Psalmen 119

1 Gelukkig, die onberispelijk zijn in hun wandel, En leven volgens Jahweh’s wet;

١ طُوبَى لِلسَّالِكِينَ فِي طَرِيقِ الكَمَالِ، طَرِيقِ شَرِيعَةِ الرَّبِّ.

2 Gelukkig, die op zijn vermaningen letten, Hem zoeken met geheel hun hart;

٢ طُوبَى لِمَنْ يَحْفَظُونَ وَصَايَا الرَّبِّ، الَّذِينَ يَطْلُبُونَهُ بِكُلِّ الْقَلْبِ،

3 Zij ook, die geen ongerechtigheid plegen, Maar blijven leven naar zijn woord.

٣ وَلَا يَرْتَكِبُونَ إِثْماً، إِنَّمَا فِي طُرُقِهِ يَسِيرُونَ.

4 Gij zelf hebt uw bevelen gegeven, Opdat men ze trouw zou volbrengen;

٤ أَنْتَ أَوْصَيْتَ بِحِفْظِ وَصَايَاكَ وَالعَمَلِ بِها كُلِّهَا.

5 Ach, mocht mijn gedrag zo onwankelbaar zijn, Dat ik uw inzettingen trouw onderhield.

٥ لَيْتَكَ تُوَجِّهُ طُرُقِي لِمُمَارَسَةِ فَرَائِضِكَ.

6 Dan zal ik nooit beschaamd komen staan, Als ik het oog richt op al uw geboden;

٦ عِنْدَئِذٍ لَا أَخْزَى إِذَا تَأَمَّلْتُ فِي جَمِيعِ وَصَايَاكَ.

7 Maar in oprechtheid des harten zal ik U danken, Als ik uw rechtvaardige voorschriften leer.

٧ أَحْمَدُكَ بِقَلْبٍ مُسْتَقِيمٍ لأَنِّي أَدْرَكْتُ أَحْكَامَكَ الْعَادِلَةَ.

8 Ik houd mij vast aan uw bestel: Verlaat mij dan niet voor altoos!

٨ سَأَحْفَظُ وَصَايَاكَ، فَلَا تَتْرُكْنِي أَبَداً.

9 Hoe kan een jongeman zijn reinheid bewaren? Door zich te houden aan uw woord!

٩ بِمَاذَا يُزَكِّي الشَّابُّ مَسْلَكَهُ؟ بِطَاعَتِهِ لِكَلِمَتِكَ.

10 Ik heb U met heel mijn hart gezocht, Laat mij nooit uw geboden verlaten;

١٠ لِذَلِكَ طَلَبْتُكَ بِكُلِّ قَلْبِي، فَلَا تَدَعْنِي أَضِلُّ عَنْ وَصَايَاكَ.

11 Ik bewaar uw bestel in mijn hart, Om nooit te zondigen tegen U.

١١ خَبَأْتُ كَلامَكَ فِي قَلْبِي، لِئَلّا أُخْطِئَ إِلَيْكَ.

12 Geprezen zijt Gij, o Jahweh, Leer mij uw inzettingen kennen;

١٢ مُبَارَكٌ أَنْتَ يَا رَبُّ. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

13 Dan zal ik met mijn lippen verbreiden Al de voorschriften van uw mond.

١٣ بِشَفَتَيَّ أَعْلَنْتُ جَمِيعَ الأَحْكَامِ الَّتِي نَطَقْتَ بِها.

14 Ik verheug mij over de weg, die uw vermaning mij wees, Meer dan over alle schatten;

١٤ بِطَرِيقِ شَهَادَاتِكَ قَدْ سُرِرْتُ أَكْثَرَ مِنْ سُرُورِ الْحَائِزِ عَلَى كُلِّ غِنىً.

15 Uw bevelen wil ik overwegen, En op uw paden blijven letten;

١٥ أَتَأَمَّلُ وَصَايَاكَ، وَأَحْفَظُ سُبُلَكَ.

16 Ik wil mij aan uw wet verkwikken, En nimmermeer uw woord vergeten!

١٦ بِفَرائِضِكَ أَتَلَذَّذُ، وَلَا أَنْسَى كَلِمَتَكَ.

17 Laat uw dienstknecht leven, En ik zal uw woord onderhouden;

١٧ أَحْسِنْ إِلَيَّ أَنَا عَبْدِكَ، فَأَحْيَا وَأَعْمَلَ بِكَلِمَتِكَ.

18 Neem de sluier van mijn ogen, Opdat ik de wonderen van uw wet aanschouwe.

١٨ افْتَحْ عَيْنَيَّ فَأَرَى عَجَائِبَ مِنْ شَرِيعَتِكَ.

19 Al ben ik maar een zwerver op aarde, Verberg mij uw bevelen niet;

١٩ غَرِيبٌ أَنَا فِي الأَرْضِ فَلَا تَحْجُبْ عَنِّي وَصَايَاكَ.

20 Want mijn ziel wordt verteerd van verlangen Naar uw voorschriften, altijd door.

٢٠ تَتَلَهَّفُ نَفْسِي شَوْقاً إِلَى أَحْكَامِكَ دَائِماً.

21 Gij bedreigt de hoogmoedigen, Vervloekt, die uw geboden verlaat;

٢١ أَنْتَ تَزْجُرُ الْمُتَكَبِّرِينَ الْمَلْعُونِينَ الَّذِينَ يَضِلُّونَ عَنْ وَصَايَاكَ.

22 Wend dan smaad en hoon van mij af, Want uw vermaningen neem ik ter harte.

٢٢ انْتَزِعْ عَارِي وَهَوَانِي، لأَنَّنِي أُرَاعِي وَصَايَاكَ.

23 Al spannen ook vorsten tegen mij samen, Uw dienstknecht peinst over uw inzettingen na;

٢٣ جَلَسَ الرُّؤَسَاءُ وَتَآمَرُوا عَلَيَّ. أَمَّا أَنَا، عَبدَكَ، فَبَقِيتُ أَتَأَمَّلُ فِي فَرَائِضِكَ.

