Psalmen 51
1 Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David, nadat de profeet Natan bij hem was gekomen, omdat hij gemeenschap met Bat-Sjéba had gehad. Erbarm U mijner naar uw genade, o God; Delg mijn misdaden uit naar uw grote ontferming;
Pour la fin, psaume de David. Lorsque le prophète Nathan vint le trouver, après qu’il eut péché avec Bethsabée. Ayez pitié de moi. Seigneur, selon votre grande miséricorde; Et selon la multitude de vos bontés, effacez mon iniquité.
2 Was mij vlekkeloos schoon van mijn schuld, En reinig mij van mijn zonde.
Lavez-moi encore plus de mon iniquité, et purifiez-moi de mon péché.
3 Want ik ben mij mijn misdaad bewust, En mijn zonde staat mij steeds voor de geest:
Parce que moi aussi, je connais mon iniquité, et mon péché est toujours devant moi.
4 Tegen U, ach, tegen U heb ik gezondigd, En kwaad in uw ogen gedaan. Zo zult Gij rechtvaardig zijn in uw vonnis, En onberispelijk in uw gericht:
J’ai péché contre vous seul, et j’ai fait le mal devant vous: je fais cet aveu, afin que vous soyez reconnu juste dans vos paroles, et que vous soyez victorieux quand on vous juge.
5 Want in ongerechtigheid ben ik geboren, En mijn moeder ontving mij in zonde.
Voilà, en effet, que j’ai été conçu dans des iniquités, et que ma mère m’a conçu dans des péchés.
6 Zie, Gij bemint de oprechtheid des harten: Daarom brengt Gij mijn geweten tot inkeer;
Voilà, en effet, Seigneur, que vous aimez la vérité; que vous m’avez manifesté les choses obscures et cachées de votre sagesse.
7 Gij besprengt mij met hysop, en weer ben ik rein, Gij wast mij schoon, en ik ben blanker dan sneeuw.
Vous m’aspergerez avec de l’hysope et je serai purifié; vous me laverez, et je deviendrai plus blanc que la neige.
8 Laat mij weer vreugde en blijdschap genieten, En mijn beenderen juichen, die Gij hebt verbrijzeld;
Vous me ferez entendre une parole de joie et d’ allégresse, et mes os humiliés exulteront.
9 Bedek uw gelaat voor mijn zonden, En delg al mijn misdaden uit.
Détournez votre face de mes péchés; et effacez toutes mes iniquités.
10 Schep mij een zuiver hart, o mijn God, En leg in mijn boezem een nieuwe, standvastige geest;
Créez un cœur pur en moi, ô mon Dieu! et renouvelez un esprit droit dans mes entrailles.
11 Verstoot mij niet van uw aanschijn, En neem uw heilige geest niet van mij weg.
Ne me rejetez pas de devant votre face, et ne me retirez pas votre esprit saint de moi.
12 Schenk mij terug de vreugd van uw heil, En versterk in mij de gewillige geest;
Rendez-moi la joie de votre salut, et par votre esprit souverain fortifiez-moi.
13 Dan zal ik de bozen uw wegen doen kennen, En de zondaars zullen zich tot U bekeren.
J’enseignerai aux hommes iniques vos voies, et les impies se convertiront à vous.
14 Bevrijd mij van bloedschuld, o Jahweh, God van mijn heil, En mijn tong zal uw barmhartigheid loven;
Délivrez-moi d’un sang versé, ô Dieu, Dieu de mon salut: et ma langue publiera avec joie votre justice.
15 Open mijn lippen, o Heer, En mijn mond verkondigt uw lof.
Seigneur, vous ouvrirez mes lèvres, et ma bouche annoncera votre louange.
16 Neen, slachtoffers behagen U niet, En zo ik U brandoffers bracht, Gij zoudt ze niet willen;
Parce que si vous aviez voulu un sacrifice, je vous l’aurais offert certainement; mais des holocaustes ne vous seront point agréables.
17 Maar een vermorzeld gemoed is een offer voor God, Een verbrijzeld en deemoedig hart versmaadt Gij niet, o mijn God!
Le sacrifice que Dieu désire est un esprit brisé de douleur: vous ne dédaignerez pas, ô Dieu, un cœur contrit et humilié.
18 Wees Sion naar uw goedheid genadig, En bouw de muren van Jerusalem weer op;
Dans votre bonne volonté, Seigneur, traitez bénignement Sion; et que les murs de Jérusalem soient bâtis.
19 Dan zullen brand- en zoenoffers U als waarachtige offers behagen, En brengt men weer varren op uw altaar.
Alors vous agréerez un sacrifice de justice, des oblations et des holocaustes; alors on mettra sur votre autel des veaux.
