Psalmen 28

1 Van David. Tot U roep ik, Jahweh, mijn Rots! Ach, houd U voor mij niet doof: Opdat ik, als Gij blijft zwijgen, Niet gelijk word aan hen, die in het graf zijn gedaald.

Par David. C'est à toi, Yahvé, que je fais appel. Mon rocher, ne sois pas sourd à mes paroles, de peur que, si vous vous taisez avec moi, Je deviendrais comme ceux qui descendent dans la fosse.

2 Hoor, Jahweh, mijn zuchten, Nu ik tot U smeek, En mijn handen hef Naar uw heilige woning.

Écoute la voix de mes requêtes, quand je crie vers toi, quand je lève mes mains vers ton lieu très saint.

3 Werp mij niet weg met de bozen, Niet weg met de zondaars, Die lief doen tegen hun naaste, Maar met venijn in het hart.

Ne m'entraîne pas avec les méchants, avec les ouvriers de l'iniquité qui parlent de paix avec leurs voisins, mais la malice est dans leurs cœurs.

4 Zet ze hun werken betaald, En hun schandelijk gedrag; Vergeld ze het werk hunner handen, En geef hun wat ze verdienen.

Rendez-leur selon leurs œuvres et selon la méchanceté de leurs actions. Donnez-leur selon l'opération de leurs mains. Rendez-leur ce qu'ils méritent.

5 Want ze begrijpen niets van Jahweh’s daden, Niets van wat door zijn hand werd verricht; Daarom breekt Hij ze af, En bouwt ze niet op!

Parce qu'ils ne respectent pas les œuvres de Yahvé, ni l'opération de ses mains, il les brisera et ne les construira pas.

6 Geprezen zij Jahweh! Want Hij heeft mijn smeken gehoord;

Béni soit Yahvé, car il a entendu la voix de mes requêtes.

7 Jahweh is mijn schuts en mijn schild. Als mijn hart op Hem hoopt, word ik zeker geholpen; Daarom jubelt mijn hart, en zegen ik Hem met mijn lied!

Yahvé est ma force et mon bouclier. Mon cœur a eu confiance en lui, et je suis aidé. C'est pourquoi mon cœur se réjouit grandement. Avec ma chanson, je le remercierai.

8 Jahweh is een schuts voor zijn volk, En voor zijn Gezalfde een machtige hulp.

Yahvé est leur force. Il est une forteresse de salut pour ses oints.

9 Red dus uw volk en zegen uw erfdeel; Weid hen en leid hen voor eeuwig!

Sauve ton peuple, et bénis ton héritage. Soyez aussi leur berger, et les soutenir pour toujours.