24 Ja, uw bestel is mij een lust, En mijn berader.

٢٤ وَصَايَاكَ الشَّاهِدَةُ أَيْضاً هِيَ مَسَرَّتِي، وَأَنَا أَسْتَشِيرُهَا دَائِماً.

25 Reeds ligt mijn ziel aan het stof gekluisterd: Wek mij ten leven naar uw woord.

٢٥ (أَنَا يَائِسٌ) أَرْقُدُ مُلْتَصِقاً بالتُّرَابِ، فَأَحْيِنِي حَسَبَ وَعْدِكَ.

26 Mijn leven heb ik U open gelegd: Gij hebt mij gehoord, Leer mij thans uw inzettingen kennen;

٢٦ اعْتَرَفْتُ بِمَا جَنَيْتُ فَاسْتَجَبْتَ لِي. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

27 Onderricht mij, hoe ik naar uw bevelen moet leven, En ik zal uw wonderen vermelden.

٢٧ فَهِّمْنِي طَرِيقَ أَوَامِرِكَ، فَأَتَأَمَّلَ فِي أَعْمَالِكَ الْعَجِيبَةِ.

28 Mijn ziel kwijnt weg van ellende: Richt mij naar uw bestel weer op.

٢٨ نَفْسِي ذَائِبَةٌ مِنَ الْحُزْنِ. قَوِّنِي بِحَسَبِ وَعْدِكَ.

29 Houd de weg der leugen ver van mij af, En schenk mij genadig uw wet;

٢٩ أَبْعِدْ عَنِّي طَرِيقَ الْغَوَايَةِ وَبِرَحْمَتِكَ لَقِّنِّي شَرِيعَتَكَ.

30 Ik heb de weg der waarheid gekozen, Uw voorschriften mij voor ogen gesteld.

٣٠ قَدِ اخْتَرْتُ طَرِيقَ الْحَقِّ، إذْ وَضَعْتُ أَحْكَامَكَ أَمَامِي.

31 Ik klamp mij aan uw vermaningen vast, Maak mij niet te schande, o Jahweh;

٣١ الْتَزَمْتُ بِوَصَايَاكَ الشَّاهِدَةِ لَكَ يَا رَبُّ فَلَا تُخْزِنِي.

32 De weg uwer geboden zal ik bewandelen, Als Gij mijn hart maar verblijdt.

٣٢ أَجِدُّ مُسْرِعاً فِي طَرِيقِ وَصَايَاكَ، لأَنَّكَ تَشْرَحُ قَلْبِي.

33 Leer mij, Jahweh, naar uw inzettingen leven, Opdat ik ze ten einde toe onderhoud;

٣٣ يَا رَبُّ، عَلِّمْنِي طَرِيقَ فَرَائِضِكَ فَأُرَاعِيَهَا إِلَى النِّهَايَةِ.

34 Geef mij inzicht om uw wet te volbrengen, En met heel mijn hart te beleven;

٣٤ أَعْطِنِي فَهْماً لأَحْفَظَ شَرِيعَتَكَ وَأَعْمَلَ بِها بِكُلِّ قَلْبِي.

35 Laat mij het pad uwer geboden betreden, Want dat is mijn vreugd.

٣٥ اهْدِنِي فِي سَبِيلِ وَصَايَاكَ، فَفِيهَا بَهْجَتِي.

36 Neig mijn hart naar uw vermaningen, En niet naar gewin;

٣٦ اجْتَذِبْ قَلْبِي نَحْوَ شَهَادَاتِكَ بَعِيداً عَنْ مَطَامِعِ الْمَالِ.

37 Wend mijn ogen van de ijdelheid af, En laat mij leven naar uw woord.

٣٧ حَوِّلْ عَيْنَيَّ عَنْ رُؤْيَةِ الْبَاطِلِ، وَفِي طَرِيقِكَ أَحْيِنِي.

38 Doe uw bestel aan uw dienstknecht gestand, Dat Gij beschikt hebt voor hen, die U vrezen;

٣٨ حَقِّقْ لِعَبْدِكَ قَوْلَكَ، الَّذِي وَعَدْتَ بِهِ مُتَّقِيكَ.

39 Wentel de smaad, die ik ducht, van mij weg, Want uw voorschriften blijven voortreffelijk.

٣٩ أَزِلْ عَنِّي الْعَارَ الَّذِي أَخْشَاهُ، لأَنَّ أَحْكَامَكَ صَالِحَةٌ.

40 Zie, ik hunker naar uw bevelen, Laat mij door uw gerechtigheid leven!

٤٠ هَا قَدْ رَغِبْتُ فِي وَصَايَاكَ. بِعَدْلِكَ أَحْيِنِي.

41 Moge uw genade mijn deel zijn, o Jahweh, En uw heil naar uw bestel;

٤١ أَنْعِمْ عَلَيَّ يَا رَبُّ بِرَحْمَتِكَ وَخَلاصِكَ حَسَبَ كَلامِكَ.

42 Dan zal ik mijn lasteraars te woord kunnen staan, Want ik vertrouw op uw woord;

٤٢ فَأَرُدَّ عَلَى مُعَيِّرِيَّ، لأَنِّي أَثِقُ بِوَعْدِكَ.

43 Neem het woord der waarheid niet geheel uit mijn mond, Want ik wacht uw voorschriften af.

٤٣ لَا تَنْزِعْ كَلِمَةَ الْحَقِّ مِنْ فَمِي لأَنَّ رَجَائِي فِي أَحْكَامِكَ،

44 Uw wet wil ik steeds onderhouden, Voor eeuwig en immer;

٤٤ فَأَحْفَظَ شَرِيعَتَكَ دَائِماً، إِلَى الدَّهْرِ وَالأَبَدِ،

45 Dan zal ik ongestoord kunnen leven, Omdat ik naar uw bevelen vraag.

٤٥ وَأَسْلُكَ فِي رَحَابَةِ الْحُرِّيَّةِ، لأَنِّي الْتَمَسْتُ أَوَامِرَكَ.

