Hooglied 1
2 Drenk mij met de kussen van uw mond; Want uw liefde is zoeter dan wijn.
Да лобжет мя от лобзаний уст своих: яко блага сосца твоя паче вина,
3 Heerlijk is de geur van uw balsem, Uw naam is het kostbaarst aroom. Daarom hebben de meisjes u lief.
и воня мира твоего паче всех аромат. Миро излияное имя твое: сего ради отроковицы возлюбиша тя.
4 Neem mij mede, laat ons vluchten; Want de koning heeft mij in zijn vertrekken gebracht! Wij willen juichen, in u ons verblijden, Uw liefde roemen, hoger dan wijn, Terecht beminnen zij u!
Привлекоша тя: вслед тебе в воню мира твоего течем. Введе мя царь в ложницу свою: возрадуемся и возвеселимся о тебе, возлюбим сосца твоя паче вина: правость возлюби тя.
5 Wel ben ik donker, Maar toch nog schoon, Jerusalems dochters: Als de tenten van Kedar, De paviljoenen van Sjalma.
Черна есмь аз и добра, дщери Иерусалимския, якоже селения Кидарска, якоже завесы Соломони.
6 Let er niet op, dat ik zwart ben, En van de zon ben verbrand; Want de zonen van mijn moeder waren boos op mij, En lieten mij de wijngaarden bewaken…. Maar mijn eigen wijngaard bewaakte ik niet!
Не зрите мене, яко аз есмь очернена, яко опали мя солнце: сынове матере моея сваряхуся о мне, положиша мя стража в виноградех: винограда моего не сохраних.
7 Bericht mij toch, mijn zielsbeminde, Waar ge uw kudde laat weiden, Waar ge ze in de middag laat rusten? Want waarom zou ik gaan zwerven Bij de kudden uwer vrienden?
Возвести ми, егоже возлюби душа моя, где пасеши? Где почиваеши в полудне? Да не когда буду яко облагающаяся над стады другов твоих.
8 Als ge het niet weet, Schoonste der vrouwen, Volg dan het spoor van de kudde, En hoed uw geiten Bij de tenten der herders.
Аще не увеси самую тебе, добрая в женах, изыди ты в пятах паств и паси козлища твоя у кущей пастырских.
9 Met het span van Farao’s wagens Vergelijk ik u, liefste;
Конем моим в колесницех фараоновых уподобих тя, ближняя моя.
10 Hoe bekoorlijk uw wangen tussen de hangers, Uw hals in de snoeren.
Что украшены ланиты твоя яко горлицы, выя твоя яко монисты?
11 Gouden hangers laten we u maken, Met plaatjes van zilver.
Подобия злата сотворим ти с пестротами сребра.
12 Zolang de koning in zijn harem verbleef, Straalde mijn nardus haar geur.
Дондеже (будет) царь на восклонении своем, нард мой даде воню свою.
13 Want mijn beminde is mij een bundeltje mirre, Dat op mijn boezem blijft rusten;
Вязание стакти брат мой мне, посреде сосцу моею водворится:
14 Mijn beminde is mij een cyper-tros, Van Engédi’s gaarden.
грезн кипров брат мой мне в виноградех Енгаддовых.
15 Wat zijt ge verrukkelijk, mijn liefste, Uw ogen zijn duiven.
Се, еси добра, искренняя моя, се, еси добра: очи твои голубине.
16 Wat zijt ge verrukkelijk schoon, mijn beminde Ons rustbed is in het groen!
Се, еси добр, брат мой, и еще красен: одр наш со осенением,
17 De binten van ons paleis zijn ceders, Onze wanden cypressen.
преклади дому нашего кедровии, дски нашя кипарисныя.
