ܕܓܠܐ ܕܐܠܗܐ ܕܐܤܗܕܢ ܥܠ ܐܠܗܐ ܕܐܩܝܡ ܠܡܫܝܚܐ ܟܕ ܠܐ ܐܩܝܡ
16 Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt.
ܐܢ ܡܝܬܐ ܓܝܪ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܐܦܠܐ ܡܫܝܚܐ ܩܡ
17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden.
ܘܐܢ ܡܫܝܚܐ ܠܐ ܩܡ ܒܛܠܐ ܗܝ ܗܝܡܢܘܬܟܘܢ ܘܥܕܟܝܠ ܒܚܛܗܝܟܘܢ ܐܢܬܘܢ
18 Zo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn.
ܘܟܒܪ ܐܦ ܐܝܠܝܢ ܕܕܡܟܘ ܒܡܫܝܚܐ ܐܒܕܘ ܠܗܘܢ
19 Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.
ܘܐܢ ܒܗܠܝܢ ܗܘ ܚܝܐ ܒܠܚܘܕ ܡܤܒܪܝܢܢ ܒܡܫܝܚܐ ܕܘܝܢܢ ܗܘ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܢܫܐ
20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn.
ܗܫܐ ܕܝܢ ܡܫܝܚܐ ܩܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܘܗܘܐ ܪܫܝܬܐ ܕܕܡܟܐ
21 Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens.
ܘܐܝܟܢܐ ܕܒܝܕ ܒܪܢܫܐ ܗܘܐ ܡܘܬܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܒܝܕ ܒܪܢܫܐ ܗܘܝܐ ܚܝܬ ܡܝܬܐ
22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.
ܐܝܟܢܐ ܓܝܪ ܕܒܐܕܡ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܢܫܐ ܡܝܬܝܢ ܗܟܢܐ ܐܦ ܒܡܫܝܚܐ ܟܠܗܘܢ ܚܐܝܢ
23 Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
ܐܢܫ ܐܢܫ ܒܛܟܤܗ ܪܫܝܬܐ ܗܘܐ ܡܫܝܚܐ ܒܬܪܟܢ ܐܝܠܝܢ ܕܕܡܫܝܚܐ ܐܢܘܢ ܒܡܐܬܝܬܗ
24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht.
ܘܗܝܕܝܢ ܬܗܘܐ ܚܪܬܐ ܡܐ ܕܡܫܠܡ ܡܠܟܘܬܐ ܠܐܠܗܐ ܐܒܐ ܡܐ ܕܒܛܠ ܟܠ ܪܝܫ ܘܟܠ ܫܘܠܛܢ ܘܟܠ ܚܝܠܝܢ
25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
ܥܬܝܕ ܗܘ ܓܝܪ ܕܢܡܠܟ ܥܕܡܐ ܕܢܤܝܡ ܒܥܠܕܒܒܘܗܝ ܟܠܗܘܢ ܬܚܝܬ ܪܓܠܘܗܝ
26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.
ܘܐܚܪܝܐ ܒܥܠܕܒܒܐ ܡܬܒܛܠ ܡܘܬܐ
27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle dingen onderworpen heeft.
ܟܠ ܓܝܪ ܫܥܒܕ ܬܚܝܬ ܪܓܠܘܗܝ ܡܐ ܕܐܡܪ ܕܝܢ ܕܟܠܡܕܡ ܡܫܬܥܒܕ ܠܗ ܝܕܝܥܐ ܕܤܛܪ ܡܢ ܗܘ ܕܫܥܒܕ ܠܗ ܟܠ
28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
ܘܡܐ ܕܐܫܬܥܒܕ ܠܗ ܟܠ ܗܝܕܝܢ ܗܘ ܒܪܐ ܢܫܬܥܒܕ ܠܗܘ ܕܫܥܒܕ ܠܗ ܟܠ ܕܢܗܘܐ ܐܠܗܐ ܟܠ ܒܟܠ
29 Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?
ܘܐܠܐ ܡܢܐ ܢܥܒܕܘܢ ܗܢܘܢ ܕܥܡܕܝܢ ܚܠܦ ܡܝܬܐ ܐܢ ܡܝܬܐ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܡܢܐ ܥܡܕܝܢ ܚܠܦ ܡܝܬܐ
30 Waarom zijn ook wij alle ure in gevaar?
ܘܠܡܢܐ ܐܦ ܚܢܢ ܒܟܠ ܫܥܐ ܒܩܢܕܝܢܘܤ ܩܝܡܝܢܢ
31 Ik sterf alle dagen, hetwelk ik betuig bij onzen roem, dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere.
ܝܡܐ ܐܢܐ ܒܫܘܒܗܪܟܘܢ ܐܚܝ ܕܐܝܬ ܠܝ ܒܡܪܢ ܝܫܘܥ ܡܫܝܚܐ ܕܟܠܝܘܡ ܡܐܬ ܐܢܐ
32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.