46 Zelfs koningen zal ik van uw vermaningen spreken, En mij er nooit over schamen;

٤٦ سَأَتَحَدَّثُ بِشَهَادَاتِكَ أَمَامَ الْمُلُوكِ وَلَا يَعْتَرِينِي الْخِزْيُ،

47 Ik zal mij aan uw geboden verkwikken, Die ik van harte bemin;

٤٧ وَأَتَلَذَّذُ بِوَصَايَاكَ الَّتِي أَحْبَبْتُهَا،

48 Tot U zal ik mijn handen verheffen, En uw inzettingen overwegen.

٤٨ وَأَرْفَعُ كَفَّيَّ إِلَى وَصَايَاكَ الَّتِي أَحْبَبْتُهَا وَأَتَأَمَّلُ فِي فَرَائِضِكَ.

49 Gedenk het woord, tot uw dienstknecht gesproken, En waarop Gij mijn hoop hebt gesteld;

٤٩ حَقِّقْ لِعَبْدِكَ وَعْدَكَ الَّذِي جَعَلْتَنِي أَنْتَظِرُهُ.

50 Dit is mijn troost in mijn ellende, Dat uw bestel mij het leven behoudt.

٥٠ وَعْدُكَ يُنْعِشُنِي إِذْ هُوَ تَعْزِيَتِي فِي ضِيقِي.

51 Al bespotten de bozen mij nog zo vijandig, Toch wijk ik niet af van uw wet;

٥١ جَاوَزَ الْمُتَكَبِّرُونَ الْحَدَّ فِي السُّخْرِيَةِ بِي، لَكِنْ عَنْ شَرِيعَتِكَ لَمْ أَمِلْ.

52 Ik blijf uw aloude voorschriften indachtig, En voel mij er door getroost, o Jahweh;

٥٢ تَذَكَّرْتُ أَحْكَامَكَ مُنْذُ الدَّهْرِ يَا رَبُّ، فَتَعَزَّيْتُ.

53 Maar gramschap maakt zich van mij meester, Om de zondaars, die uw geboden verlaten.

٥٣ تَوَلّانِي الْغَيْظُ مِنَ الأَشْرَارِ الَّذِينَ نَبَذُوا شَرِيعَتَكَ.

54 Uw inzettingen ruisen als zangen mij tegen In het huis van mijn ballingschap;

٥٤ صَارَتْ فَرَائِضُكَ تَرْنِيمَاتٍ لِي فِي أَرْضِ غُرْبَتِي.

55 Des nachts, o Jahweh, gedenk ik uw Naam, En volg uw vermaningen op;

٥٥ ذَكَرْتُ فِي اللَّيْلِ اسْمَكَ يَا رَبُّ، وَحَفِظْتُ شَرِيعَتَكَ.

56 Want dit is mijn plicht: Dat ik uw bevelen volbreng.

٥٦ هَذَا مَا حَظِيتُ بِهِ لأَنِّي رَاعَيْتُ وَصَايَاكَ.

57 Gij zijt mijn erfdeel, o Jahweh: Ik heb beloofd, uw woord te volbrengen;

٥٧ أَنْتَ يَا رَبُّ نَصِيبِي، فَأَعِدُكَ بِطَاعَةِ شَرِيعَتِكَ.

58 Van ganser harte zoek ik uw aanschijn, Wees mij genadig naar uw bestel.

٥٨ طَلَبْتُ وَجْهَكَ مِنْ كُلِّ قَلْبِي: ارْحَمْنِي حَسَبَ وَعْدِكَ.

59 Ik overleg bij mijzelf, welke weg ik moet gaan, En naar uw vermaningen richt ik mijn schreden;

٥٩ تَأَمَّلْتُ فِي انْحِرَافِي فَعُدْتُ وَتَحَوَّلْتُ نَحْوَ شَهَادَاتِكَ.

60 Ik haast mij, zonder ooit te talmen, Om uw geboden te onderhouden;

٦٠ أَسْرَعْتُ مِنْ غَيْرِ تَوَانٍ إِلَى الْعَمَلِ بِوَصَايَاكَ.

61 En al houden mij de strikken der bozen gevangen, Nooit vergeet ik uw wet;

٦١ قَامَ الأَشْرَارُ بِالإِيقَاعِ بِي، وَلَكِنِّي لَمْ أَنْسَ شَرِيعَتَكَ.

62 Midden in de nacht sta ik op, Om U voor uw rechtvaardige voorschriften te danken.

٦٢ أَسْتَيْقِظُ فِي مُنْتَصَفِ اللَّيْلِ لأَحْمَدَكَ مِنْ أَجْلِ أَحْكَامِكَ الْعَادِلَةِ.

63 Ik ben de vriend van al, die U vreest, En die uw bevelen volbrengt;

٦٣ رَفِيقٌ أَنَا لِكُلِّ الَّذِينَ يَتَّقُونَكَ، وَلِحَافِظِي وَصَايَاكَ.

64 De aarde is vol van uw goedheid, o Jahweh, Leer mij maar uw inzettingen kennen.

٦٤ رَحْمَتُكَ يَا رَبُّ قَدْ عَمَّتِ الأَرْضَ فَعَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

65 Gij hebt uw dienstknecht wèl gedaan, O Jahweh, naar uw woord;

٦٥ صَنَعْتَ خَيْراً يَا رَبُّ مَعِي أَنَا عَبْدَكَ كَمَا وَعَدْتَ.

66 Schenk mij een helder oordeel en inzicht, Want ik heb vertrouwen in uw geboden.

٦٦ هَبْنِي رُوحَ تَمْيِيزٍ وَمَعْرِفَةً، لأَنِّي آمَنْتُ بِوَصَايَاكَ.

67 Eer ik vernederd werd, dwaalde ik af, Maar nu houd ik mij aan uw bestel;

٦٧ ضَلَلْتُ قَبْلَ أَنْ أَدَّبْتَنِي، أَمَّا الآنَ فَحَفِظْتُ كَلامَكَ.

68 Gij zijt goed en doet wèl: Leer mij dan uw inzettingen kennen.

٦٨ أَنْتَ صَالِحٌ وَمُحْسِنٌ فَعَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

69 Onbeschaamden belasteren mij, Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht;

٦٩ لَفَّقَ الْمُتَكَبِّرُونَ عَلَيَّ أَقْوَالاً كَاذِبَةً، أَمَّا أَنَا فَبِكُلِّ قَلْبِي أَحْفَظُ وَصَايَاكَ.

