< Spreuken 6 >
1 Mijn zoon, als ge voor een ander borg zijt gebleven, Uw handslag hebt gegeven ten bate van een vreemde,
My son, if someone has borrowed money from a friend or a stranger, and if you have promised that you will pay the money back if that person is unable to pay back the money he borrowed,
2 Verstrikt zijt geraakt in uw eigen woorden, In uw eigen beloften gevangen:
you may be trapped by what you have agreed to do, [because if the one who borrowed the money is not able to pay it back, you will have to pay it]. What you have said that you will do will be like a snare to you.
3 Doe dan, mijn zoon, wat ik zeg, en red u eruit; Want ge zijt in de macht van uw naaste! Ga heen zonder talmen, Dring aan bij uw naaste;
So, my son, I will tell you what you should do to escape from your difficulty, so that the moneylender does not get control over your [wealth: ] Humbly go to your friend and plead with him [to cancel the agreement]!
4 Gun uw ogen geen rust, Uw wimpers geen slaap;
Do not wait until tomorrow; [go immediately]! Do not rest until you [go and talk with him].
5 Ruk u los als een gazelle uit de strik, Als een vogel uit de hand van den vogelaar.
Save yourself, like a deer that escapes from a deer hunter [or] like a bird that flees from a bird hunter.
6 Luiaard, ga kijken naar de mier; Zie, hoe ze zwoegt, en word wijs!
You lazy individual, learn something from [watching] the ants. Become wise from observing what they do.
7 Al heeft ze geen leider, Geen opzichter, geen heerser,
They do not have a king or a governor or any [other] person who rules them [and forces them to work],
8 Toch zorgt ze in de zomer voor haar spijs, Zoekt ze in de oogsttijd haar voedsel bijeen.
[but] they work hard [all] during the summer, gathering and storing food to eat during the winter.
9 Luiaard, hoe lang blijft ge liggen, Wanneer zult ge ontwaken uit uw slaap?
[But], you lazy loafer, how long will you [continue to] sleep [RHQ]? Are you never going to get up from sleeping [and go to work]?
10 Nog even slapen, nog even soezen, Nog even in bed de handen over elkaar:
You sleep a for a little time; [you say, “I will take] just a short nap.” You lie down and fold/lay your hands [across your chest] and rest;
11 En de armoe overvalt u als een zwerver, Het gebrek als een rover!
and suddenly you will become poor. It will be as though a bandit suddenly comes and takes all that you have.
12 Een nietsnut is het, een booswicht, Die omgaat met bedrieglijke taal;
[I will describe for you what] worthless and evil people [are like]. They constantly lie;
13 Die met de ogen knipt, met de voeten wenkt, En tekens geeft met de vingers;
by winking their eyes and moving their feet and making signs with their fingers, they signal [to their friends what they are intending/planning to do].
14 Die boze plannen smeedt in zijn hart, Steeds kwaad beraamt en ruzie zoekt!
They plan to do evil things. They constantly cause strife/trouble.
15 Daarom zal hem de tegenspoed plotseling treffen, Zal hij met één slag bezwijken, zonder kans op herstel.
But disasters will hit them suddenly; they will be crushed/ruined and nothing will be able to heal them.
16 Zes dingen zijn er die Jahweh haat, Van zeven heeft hij een afschuw:
There are six, [maybe] seven, kinds of people that Yahweh hates. [They are]:
17 Van brutale ogen; van een valse tong; Van handen, die onschuldig bloed vergieten;
People who show by their eyes that they are very proud; people who lie [MTY]; people [SYN] who kill others [SYN] who have done nothing wrong;
18 Van een hart, dat boze plannen beraamt; Van voeten, die ten kwade spoeden;
people who plan to do evil deeds; people [SYN] who run quickly to do wrong things;
19 Van een valsen getuige, die leugens verspreidt; Van iemand, die broedertwist stookt.
people who easily tell lies in court; and people who cause strife between family members.
20 Mijn zoon, onderhoud het gebod van uw vader, Sla niet in de wind wat uw moeder u leerde;
My son, obey my commands, and do not ignore what your mother has taught you.
21 Prent het voor altijd in uw hart, Wind het als een snoer om uw hals.
Remember the things that we have said. Those things should be [like a beautiful necklace] around your neck.
22 Als ge wandelt, moge het u geleiden, Over u waken, als ge slaapt, Tot u spreken, wanneer ge ontwaakt.
[If you follow our advice, it will be as though] what we have taught you [PRS] will lead you, wherever you go. When you sleep, they will protect you. And when you wake up in the morning, they will teach/instruct you.
23 Want het gebod is een lamp, Het onderricht een licht, De straffe tucht een weg ten leven.
These commands and what we teach you [will be like] a lamp to light your path [MET]. When we rebuke you and correct/punish you, we will be showing you the road to having [a good] life.
24 Het zal u behoeden voor de vrouw van een ander, Voor de gladde tong van een vreemde.
Heeding [PRS] these commands and things that we have taught you will enable you to keep away from immoral women and from [listening to] the enticing words of an adulterous woman.
25 Zet uw hart niet op haar schoonheid, Laat ze u niet met haar wimpers verleiden;
[Even] if such a woman is beautiful and has lovely eyes, do not desire to go with her. Do not let her persuade you to go with her (with her eyes/by the way she looks at you).
26 Want de prijs van een deerne is een stuk brood, Maar de getrouwde vrouw maakt jacht op een kostelijk leven
[Do not forget that] you can hire a prostitute for only a loaf of bread, but [if you sleep with] another man’s wife, (it may cost you/you may lose) your life.
27 Kan iemand soms vuur in zijn voorschoot nemen, Zonder dat hij zijn kleren schroeit;
Can you carry hot coals in your pocket and not be burned [RHQ]?
28 Of kan hij op gloeiende kolen lopen, Zonder dat hij zijn voeten brandt?
Can you walk on burning coals and not scorch/burn your feet?
29 Zo vergaat het hem, die zich afgeeft met de vrouw van een ander: Niemand die haar aanraakt, komt er straffeloos van af.
[No]! And in the same way, anyone who (sleeps with/has sex with) another man’s wife will [suffer for doing that]. [He will certainly] [LIT] be punished severely.
30 Men veracht geen dief, zo hij enkel steelt, Om zijn maag te vullen, als hij honger heeft;
We do not despise a thief if he steals some food because he is very hungry.
31 Toch moet hij, eenmaal betrapt, zevenvoudig vergoeden, Alles geven wat hij in huis heeft.
But [if he steals something and then] is caught [by the police], he will have to pay back (seven times as much as/much more than) he stole. He may need to sell everything that is in his house [to get enough money to pay it back].
32 Kortzichtig de man, die overspel pleegt met een vrouw: Wie zijn eigen ondergang wil, moet zo iets niet doen;
[But] a man who commits adultery with some woman is very foolish, [because] he is destroying his own self/soul [by what he is doing].
33 Schade en schande zal zo iemand belopen, Zijn slechte naam raakt hij nimmer meer kwijt.
[That woman’s husband] will wound him badly, and [other people] will despise him. His shame will never end.
34 Want de jaloezie van den man wekt de woede bij hem op, En op de dag van de wraak zal hij niemand ontzien;
Because that woman’s husband will (be jealous/not want anyone else to sleep with her), he will become furious, and when he gets revenge, he will not act mercifully [toward the man who slept with his wife].
35 Dan slaat hij op losgeld geen acht, Hij wil het niet, al biedt ge hem nog zo veel!
And he will not accept any bribe/money, even if it is a big bribe, to (appease him/cause him to stop being angry).