Psalmen 90
1 Een gebed van Moses, den man Gods. Heer, Gij waart ons een schuts van geslacht tot geslacht,
Une prière de Moïse, l'homme de Dieu. Seigneur, tu es notre demeure depuis toutes les générations.
2 Voordat de bergen waren geboren; Eer aarde en wereld werden gebaard, Zijt Gij, o God, in de eeuwen der eeuwen!
Avant que les montagnes ne soient nées, avant que tu aies formé la terre et le monde, même d'éternité en éternité, tu es Dieu.
3 Maar de mensen laat Gij tot stof vergaan, En zegt: Keert er toe terug, gij kinderen der mensen!
Vous tournez l'homme vers la destruction, en disant, « Revenez, enfants des hommes. »
4 Ja, duizend jaren zijn als de dag van gisteren in uw oog, En als een nachtwaak, wanneer ze voorbij is.
Car mille ans sont à tes yeux comme hier, quand il est passé, comme une veille dans la nuit.
5 Gij laat ze verdwijnen als slaap in de morgen, En als het welig tierende gras,
Vous les balayez pendant qu'ils dorment. Au matin, ils poussent comme de l'herbe nouvelle.
6 Dat ‘s morgens opgroeit en bloeit, Maar ‘s avonds verwelkt en verdort.
Le matin, il germe et pousse. Le soir, il est flétri et sec.
7 Want wij komen om door uw toorn, Verdwijnen plotseling door uw gramschap.
Car nous sommes consumés par ta colère. Nous sommes troublés par ta colère.
8 Gij hebt U onze zonden voor ogen gesteld, Onze geheime fouten in het licht van uw aanschijn:
Tu as mis nos iniquités devant toi, nos péchés secrets dans la lumière de ta présence.
9 Zo snellen door uw toorn onze dagen voorbij, En vliegen onze jaren heen als een zucht.
Car tous nos jours se sont écoulés dans ta colère. Nous mettons fin à nos années en soupirant.
10 Ons leven duurt maar zeventig jaren, Of zijn we krachtig, tachtig jaar. Het meeste daarvan is nog onheil en jammer, Want de verzwakking komt snel, en dan vlieden we heen.
Les jours de nos années sont de soixante-dix, ou même en raison de la force de quatre-vingts ans; mais leur fierté n'est que travail et peine, car il passe vite, et nous nous envolons.
11 Ach, mochten we toch de kracht van uw gramschap beseffen, En uw toorn leren vrezen!
Qui connaît la puissance de ta colère, ta colère selon la crainte qui t'est due?
12 Leer ons dan zó onze dagen tellen, Dat we er verstandig van harte door worden.
Apprenez-nous donc à compter nos jours, afin que nous puissions acquérir un cœur de sagesse.
13 Ach Jahweh, wend U eindelijk toch eens tot ons, En ontferm U over uw dienaars;
Calme-toi, Yahvé! Combien de temps? Ayez de la compassion pour vos serviteurs!
14 Verzadig ons met uw genade, als we nog jong zijn, Opdat we heel ons leven mogen jubelen en juichen.
Satisfais-nous dès le matin par ta bonté, afin que nous puissions nous réjouir et être heureux tous les jours.
15 Geef ons vreugde, even lang als Gij ons hebt gekastijd; Evenveel jaren als wij ellende doorstonden.
Rends-nous heureux pendant autant de jours que tu nous as affligés, pendant autant d'années que nous avons vu le mal.
16 Laat uw dienaars uw machtige daden aanschouwen, En hun kinderen uw glorie!
Que ton travail apparaisse à tes serviteurs, ta gloire à leurs enfants.
17 Moge de goedheid van Jahweh, onzen God, met ons blijven, En het werk onzer handen doen gedijen!
Que la faveur du Seigneur notre Dieu soit sur nous. Établissez pour nous le travail de nos mains. Oui, établir le travail de nos mains.