70 Lomp als vet is hun hart, Maar ìk vind mijn vreugd in uw wet;

٧٠ غَلُظَ قَلْبُهُمْ وَتَقَسَّى، أَمَّا أَنَا فَأَتَمَتَّعُ بِشَرِيعَتِكَ.

71 En het was mij goed, te worden vernederd, Om uw vermaningen te leren verstaan;

٧١ كَانَ مَا ذُقْتُ مِنْ هَوَانٍ لِخَيْرِي فَتَعَلَّمْتُ فَرَائِضَكَ.

72 Want de voorschriften van uw mond schat ik hoger, Dan duizenden in goud en zilver!

٧٢ شَرِيعَةُ فَمِكَ خَيْرٌ لِي مِنْ كُلِّ ذَهَبِ الْعَالَمِ وَفِضَّتِهِ.

73 Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, Geef mij ook inzicht, om uw geboden te kennen;

٧٣ يَدَاكَ صَنَعَتَانِي وَكَوَّنَتَانِي، فَهَبْنِي فَهْماً لأَتَعَلَّمَ وَصَايَاكَ.

74 Dan zien, die U vrezen, met vreugd op mij neer, Omdat ik vertrouw op uw woord.

٧٤ فَيَرَانِي مُتَّقُوكَ وَيَفْرَحُونَ، لأَنِّي انْتَظَرْتُ كَلامَكَ.

75 Ik weet, dat uw oordeel rechtvaardig is, Jahweh, En dat Gij mij naar verdienste kastijdt;

٧٥ قَدْ عَلِمْتُ يَا رَبُّ أَنَّ أَحْكَامَكَ عَادِلَةٌ، وَأَنَّكَ بِالْحَقِّ أَدَّبْتَنِي.

76 Maar uw genade zij mij tot troost, Naar uw bestel voor uw knecht;

٧٦ فَلْتَكُنْ رَحْمَتُكَ تَعْزِيَةً لِي، بِمُقْتَضَى وَعْدِكَ لِعَبْدِكَ.

77 Uw ontferming dale op mij neer, en doe mij herleven, Want uw wet is mij een verkwikking.

٧٧ لِتَأْتِنِي مَرَاحِمُكَ فَأَحْيَا، لأَنَّ شَرِيعَتَكَ هِيَ مُتْعَتِي.

78 Schande voor de trotsen, die onverdiend mij verdrukken, Daar ik uw bevelen bedenk;

٧٨ لِيَخْزَ الْمُتَكَبِّرُونَ لأَنَّهُمُ افْتَرَوْا عَلَيَّ زُوراً، أَمَّا أَنَا فَأَتَأَمَّلُ فِي وَصَايَاكَ.

79 Maar mijn vrienden mogen zijn, die U vrezen, En die uw vermaningen kennen;

٧٩ لِيَنْضَمَّ إِلَيَّ مُتَّقُوكَ وَعَارِفُو شَهَادَاتِكَ.

80 Door uw inzettingen worde mijn hart zonder smet, Zodat ik niet beschaamd hoef te staan.

٨٠ لِيَكُنْ قَلْبِي مُتَعَلِّقاً بِكَامِلِ فَرَائِضِكَ، فَلَا أَخْزَى.

81 Mijn ziel smacht naar uw heil, Ik vertrouw op uw woord;

٨١ تَتَلَهَّفُ نَفْسِي إِلَى خَلاصِكَ. رَجَائِي هُوَ كَلِمَتُكَ.

82 Mijn ogen hunkeren naar uw bestel, En vragen: Wanneer brengt Gij mij troost?

٨٢ كَلَّتْ عَيْنَايَ فِي انْتِظَارِ كَلامِكَ، وَأَنَا أَقُولُ: مَتَى تُعَزِّينِي؟

83 Al ben ik als een leren zak in de rook, Toch vergeet ik uw inzettingen niet.

٨٣ أَصْبَحْتُ كَقِرْبَةِ خَمْرٍ أَتْلَفَتْهَا الْحَرَارَةُ وَالدُّخَانُ، وَلَكِنِّي لَمْ أَنْسَ فَرَائِضَكَ.

84 Ach, hoelang zal uw dienstknecht nog leven, En wanneer voltrekt Gij aan mijn vervolgers uw oordeel?

٨٤ كَمْ هِي أَيَّامُ عُمْرِ عَبْدِكَ؟ مَتَى تُنْزِلُ الْقَضَاءَ بِالَّذِينَ يَضْطَهِدُونَنِي؟

85 Onbeschaamden hebben mij kuilen gegraven, Want ze leven niet naar uw wet.

٨٥ الْمُتَكَبِّرُونَ الَّذِينَ يَعْصَوْنَ شَرِيعَتَكَ حَفَرُوا لِي حُفَراً.

86 Al uw geboden zijn waarachtig, Maar men vervolgt mij met leugens: Ach kom mij te hulp;

٨٦ وَصَايَاكَ كُلُّهَا صَادِقَةٌ. زُوراً يَضْطَهِدُونَنِي فَأَغِثْنِي.

87 Men had mij haast van de aarde verdelgd, Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken;

٨٧ لَوْلَا قَلِيلٌ لأَفْنَوْنِي مِنَ الأَرْضِ، لَكِنِّي لَمْ أَتْرُكْ شَرِيعَتَكْ.

88 Behoud mij in het leven naar uw genade, En de vermaningen van uw mond volg ik op!

٨٨ أَحْيِنِي بِمُقْتَضَى رَحْمَتِكَ، فَأُطِيعَ شَرَائِعَكَ.

89 Uw woord blijft eeuwig, o Jahweh, Het staat vast als de hemel;

٨٩ يَا رَبُّ كَلِمَتُكَ تَدُومُ ثَابِتَةً فِي السَّمَاوَاتِ إِلَى الأَبَدِ.