ܐܢ ܐܝܟ ܕܒܝܬ ܒܢܝܢܫܐ ܐܫܬܕܝܬ ܠܚܝܘܬܐ ܒܐܦܤܘܤ ܡܢܐ ܐܬܗܢܝܬ ܐܢ ܡܝܬܐ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܢܐܟܘܠ ܘܢܫܬܐ ܡܚܪ ܓܝܪ ܡܝܬܝܢܢ
33 Dwaalt niet. Kwade samensprekingen verderven goede zeden.
ܠܐ ܬܛܥܘܢ ܡܚܒܠܢ ܪܥܝܢܐ ܒܤܝܡܐ ܫܘܥܝܬܐ ܒܝܫܬܐ
34 Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte.
ܐܥܝܪܘ ܠܒܟܘܢ ܙܕܝܩܐܝܬ ܘܠܐ ܬܚܛܘܢ ܐܝܬ ܓܝܪ ܐܢܫܐ ܕܝܕܥܬܐ ܕܐܠܗܐ ܠܝܬ ܒܗܘܢ ܠܒܗܬܬܟܘܢ ܗܘ ܐܡܪ ܐܢܐ
35 Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?
ܢܐܡܪ ܐܢܫ ܡܢܟܘܢ ܕܐܝܟܢܐ ܩܝܡܝܢ ܡܝܬܐ ܘܒܐܝܢܐ ܦܓܪܐ ܐܬܝܢ
36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;
ܤܟܠܐ ܙܪܥܐ ܕܙܪܥ ܐܢܬ ܐܢ ܠܐ ܡܐܬ ܠܐ ܚܝܐ
37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe, of van enig der andere granen.
ܘܗܘ ܡܕܡ ܕܙܪܥ ܐܢܬ ܠܐ ܗܘܐ ܗܘ ܦܓܪܐ ܕܥܬܝܕ ܠܡܗܘܐ ܙܪܥ ܐܢܬ ܐܠܐ ܦܪܕܬܐ ܥܪܛܠܝܬܐ ܕܚܛܐ ܐܘ ܕܤܥܪܐ ܐܘ ܕܫܪܟܐ ܕܙܪܥܘܢܐ
38 Maar God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam.
ܐܠܗܐ ܕܝܢ ܝܗܒ ܠܗ ܦܓܪܐ ܐܝܟܢܐ ܕܨܒܐ ܘܠܚܕ ܚܕ ܡܢ ܙܪܥܘܢܐ ܦܓܪܐ ܕܟܝܢܗ
39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.
ܠܐ ܗܘܐ ܕܝܢ ܟܠ ܦܓܪ ܫܘܐ ܐܚܪܝܢ ܗܘ ܓܝܪ ܦܓܪܐ ܕܒܪ ܐܢܫܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܒܥܝܪܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܦܪܚܬܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܢܘܢܐ
40 En er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der hemelse, en een andere der aardse.
ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܫܡܝܢܐ ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܐܪܥܢܝܐ ܐܠܐ ܐܚܪܝܢ ܗܘ ܫܘܒܚܐ ܕܫܡܝܢܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܐܪܥܢܝܐ
41 Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.
ܘܐܚܪܝܢ ܗܘ ܫܘܒܚܐ ܕܫܡܫܐ ܘܐܚܪܝܢ ܫܘܒܚܐ ܕܤܗܪܐ ܘܐܚܪܝܢ ܫܘܒܚܐ ܕܟܘܟܒܐ ܘܟܘܟܒܐ ܡܢ ܟܘܟܒܐ ܡܝܬܪ ܗܘ ܒܫܘܒܚܐ
42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
ܗܟܢܐ ܐܦ ܚܝܬ ܡܝܬܐ ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܚܒܠܐ ܩܝܡܝܢ ܕܠܐ ܚܒܠܐ
43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.
ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܨܥܪܐ ܩܝܡܝܢ ܒܫܘܒܚܐ ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܟܪܝܗܘܬܐ ܩܝܡܝܢ ܒܚܝܠܐ
44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam.
ܡܙܕܪܥܝܢ ܦܓܪܐ ܢܦܫܢܝܐ ܩܐܡ ܦܓܪܐ ܪܘܚܢܝܐ ܐܝܬ ܓܝܪ ܦܓܪܐ ܕܢܦܫ ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܕܪܘܚ
45 Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakenden Geest.
