Hooglied 5
1 Ik kom in mijn hof, mijn zuster, bruid; Ik pluk er mijn mirre en balsem, Ik eet er mijn raat en mijn honing, Ik drink er mijn wijn en mijn melk! "Eet vrienden, en drinktl, En wordt dronken van liefde!"
Sengingenile esivandeni sami, dadewethu, mlobokazi, sengikhe imure yami lamakha ami, ngidle uhlanga loluju lwami kanye loluju lwami, nginathe iwayini lami lochago lwami. Dlanini, bangane, linathe, linathe kakhulu, bathandekayo.
2 Ik sluimerde, maar mijn hart was wakker: Daar hoorde ik mijn beminde kloppen! "Doe open, mijn zuster, Mijn liefste, mijn duifje, mijn schoonste; Want mijn hoofd is nat van de dauw, Mijn lokken zijn klam van de nacht."
Ngilele, kodwa inhliziyo yami iphapheme. Ilizwi lesithandwa sami liqoqoda, lisithi: Ngivulela, dadewethu, mthandwa wami, juba lami, opheleleyo wami, ngoba ikhanda lami ligcwele amazolo, inwele zami eziphotheneyo amathonsi ebusuku.
3 "Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken; Moet ik het nu dan weer aandoen? Ik heb mijn voeten al gewassen, Moet ik ze nu opnieuw gaan besmeuren?"
Ngikhuphile isigqoko sami, ngingasigqoka njani? Ngigezile inyawo zami, ngingazingcolisa njani?
4 Maar mijn beminde stak reeds zijn hand Door de kier van de deur;
Isithandwa sami safaka isandla saso esikhaleni sesivalo, lemibilini yami yasiqubuleka.
5 Ik stond op, om mijn beminde open te doen: Daar dropen mijn handen van mirre, Van vloeiende mirre mijn vingers Op de knop van de grendel.
Ngasukuma mina ukuvulela isithandwa sami; lezandla zami zathonta imure, leminwe yami imure egelezayo, ezibanjeni zekhiye.
6 Ik deed open voor mijn beminde…. Maar mijn beminde was heen, was verdwenen…. Ik zocht naar hem, ik vond hem niet, Ik riep, hij gaf mij geen antwoord. Ik verloor mijn bezinning, toen hij zo sprak En het stormde in mijn hart.
Mina ngasivulela isithandwa sami, kodwa isithandwa sami sasitshibilike sedlula. Umphefumulo wami wehluleka ekukhulumeni kwaso. Ngasidinga, kodwa kangisitholanga, ngasibiza, kodwa kasingiphendulanga.
7 Weer troffen mij de wachters der stad bij hun rondgang, Ze sloegen mij en wondden mij; Mijn mantel namen ze mij af, De wachters der muren.
Abalindi ababebhodabhoda emzini bangifica, bangitshaya, bangilimaza; abalindi bemiduli bangithathela ijali yami.
8 Ik bezweer u, Jerusalems dochters, Als gij mijn beminde vindt, Wat zult gij hem melden: Ach, dat ik krank ben van liefde!
Ngiyalifungisa, madodakazi eJerusalema, uba lithola othandekayo wami, lizamtshelani? Ukuthi ngiguliswa luthando.
9 Wat is uw beminde dan meer dan een ander, Schoonste der vrouwen; Wat is uw beminde dan meer dan een ander, Dat ge zó ons bezweert?
Isithandwa sakho simedlula ngani omunye othandekayo, wena omuhle phakathi kwabesifazana? Isithandwa sakho simedlula ngani omunye othandekayo ukuthi usifungise njalo?
10 Mijn beminde is glanzend en blozend. Steekt boven tienduizenden uit;
Isithandwa sami simhlophe sibomvana, inhlokonkulu phakathi kwenkulungwane ezilitshumi.
11 Zijn hoofd het allerfijnste goud, Zijn lokken palmtakken, zwart als een raaf.
Ikhanda laso linjengegolide elicengeke kakhulu, inwele zaso eziphotheneyo ziyibulembu, zimnyama njengewabayi.
12 Zijn ogen als duiven Aan de waterbeken, Die zich baden in melk Aan de volle vijver gezeten.
Amehlo aso anjengamajuba ezifuleni zamanzi, agezwe ngochago, afakwe kakuhle.
13 Zijn wangen zijn als balsembedden, Waar geurige kruiden op groeien; Zijn lippen zijn lelies, En druipen van vloeiende mirre.
Izihlathi zaso zinjengombheda wamakha, njengemibundu yamakha akhupha iphunga elimnandi. Indebe zaso zinjengemiduze, zithonta imure egelezayo.
14 Zijn armen zijn gouden cilinders, Met Tarsjisjstenen bezet; Zijn lijf een kolom van ivoor, Met saffieren bedekt.
Izandla zaso zinjengendandatho zegolide ezigcwele ibherule. Isisu saso sinjengophondo lwendlovu olukhanyayo, luhuqwe ngesafire.
15 Zijn schenkels zijn zuilen van marmer, Op gouden voetstukken rustend; Zijn gestalte is als de Libanon, En machtig als ceders.
Imilenze yaso zinsika zelitshe elimhlophe zimiswe ezisekelweni zegolide elicwengekileyo. Ukukhangeleka kwaso kunjengeLebhanoni, elikhethelo njengemisedari.
16 Zijn keel is vol zoetheid, Een en al kostelijk…. Zo is mijn beminde, zo is mijn vriend, Jerusalems dochters!
Umlomo waso umnandi kakhulu, yebo sonke siyathandeka kakhulu. Lesi yisithandwa sami, njalo lesi ngumngane wami, madodakazi eJerusalema.