90 Uw bestel houdt stand van geslacht tot geslacht, Staat vast als de aarde, die Gij hebt gegrond;

٩٠ مِنْ جِيلٍ إِلَى جِيلٍ أَمَانَتُكَ. أَنْتَ أَسَّسْتَ الأَرْضَ فَلَنْ تَتَزَعْزَعَ.

91 En naar uw voorschriften blijven ze ook nu nog bestaan, Want het heelal is uw dienstknecht!

٩١ بِمُوْجِبِ أَحْكَامِكَ تَثْبُتُ الْيَوْمَ، لأَنَّ الْكُلَّ خُدَّامٌ لَكَ.

92 Wanneer uw wet mij niet had verkwikt, Dan was ik in mijn ellende te gronde gegaan;

٩٢ لَوْ لَمْ تَكُنْ شَرِيعَتُكَ مُتْعَتِي، لَهَلَكْتُ فِي مَذَلَّتِي،

93 Nimmer zal ik dan uw bevelen vergeten, Want juist daardoor doet Gij mij leven.

٩٣ لَنْ أَنْسَى وَصَايَاكَ أَبَداً، لأَنَّكَ بِها وَهَبْتَنِي الْحَيَاةَ.

94 Ik ben de uwe: Ach, kom mij te hulp, Want ijverig spoor ik uw voorschriften na;

٩٤ أَنَا لَكَ، فَخَلِّصْنِي، لأَنِّي الْتَمَسْتُ وَصَايَاكَ.

95 De bozen loeren, om mij te verdelgen, Maar ik blijf uw vermaningen achten.

٩٥ تَرَبَّصَ بِيَ الأَشْرَارُ لِيُهْلِكُونِي، لَكِنِّي أَتَأَمَّلُ فِي شَهَادَاتِكَ.

96 Aan alles zie ik een eind, al is het nog zo volmaakt, Maar uw gebod is onbegrensd!

٩٦ رَأَيْتُ لِكُلِّ كَمَالٍ حَدّاً، أَمَّا وَصِيَّتُكَ فَلَا حَدَّ لَهَا.

97 Hoe lief toch heb ik uw wet, Ik overweeg ze de hele dag door!

٩٧ كَمْ أَحْبَبْتُ شَرِيعَتَكَ، إِنَّهَا مَوْضُوعُ تَأَمُّلِي طُولَ النَّهَارِ.

98 Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden zijn, Want het vergezelt mij voor eeuwig;

٩٨ وَصِيَّتُكَ جَعَلَتْنِي أَحْكَمَ مِنْ أَعْدَائِي، لأَنَّهَا نَصِيبِي إِلَى الأَبَدِ.

99 Ik heb meer verstand dan al mijn meesters, Want ik denk over uw vermaningen na;

٩٩ صِرْتُ أَكْثَرَ فَهْماً مِنْ مُعَلِّمِيَّ، لأَنَّ شَهَادَاتِكَ هِيَ مَوْضُوعُ تَأَمُّلِي.

100 En ik heb helderder inzicht dan de oudsten, Want ik neem uw bevelen in acht.

١٠٠ صِرْتُ أَكْثَرَ فِطْنَةً مِنَ الشُّيُوخِ، لأَنِّي رَاعَيْتُ وَصَايَاكَ.

101 Van alle slechte paden houd ik mijn voeten, Om uw woord te volbrengen;

١٠١ مَنَعْتُ قَدَمَيَّ عَنْ سُلُوكِ كُلِّ طَرِيقِ شَرٍّ، لِكَيْ أَحْفَظَ كَلامَكَ.

102 En van uw voorschriften wijk ik niet af, Want Gij hebt ze mij zelf onderwezen.

١٠٢ لَمْ أَبْتَعِدْ عَنْ أَحْكَامِكَ لأَنَّكَ هَكَذَا عَلَّمْتَنِي.

103 Hoe zoet voor mijn gehemelte is uw bestel, Meer dan honing voor mijn mond;

١٠٣ مَا أَحْلَى أَقْوَالَكَ لِمَذَاقِي. إِنَّهَا أَحْلَى مِنَ الْعَسَلِ فِي فَمِي.

104 Door uw inzettingen ben ik verstandig geworden, En haat dus ieder leugenpad.

١٠٤ مِنْ وَصَايَاكَ اكْتَسَبْتُ فِطْنَةً لِذَلِكَ أَبْغَضْتُ كُلَّ طَرِيقٍ بَاطِلٍ.

105 Uw woord is een lamp voor mijn voeten, En een licht op mijn pad;

١٠٥ سِرَاجٌ لِرِجْلِي كَلامُكَ وَنُورٌ لِسَبِيلِي.

106 Ik heb gezworen, en zal het gestand doen, Uw rechtvaardige voorschriften te onderhouden.

١٠٦ أَقْسَمْتُ يَمِيناً مُوَثَّقَةً أَنْ أَحْفَظَ أَحْكَامَكَ الْعَادِلَةَ.

107 Ach, Jahweh, ik ga zo diep gebukt, Wek mij ten leven naar uw bestel;

١٠٧ قَاسَيْتُ جِدّاً فَأَنْعِشْنِي يَا رَبُّ بِمُقْتَضَى وَعْدِكَ.

108 Wil de offeranden van mijn mond aanvaarden, o Jahweh, En onderricht mij in uw geboden.

١٠٨ تَقَبَّلْ يَا رَبُّ صَلَوَاتِ شُكْرِي، وَعَلِّمْنِي أَحْكَامَكَ.

109 Al zweeft mijn leven in voortdurend gevaar, Toch vergeet ik nimmer uw wet;

١٠٩ نَفْسِي دَائِماً فِي كَفِّي، لَكِنِّي لَا أَنْسَى شَرِيعَتَكَ.

110 En al leggen de bozen mij strikken, Van al uw bevelen wijk ik niet af.

١١٠ نَصَبَ الأَشْرَارُ لِي فَخّاً فَتَفَادَيْتُهُ لأَنِّي لَمْ أَضِلَّ عَنْ وَصَايَاكَ.

111 Uw vermaningen blijven mijn erfdeel voor eeuwig, Want ze zijn de vreugd van mijn hart;

١١١ اتَّخَذْتُ شَهَادَاتِكَ مِيرَاثاً إِلَى الأَبَدِ، لأَنَّهَا بَهْجَةُ قَلْبِي.

