Spreuken 8
1 Waarachtig, de wijsheid roept, De schranderheid verheft haar stem!
La sagesse n'est-elle pas un cri? La compréhension n'élève pas sa voix?
2 Zij staat langs de weg op de toppen der hoogten, Op het kruispunt der wegen,
Au sommet des hauts lieux, d'ailleurs, là où les chemins se rejoignent, elle se tient debout.
3 Opzij van de poorten, aan de ingang der stad, Waar men de poorten betreedt, predikt zij luid:
Près des portes, à l'entrée de la ville, aux portes d'entrée, elle crie à haute voix:
4 Ik roep tot u, mannen, Ik spreek tot de kinderen der mensen:
« Je vous appelle, hommes! J'envoie ma voix aux fils de l'humanité.
5 Leert toch, onnozelen, wat schranderheid is, Verstaat toch, dwazen, wat wijsheid betekent!
Toi, simple, comprends la prudence! Imbéciles, ayez un cœur compréhensif!
6 Luistert, want wat ik zeg is zeker, Wat over mijn lippen komt is juist;
Écoutez, car je vais dire des choses excellentes. L'ouverture de mes lèvres est pour les choses justes.
7 Mijn mond spreekt de waarheid, Van leugentaal hebben mijn lippen een afschuw.
Car ma bouche dit la vérité. La méchanceté est une abomination pour mes lèvres.
8 Al mijn woorden zijn oprecht, Niet één ervan is misleidend of vals;
Toutes les paroles de ma bouche sont justes. Il n'y a rien de tordu ou de pervers en eux.
9 Voor wie ze verstaat, zijn ze allen treffend, Voor wie ze wil begrijpen, allen juist.
Elles sont toutes claires pour celui qui comprend, droit à ceux qui trouvent la connaissance.
10 Neemt liever mijn tucht aan dan zilver, Geeft aan kennis de voorkeur boven het fijnste goud;
Recevez mes instructions plutôt que de l'argent, la connaissance plutôt que l'or du choix.
11 Want de wijsheid is meer waard dan juwelen, Geen kostbaarheid komt haar nabij!
Car la sagesse vaut mieux que les rubis. Toutes les choses que l'on peut désirer ne peuvent pas être comparées à elle.
12 Ik, wijsheid, ben met overleg vertrouwd, En beschik over weloverwogen kennis;
« Moi, la sagesse, j'ai fait de la prudence ma demeure. Découvrez la connaissance et la discrétion.
13 Maar hoogmoed en trots, een slechte levenswandel, En een wispelturige tong zijn een afschuw voor mij.
La crainte de Yahvé, c'est de haïr le mal. Je déteste l'orgueil, l'arrogance, la mauvaise voie et la bouche perverse.
14 Ik beschik over raad en beleid, Ik bezit doorzicht en kracht;
Les conseils et les connaissances solides sont à moi. J'ai la compréhension et le pouvoir.
15 Door mij zijn de koningen koning, En bepalen de leiders wat recht is;
Par moi les rois règnent, et les princes décrètent la justice.
16 Door mij zijn de vorsten vorst, En zijn alle rechtvaardige rechters in aanzien.
C'est par moi que les princes gouvernent, les nobles, et tous les dirigeants justes de la terre.
17 Die mij beminnen heb ik lief, En die mij zoeken, zullen mij vinden.
J'aime ceux qui m'aiment. Ceux qui me cherchent assidûment me trouveront.
18 Ik beschik over rijkdom en aanzien, Over duurzame welvaart en voorspoed;
Avec moi, la richesse, l'honneur, la richesse durable et la prospérité.
19 Mijn vrucht is meer waard dan het edelste goud, Meer dan het fijnste zilver mijn oogst.
Mon fruit est meilleur que l'or, oui, que l'or fin, mon rendement que l'argent de choix.
20 Ik wandel op de weg der gerechtigheid, Midden op de paden van het recht:
Je marche dans la voie de la justice, au milieu des chemins de la justice,
21 Om die mij beminnen, met bezit te verrijken, En hun schatkamers te vullen.
afin que je puisse donner des richesses à ceux qui m'aiment. Je remplis leurs trésors.
22 Jahweh schiep mij als zijn eerste gewrocht, Als het eerste werk, dat Hij ooit heeft gemaakt;
« Yahvé m'a possédé au début de son œuvre, avant ses exploits d'antan.
23 Van oudsher ben ik gevormd, Van den beginne, vóór de eerste tijden der aarde.
J'ai été établi dès l'éternité, dès le commencement, avant que la terre n'existe.
24 Toen er nog geen oceanen waren. was ik geboren, Toen er nog geen bronnen, rijk aan water, bestonden;
Quand il n'y avait pas de profondeur, je suis né, quand il n'y avait pas de sources abondantes d'eau.
25 Eer de bergen waren neergelaten, Eer de heuvels ontstonden, werd ik geboren,
Avant que les montagnes ne soient mises en place, avant les collines, je suis né;
26 Eer Hij de aarde had gemaakt en de velden, En alle grondstoffen der wereld.
alors qu'il n'avait pas encore fait la terre et les champs, ni le début de la poussière du monde.
27 Toen Hij de hemel welfde, was ik aanwezig, Toen Hij een kring trok rond het vlak van de oceaan;
Quand il a établi les cieux, j'étais là. Quand il a tracé un cercle à la surface des profondeurs,
28 Toen Hij daarboven de wolken bevestigde, En de bronnen van de oceaan begonnen te stromen;
quand il a établi les nuages au-dessus, quand les sources des profondeurs sont devenues fortes,
29 Toen Hij de zee haar grenzen stelde, Dat de wateren haar oevers niet zouden overschrijden; Toen Hij de fundamenten der aarde legde:
quand il a donné à la mer sa limite, pour que les eaux ne violent pas son commandement, quand il a tracé les fondations de la terre,
30 Was ik bij Hem als een troetelkind, Was ik elke dag zijn vermaak, Dartelde ik heel de tijd onder zijn ogen,
alors j'étais l'artisan à ses côtés. J'étais un délice jour après jour, toujours en train de se réjouir devant lui,
31 Spelend op zijn wereldrond, En mij vermakend met de kinderen der mensen.
se réjouissant de tout son monde. Mon plaisir était avec les fils des hommes.
32 Welnu dan kinderen luistert naar mij; Gelukkig zij, die mijn wegen bewaren;
« Maintenant, mes fils, écoutez-moi, car heureux sont ceux qui gardent mes voies.
33 Hoort naar de lessen, weest wijs, en verwerpt ze niet. En de wacht houden aan de posten van mijn poorten.
Écoute l'instruction, et sois sage. Ne le refusez pas.
34 Gelukkig de mens, die naar mij luistert, Die elke dag aan mijn deuren waken,
Heureux l'homme qui m'écoute, qui veillent quotidiennement à mes portes, qui attendent aux poteaux de ma porte.
35 Wie mij vindt, heeft het leven gevonden, En welbehagen verkregen van Jahweh;
Car celui qui me trouve trouve la vie, et obtiendra la faveur de Yahvé.
36 Maar wie mij mist, benadeelt zichzelf, En al wie mij haten, beminnen de dood!
Mais celui qui pèche contre moi fait du tort à sa propre âme. Tous ceux qui me détestent aiment la mort. »
