Psalmen 65
1 Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David; een lied. U komt een lofzang toe In Sion, o God! U moet een dankoffer worden gebracht, In Jerusalem, Heer!
Cantique de Jérémie et d’Ézéchiel, pour le peuple émigré, lorsqu’il commençait à sortir. À vous, ô Dieu, convient un hymne en Sion; et à vous sera rendu un vœu dans Jérusalem.
2 Gij verhoort het gebed, Alle vlees komt tot U;
Exaucez ma prière: vers vous, toute chair viendra.
3 En al drukt onze schuld ons nog zo zwaar, Gij vergeeft onze zonden.
Des paroles d’ hommes iniques ont prévalu sur nous; mais vous, vous pardonnerez nos iniquités.
4 Gelukkig, dien Gij uitverkiest en aanneemt, Om in uw voorhof te wonen: Die ons laven aan het goede van uw huis, Van uw heilige tempel!
Bienheureux celui que vous avez choisi et pris à votre service: il habitera dans vos parvis.
5 Met wonderen verhoort Gij ons in uw trouw, O God van ons heil; Gij, de hoop van alle grenzen der aarde, En ongenaakbare zeeën!
Admirable par l’équité qui y règne.
6 Gij, die de bergen door uw kracht hebt gegrond, En met macht zijt omgord;
Vous qui disposez les montagnes par votre force, armé de puissance;
7 Die het bulderen der zeeën bedaart, En het gebruis van haar golven. Ontsteld staan de volken,
Qui troublez le profond de la mer, le bruit de ses flots. Les nations seront troublées,
8 Vol vrees, die de grenzen der aarde bewonen: Voor uw tekenen daar, waar de morgen gloort, En waar Gij de avond doet juichen.
Et ceux qui habitent les limites de la terre craindront à la vue de vos miracles: vous réjouirez le matin naissant et le soir.
9 Gij draagt zorg voor de aarde, En drenkt ze volop; Gij stort er een rijke zegen op uit, Gods vloed heeft altijd water genoeg. Gij maakt haar gereed voor haar koren, Zó maakt Gij ze klaar:
Vous avez visité la terre, et vous l’avez enivrée: vous avez multiplié ses richesses.
10 Gij drenkt haar voren, bevochtigt haar kluiten, En maakt ze door regenslag week. Dan zegent Gij haar kiemen,
Enivrez ses ruisseaux, multipliez ses productions: dans les pluies douces elle se réjouira en produisant.
11 En zet de kroon op het jaar van uw goedheid: Uw voetstappen druipen van vet,
Vous bénirez la couronne de l’année, objet de votre bonté; et vos champs seront remplis par l’abondance des fruits.
12 Zelfs de vlakten der steppen druipen er van. De heuvels zijn met gejubel omgord,
Les lieux riants du désert seront engraissés; et les collines seront ceintes d’exultation.
13 De weiden met kudden bekleed, De dalen met koren getooid: Ze juichen en zingen!
Les béliers des brebis ont été revêtus d’une riche toison, et les vallées abonderont en froment: elles crieront, et elles diront un hymne.