112 En ik heb er mijn hart op gezet, Naar uw inzettingen te leven voor eeuwig en immer!

١١٢ لَقَدْ عَزَمْتُ أَنْ أُتَمِّمَ فَرَائِضَكَ إِلَى أَنْ أَمُوتَ.

113 Ik haat halfslachtige wezens, Maar uw wet heb ik lief;

١١٣ أَبْغَضْتُ ذَوِي الرَّأْيِ الْمُتَقَلِّبِ، أَمَّا شَرِيعَتُكَ فَأَحْبَبْتُ.

114 Gij zijt mijn schuts en mijn schild, Ik vertrouw op uw woord;

١١٤ أَنْتَ مَلْجَإِي وَتُرْسِي، وَأَمَلِي فِي كَلِمَتِكَ.

115 Weg van mij, zondaars, Laat mij de geboden van mijn God onderhouden!

١١٥ ابْتَعِدُوا عَنِّي يَا فَاعِلِي الشَّرِّ، فَأَحْفَظَ وَصَايَا إِلَهِي.

116 Sterk mij naar uw bestel, opdat ik blijf leven, En laat mijn hoop niet worden beschaamd;

١١٦ كُنْ سَنَدِي كَمَا وَعَدْتَ، فَأَحْيَا وَلَا يَخِيبَ رَجَائِي.

117 Stut mij, opdat ik worde gered, En mij altijd aan uw bevelen verkwikke.

١١٧ اعْضُدْنِي فَأَخْلُصَ، وَأُرَاعِيَ فَرَائِضَكَ دَائِماً.

118 Wie uw inzettingen verlaten, zijn U een gruwel, Want ze bedenken enkel leugens;

١١٨ احْتَقَرْتَ الضَّالِّينَ عَنْ فَرَائِضِكَ، وَمَكْرُهُمْ لَا يُجْدِيهِمْ نَفْعاً.

119 En als afval veracht Gij alle bozen op aarde, Daarom heb ik uw vermaningen lief.

١١٩ رَذَلْتَ جَمِيعَ أَشْرَارِ الأَرْضِ كَأَنَّهُمْ نُفَايَةٌ، لِذَلِكَ أَحْبَبْتُ شَهَادَاتِكَ.

120 Mijn lichaam beeft voor U van schrik, En ik ben bevreesd voor uw oordeel!

١٢٠ اقْشَعَرَّ بَدَنِي رُعْباً مِنْكَ وَجَزِعْتُ مِنْ أَحْكَامِكَ.

121 Een rechtvaardig oordeel hebt Gij geveld, Lever mij niet over aan mijn verdrukkers;

١٢١ أَجْرَيْتُ قَضَاءً وَعَدْلاً، فَلَا تُسْلِمْنِي إِلَى ظَالِمِيَّ.

122 Uw woord blijve borg voor uw dienaar, Laat geen onbeschaamde mij kwellen.

١٢٢ كُنْ ضَامِناً لِخَيْرِ عَبْدِكَ، فَلَا يَجُورَ عَلَيَّ الْمُتَكَبِّرُونَ.

123 Mijn ogen smachten naar uw heil, En naar uw rechtvaardig bestel;

١٢٣ كَلَّتْ عَيْنَايَ اشْتِيَاقاً إِلَى خَلاصِكَ وَإِلَى تَحْقِيقِ وَعْدِكَ الأَمِينِ.

124 Handel met uw dienstknecht naar uw genade, En leer mij uw inzettingen kennen;

١٢٤ عَامِلْ عَبْدَكَ بِمُقْتَضَى رَحْمَتِكَ، وَعَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

125 Ik ben uw dienstknecht: ach, geef mij verstand, Opdat ik uw vermaningen moge begrijpen.

١٢٥ عَبْدُكَ أَنَا، فَهَبْنِي فَهْماً لأَعْرِفَ شَهَادَاتِكَ.

126 Het is tijd om te handelen, Jahweh: Men verkracht uw wet;

١٢٦ يَا رَبُّ آنَ لَكَ أَنْ تَعْمَلَ، فَقَدْ نَقَضُوا شَرِيعَتَكَ.

127 Daarom heb ik uw geboden lief, Boven goud en edel metaal;

١٢٧ لِذَلِكَ أُحِبُّ وَصَايَاكَ أَكْثَرَ مِنَ الذَّهَبِ الْخَالِصِ،

128 Daarom richt ik mij naar al uw bevelen, En haat ik ieder leugenpad.

١٢٨ وَلأَنِّي أَحْسِبُ كُلَّ فَرَائِضِكَ مُسْتَقِيمَةً فِي كُلِّ شَيْءٍ، أُبْغِضُ كُلَّ طَرِيقٍ بَاطِلٍ.

129 Uw vermaningen zijn wondervol, Mijn ziel neemt ze daarom in acht;

١٢٩ مَا أَعْجَبَ شَهَادَاتِكَ. لِذَلِكَ تُرَاعِيهَا نَفْسِي.

130 De openbaring van uw woord straalt licht van zich uit, En geeft wijsheid aan de eenvoudigen;

١٣٠ فَتْحُ كَلامِكَ يُنِيرُ الذِّهْنَ، وَيَهِبُ الْبُسَطَاءَ فَهْماً.

131 En smachtend open ik mijn mond, Want ik hunker naar uw geboden.

١٣١ فَغَرْتُ فَمِي لاهِثاً اشْتِيَاقاً إِلَى وَصَايَاكَ.

132 Keer U tot mij, en wees mij genadig, Naar uw beschikking voor hen, die uw Naam beminnen;

١٣٢ الْتَفِتْ إِلَيَّ وَتَحَنَّنْ عَلَيَّ، كَمَا تَفْعَلُ دَائِماً مَعَ مُحِبِّيكَ.

133 Richt mijn schreden naar uw bestel, En laat geen onheil mij treffen.

١٣٣ ثَبِّتْ خُطْوَاتِي فِي كَلِمَتِكَ، وَلَا تَدَعْ أَيَّ إِثْمٍ يَتَسَلَّطُ عَلَيَّ.