ܗܟܢܐ ܐܦ ܟܬܝܒ ܗܘܐ ܐܕܡ ܒܪܢܫܐ ܩܕܡܝܐ ܠܢܦܫ ܚܝܐ ܘܐܕܡ ܐܚܪܝܐ ܠܪܘܚܐ ܡܚܝܢܝܬܐ
46 Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.
ܐܠܐ ܠܐ ܗܘܐ ܠܘܩܕܡ ܪܘܚܢܝܐ ܐܠܐ ܢܦܫܢܝܐ ܘܗܝܕܝܢ ܪܘܚܢܝܐ
47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den Hemel.
ܒܪܢܫܐ ܩܕܡܝܐ ܥܦܪܢܐ ܕܡܢ ܐܪܥܐ ܒܪܢܫܐ ܕܬܪܝܢ ܡܪܝܐ ܡܢ ܫܡܝܐ
48 Hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en hoedanig de hemelse is, zodanige zijn ook de hemelsen.
ܐܝܟܢܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘ ܥܦܪܢܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܥܦܪܢܐ ܘܐܝܟܢܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘ ܕܡܢ ܫܡܝܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܫܡܝܢܐ
49 En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld des Hemelsen dragen.
ܘܐܝܟ ܕܠܒܫܢ ܕܡܘܬܐ ܕܗܘ ܕܡܢ ܥܦܪܐ ܗܟܢܐ ܢܠܒܫ ܕܡܘܬܐ ܕܗܘ ܕܡܢ ܫܡܝܐ
50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beerven kunnen, en de verderfelijkheid beerft de onverderfelijkheid niet.
ܗܕܐ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܐܚܝ ܕܒܤܪܐ ܘܕܡܐ ܡܠܟܘܬܐ ܕܫܡܝܐ ܠܡܐܪܬ ܠܐ ܡܫܟܚܝܢ ܘܠܐ ܚܒܠܐ ܝܪܬ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ
51 Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden;
ܗܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܪܙܐ ܠܘ ܟܠܢ ܢܕܡܟ ܟܠܢ ܕܝܢ ܢܬܚܠܦ
52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden.
ܚܪܝܦܐܝܬ ܐܝܟ ܪܦܦ ܥܝܢܐ ܒܩܪܢܐ ܐܚܪܝܬܐ ܟܕ ܬܩܪܐ ܘܢܩܘܡܘܢ ܡܝܬܐ ܕܠܐ ܚܒܠܐ ܘܚܢܢ ܢܬܚܠܦ
53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.
ܥܬܝܕ ܗܘ ܓܝܪ ܗܢܐ ܕܡܬܚܒܠ ܕܢܠܒܫ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ ܘܗܢܐ ܕܡܐܬ ܕܢܠܒܫ ܠܐ ܡܝܘܬܘܬܐ
54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
ܡܐ ܕܠܒܫ ܕܝܢ ܗܢܐ ܕܡܬܚܒܠ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ ܘܗܢܐ ܕܡܐܬ ܠܐ ܡܝܘܬܘܬܐ ܗܝܕܝܢ ܬܗܘܐ ܡܠܬܐ ܗܝ ܕܟܬܝܒܐ ܕܐܬܒܠܥ ܡܘܬܐ ܒܙܟܘܬܐ
55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? (Hadēs g86)
ܐܝܟܘ ܥܘܩܤܟ ܡܘܬܐ ܐܘ ܐܝܟܐ ܗܝ ܙܟܘܬܟܝ ܫܝܘܠ (Hadēs g86)
56 De prikkel nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet.
ܥܘܩܤܗ ܕܝܢ ܕܡܘܬܐ ܚܛܝܬܐ ܗܝ ܘܚܝܠܐ ܕܚܛܝܬܐ ܢܡܘܤܐ ܗܘ
57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
ܛܝܒܘ ܕܝܢ ܠܐܠܗܐ ܕܝܗܒ ܠܢ ܙܟܘܬܐ ܒܝܕ ܡܪܢ ܝܫܘܥ ܡܫܝܚܐ
58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere.
ܡܟܝܠ ܐܚܝ ܘܚܒܝܒܝ ܗܘܘ ܡܫܪܪܝܢ ܘܠܐ ܬܗܘܘܢ ܡܬܙܝܥܝܢ ܐܠܐ ܗܘܘ ܡܬܝܬܪܝܢ ܒܟܠܙܒܢ ܒܥܒܕܗ ܕܡܪܝܐ ܟܕ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܥܡܠܟܘܢ ܠܐ ܗܘܐ ܤܪܝܩ ܒܡܪܝܐ

< 1 Corinthiërs 15 >