134 Bevrijd mij van de verdrukking der mensen, Opdat ik trouw uw bevelen volbrenge;

١٣٤ حَرِّرْنِي مِنْ ظُلْمِ الإِنْسَانِ، فَأَحْفَظَ وَصَايَاكَ.

135 Laat uw aangezicht stralen over uw dienstknecht, En leer mij uw inzettingen kennen.

١٣٥ أَضِئْ بِوَجْهِكَ عَلَى عَبْدِكَ، وَعَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

136 Stromen van tranen ontwellen mijn ogen, Omdat men uw wet niet beleeft.

١٣٦ فَاضَتْ مِنْ عَيْنَيَّ يَنَابِيعُ دَمْعٍ، لأَنَّهُمْ لَمْ يُرَاعُوا شَرِيعَتَكَ.

137 Rechtvaardig zijt Gij, o Jahweh, En ook uw voorschriften zijn volgens recht;

١٣٧ عَادِلٌ أَنْتَ يَا رَبُّ، وَأَحْكَامُكَ مُسْتَقِيمَةٌ.

138 In gerechtigheid hebt Gij uw vermaningen gegeven, En in volledige trouw.

١٣٨ أَصْدَرْتَ أَوَامِرَكَ بِعَدْلٍ وَبِأَقْصَى الأَمَانَةِ.

139 Ik word door ergernis verteerd, Omdat mijn vijanden uw woord vergeten;

١٣٩ أَتَمَيَّزُ غَيْرَةً فِي دَاخِلِي، لأَنَّ أَعْدَائِي تَغَاضَوْا عَنْ كَلامِكَ.

140 Maar uw bestel is beproefd als in vuur, En uw dienstknecht heeft het lief;

١٤٠ أَقْوَالُكَ مُمَحَّصَةٌ نَقِيَّةٌ، وَعَبْدُكَ أَحَبَّهَا.

141 En al ben ik maar klein en gering, Nooit wil ik uw bevelen vergeten.

١٤١ صَغِيرُ الشَّأْنِ أَنَا وَحَقِيرٌ وَمَعَ ذَلِكَ لَمْ أَنْسَ وَصَايَاكَ.

142 Ongerept blijft uw gerechtigheid voor eeuwig en immer, En waarachtig uw wet;

١٤٢ عَدْلُكَ عَدْلٌ أَبَدِيٌّ وَشَرِيعَتُكَ حَقٌّ.

143 Al treffen mij nood en ellende, Uw geboden zijn mijn verkwikking.

١٤٣ اسْتَوْلَى عَلَيَّ الضِّيقُ وَالشِّدَّةُ، وَلَا لَذَّةَ لِي إِلّا بِوَصَايَاكَ.

144 Uw inzettingen zijn rechtvaardig voor eeuwig; Onderricht mij er in, opdat ik blijf leven!

١٤٤ شَهَادَاتُكَ عَدْلٌ إِلَى الأَبَدِ. فَهِّمْنِي إِيَّاهَا فَأَحْيَا.

145 Ik roep met heel mijn hart: Jahweh verhoor mij! Uw inzettingen wil ik trouw onderhouden;

١٤٥ صَرَخْتُ إِلَيْكَ مِنْ كُلِّ قَلْبِي، فَاسْتَجِبْ لِي يَا رَبُّ، وَسَأُرَاعِي شَرَائِعَكَ.

146 Ik roep U aan: ach, kom mij te hulp, Om uw vermaningen te beleven.

١٤٦ إِيَّاكَ دَعَوْتُ فَخَلِّصْنِي لأُطِيعَ شَهَادَاتِكَ.

147 Ik ben met mijn smeken de dageraad vóór, Want ik smacht naar uw woord;

١٤٧ اسْتَيْقَظْتُ قَبْلَ الْفَجْرِ وَاسْتَغَثْتُ؛ رَجَائِي فِي كَلامِكَ.

148 En mijn ogen voorkomen de nachtwake, Om op te zien naar uw bestel.

١٤٨ اللَّيْلَ كُلَّهُ أَظَلُّ مُسْتَيْقِظاً، أَتَأَمَّلُ فِي أَقْوَالِكَ

149 Hoor in uw goedheid mijn smeken, o Jahweh, En wek mij naar uw beschikking ten leven;

١٤٩ اسْتَمِعْ لِي يَا رَبُّ بِمُقْتَضَى رَحْمَتِكَ، وَأَحْيِنِي بِمُوْجِبِ أَحْكَامِكَ.

150 Mijn listige vervolgers zijn al nabij, Maar ze houden zich ver van uw wet;

١٥٠ اقْتَرَبَ مِنِّي السَّاعُونَ وَرَاءَ الرَّذِيلَةِ، الْبَعِيدُونَ عَنْ شَرِيعَتِكَ.

151 Maar Gij ook, Jahweh, zijt nabij, En waarachtig zijn al uw geboden;

١٥١ إِنَّمَا أَنْتَ يَا رَبُّ أَقْرَبُ إِلَيَّ، وَوَصَايَاكَ كُلُّهَا حَقٌّ.

152 Van oudsher ken ik uw bevelen, Want Gij hebt ze gegeven voor eeuwig!

١٥٢ مُنْذُ الْقَدِيمِ عَرَفْتُ مِنْ شَهَادَاتِكَ أَنَّكَ وَضَعْتَهَا لِتَثْبُتَ إِلَى الأَبَدِ.

153 Aanschouw mijn ellende, en kom mij te hulp, Want nooit vergeet ik uw wet;

١٥٣ انْظُرْ إِلَى مَذَلَّتِي وَأَنْقِذْنِي، لأَنِّي لَمْ أَنْسَ شَرِيعَتَكَ.

154 Wees mijn verdediger en mijn beschermer, En doe mij leven naar uw bestel.

١٥٤ تَوَلَّ قَضِيَّتِي وَافْدِنِي، أَحْيِنِي حَسَبَ كَلِمَتِكَ.

155 Het heil blijft ver van de bozen verwijderd, Want ze zoeken uw inzettingen niet;

١٥٥ الْخَلاصُ بَعِيدٌ عَنِ الأَشْرَارِ، لأَنَّهُمْ لَا يَطْلُبُونَ فَرَائِضَكَ.

156 Maar uw barmhartigheid, Jahweh, is groot, Wek mij ten leven naar uw woord.

١٥٦ مَا أَكْثَرَ مَرَاحِمَكَ يَا رَبُّ. أَحْيِنِي بِمُقْتَضَى أَحْكَامِكَ.

157 Al zijn mijn vervolgers en vijanden talrijk, Van uw vermaningen wijk ik niet af;

١٥٧ كَثِيرُونَ هُمْ أَعْدَائِي وَمُضْطَهِدِيَّ، وَلَكِنِّي لَمْ أَحِدْ عَنْ شَهَادَاتِكَ.

158 Het walgt mij, als ik trouwelozen aanschouw, Die uw geboden niet willen volbrengen.

١٥٨ نَظَرْتُ إِلَى الْغَادِرِينَ شَزْراً، لأَنَّهُمْ لَمْ يُطِيعُوا كَلِمَتَكَ.

159 Zie, hoe ik uw bevelen liefheb, o Jahweh, Laat mij dan leven naar uw genade;

١٥٩ انْظُرْ كَيْفَ أَحْبَبْتُ وَصَايَاكَ فَأَحْيِنِي يَا رَبُّ بِمُقْتَضَى رَحْمَتِكَ.

160 Uw woord is een en al waarheid, En eeuwig houden al uw rechtvaardige voorschriften stand.

١٦٠ كَلامُكَ بِأَسْرِهِ حَقٌّ، وَكُلُّ أَحْكَامِكَ إِلَى الأَبَدِ عَادِلَةٌ.

161 Vorsten vervolgen mij zonder enige grond, Maar mijn hart is enkel beducht voor uw woord.

١٦١ اضْطَهَدَنِي رُؤَسَاءُ مِنْ غَيْرِ عِلَّةٍ، لَكِنَّ قَلْبِي لَا يَهَابُ سِوَى كَلامِكَ.

162 Ik verheug mij over uw bestel, Als iemand, die rijke buit heeft gemaakt;

١٦٢ أَبْتَهِجُ بِكَلامِكَ كَبَهْجَةِ مَنْ عَثَرَ عَلَى غَنِيمَةٍ جَزِيلَةٍ.

163 Leugen en haat verfoei ik, Maar uw inzettingen heb ik lief.

١٦٣ أَبْغَضْتُ الْكَذِبَ وَمَقَتُّهُ، أَمَّا شَرِيعَتُكَ فَأَحْبَبْتُهَا.

164 Zeven maal daags zing ik uw lof, Om uw rechtvaardige voorschriften;

١٦٤ سَبْعَ مَرَّاتٍ سَبَّحْتُكَ فِي النَّهَارِ عَلَى أَحْكَامِكَ الْعَادِلَةِ.

165 Die uw wet beminnen, genieten een heerlijke vrede, En struikelen nooit.

١٦٥ سَلامٌ جَزِيلٌ لِمُحِبِّي شَرِيعَتِكَ، وَلَنْ يُعْثِرَهُمْ بِفَضْلِهَا شَيْءٌ

166 Jahweh, ik smacht naar uw heil, En onderhoud uw geboden;

١٦٦ رَجَوْتُ خَلاصَكَ يَا رَبُّ وَوَصَايَاكَ عَمِلْتُ.

167 Ik volg uw vermaningen op, En bemin ze van harte;

١٦٧ حَفِظَتْ نَفْسِي شَهَادَاتِكَ وَأَنَا أُحِبُّهَا جِدّاً.

168 Ik volbreng uw bevelen, Ja, heel mijn leven ligt voor U bloot!

١٦٨ رَاعَيْتُ وَصَايَاكَ وَشَهَادَاتِكَ، وَجَمِيعُ أَعْمَالِي مَاثِلَةٌ أَمَامَكَ.

169 Jahweh, mijn smeken dringe tot U door, Geef mij inzicht naar uw woord;

١٦٩ لِيَصِلْ صُرَاخِي إِلَيْكَ يَا رَبُّ. هَبْنِي فَهْماً حَسَبَ كَلامِكَ.

170 Moge mijn gebed voor uw aangezicht komen, Breng mij redding naar uw bestel.

١٧٠ لِتَمْثُلْ طِلْبَتِي أَمَامَكَ. أَنْقِذْنِي بِمُوجِبِ وَعْدِكَ.

171 Dan zal een lofzang mijn lippen ontstromen, Omdat Gij uw inzettingen mij hebt geleerd;

١٧١ تَفِيضُ شَفَتَايَ تَسْبِيحاً إذْ تُعَلِّمُنِي فَرَائِضَكَ.

172 En mijn tong zal uw waarachtigheid loven, Want al uw vermaningen zijn gerecht.

١٧٢ يَشْدُو لِسَانِي بِأَقْوَالِكَ، لأَنَّ جَمِيعَ وَصَايَاكَ عَدْلٌ.

173 Uw hand zij bereid, mij te helpen, Want uw bevelen heb ik verkoren;

١٧٣ لِتُغِثْنِي يَدُكَ لأَنِّي اخْتَرْتُ وَصَايَاكَ.

174 Jahweh, ik smacht naar uw heil, En uw wet is mij een verkwikking.

١٧٤ اشْتَقْتُ إِلَى خَلاصِكَ يَا رَبُّ؛ شَرِيعَتُكَ هِيَ مَسَرَّتِي.

175 Mijn ziel moge leven, om U te loven, En uw voorschriften mogen mij helpen;

١٧٥ لِتَحْيَ نَفْسِي فَتُسَبِّحَكَ وَلْتَكُنْ أَحْكَامُكَ لِي عَوْناً.

176 Als een verloren schaap dool ik rond: zoek uw dienaar weer op, Want nimmer heb ik uw geboden vergeten!

١٧٦ تِهْتُ كَخَرُوفٍ ضَالٍّ. فَابْحَثْ عَنْ عَبْدِكَ، فَإِنِّي لَمْ أَنْسَ وَصَايَاكَ.

The Creation of Light