Aionian Verses
Al zijn zonen en dochters kwamen hem troosten; maar hij wilde geen troost. Want hij sprak: Treurend daal ik naar mijn zoon in het dodenrijk af. Zo bleef zijn vader om hem wenen. (Sheol )
(parallel missing)
Maar hij antwoordde: Mijn zoon gaat niet met u mee; want zijn broer is dood, en hij alleen is nog over. Overkomt hem een ongeluk op de reis, die ge onderneemt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen. (Sheol )
(parallel missing)
Als ge nu ook dezen van mij wegneemt, en hem een ongeluk overkomt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen". (Sheol )
(parallel missing)
dan zal hij sterven, als hij ziet, dat de jongen er niet is, en uw dienaars zullen de grijze haren van onzen vader, uw dienaar, met kommer ten grave doen dalen. (Sheol )
(parallel missing)
Maar zo Jahweh iets ongehoords wrocht, zo de grond zijn muil openspert en hen met al het hunne verslindt, zodat ze levend in het dodenrijk dalen, dan zult ge erkennen, dat die mannen Jahweh hebben gehoond. (Sheol )
(parallel missing)
Met al de hunnen, daalden ze levend in het dodenrijk af; de aarde bedekte hen, en ze werden verdelgd uit de gemeente. (Sheol )
(parallel missing)
Want een vuur is ontvlamd in mijn woede, Dat tot het diepst van het dodenrijk brandt! Het zal de aarde met haar gewassen verteren, De grondvesten der bergen verzengen. (Sheol )
(parallel missing)
Jahweh doet sterven en laat leven, Stuurt naar de onderwereld en haalt er uit op; (Sheol )
(parallel missing)
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol )
(parallel missing)
Handel naar uw wijsheid en laat zijn grijze haren niet in vrede ten grave dalen. (Sheol )
(parallel missing)
maar gij moogt hem niet onbestraft laten. Want ge zijt een wijs man en zult dus wel weten, wat u te doen staat, om zijn grijze haren bebloed naar het dodenrijk te zenden. (Sheol )
(parallel missing)
Zoals een wolk vervliegt en verdwijnt, Zo stijgt, die in het dodenrijk daalt, er niet meer uit op; (Sheol )
(parallel missing)
Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen; (Sheol )
(parallel missing)
Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken, (Sheol )
(parallel missing)
Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; (Sheol )
(parallel missing)
Zullen ze met mij in het dodenrijk dalen, Zinken wij samen neer in het stof? (Sheol )
(parallel missing)
Ze slijten hun dagen in weelde, En dalen in vrede ten grave. (Sheol )
(parallel missing)
Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op. (Sheol )
(parallel missing)
Het dodenrijk ligt naakt voor zijn oog, De onderwereld zonder bedekking. (Sheol )
(parallel missing)
Want in de dood denkt niemand aan U; Wie prijst U nog in het dodenrijk? (Sheol )
Pwe murin melar jolar me pan tamanda komui; o ij me pan kapina komui wajan mela? (Sheol )
Zó mogen ook de zondaars naar het dodenrijk varen, Alle heidenen, die God niet gedenken; (Sheol )
Me japun kan en lokidokila nan wajan mela, o men liki kan karoj, me kin monokela Kot. (Sheol )
Want Gij geeft mij niet prijs aan het dodenrijk. Gij laat uw vrome het graf niet aanschouwen, (Sheol )
Pwe kom jota pan kotin mauki, nen i en mimieta nan wajan mela, o kom jota pan mueid on, me japwilim omui jaraui men pan mor pajan. (Sheol )
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol )
Jal en wajan mela kol ia dier, o jal en mela kaloe ia dier. (Sheol )
Gij trokt mij uit het dodenrijk op, Ten leven uit het midden van die in het graf zijn gezonken. (Sheol )
Main, kom kotin kalua nen i jan nan wajan mela. Kom kotin dore ia lar ni anjau me irail lokidokila nan pweleko. (Sheol )
Jahweh, laat mij toch niet beschaamd komen staan: Want U roep ik aan. Neen, laat de bozen worden beschaamd en in het dodenrijk varen; (Sheol )
Main, kom der kotin mueid on, i en joredi; pwe i likwiri won komui. Me japun kan en joredi, pwe irail en nenenla nan wajan mela. (Sheol )
Als schapen worden ze het graf ingejaagd, Het is de dood, die ze weidt; Regelrecht zinken ze neer in de kuil, En hun gestalte gaat over tot de ontbinding van de dood. (Sheol )
Re wonon nan wajan mela dueta pwin jip; mela kin kamana ir; a me lelapok kan pan kaun irail da madan, o mom ar pan joredi, o re pan doo jan deurail, mimieta nan pweleko. (Sheol )
Neen, God alleen kan de prijs voor mijn leven betalen. Hij alleen mij uit de macht van het dodenrijk redden! (Sheol )
A Kot pan kotin dorela nen i jan nan mana en wajan mela, pwe a pan kotin japwilimane kin ia. (Sheol )
Moge de dood ze verrassen, Zodat ze levend in het dodenrijk dalen! Want boosheid heerst in hun woning, En slechtheid in hun gemoed. (Sheol )
Mela en madan lel won irail, pwe ren lokidokila nan wajan mela ni ar memaur; pwe im arail o lol arail me dir en morjued. (Sheol )
Want dan toont Gij mij uw grote ontferming, En redt Gij mij uit het diepst van de afgrond! (Sheol )
Pwe omui kalanan me laud on ia; komui dore maur i jan nan wajan mela. (Sheol )
Want mijn ziel is zat van ellende, Mijn leven het rijk der doden nabij; (Sheol )
Pwe nen i me dir en mamauk, o maur i koren ion mela. (Sheol )
Waar leeft de man, die de dood niet zal zien, Zijn leven kan redden uit de klauw van het graf? (Sheol )
Ij ol o, me maur ap jota pan lel on mela? A pan kak dorela pein i jan mana en wajan mela? (Sheol )
En de strikken des doods mij omknelden; Toen doodsangst mij kwelde, Nood en jammer mij troffen. (Sheol )
Jal en mela jali ia dier, o kamajak en pajed lel on ia, i lel oner kalokolok o mamauk. (Sheol )
Stijg ik ten hemel: Gij zijt er; Daal ik in het dodenrijk af: Gij zijt er! (Sheol )
Ma i piridala nanlan, kom kotikot waja o, o ma i onop on wendi nan wajan mela, kom pil kotikot ia. (Sheol )
Als barsten en scheuren in de akker Liggen mijn beenderen verstrooid aan de rand van het graf: (Sheol )
Duen amen pan wera pajan jap, iduen ti’t akan, melokidokila ni kailan wajan mela. (Sheol )
Gelijk de onderwereld hen levend verslinden, Als zij, die ten grave dalen, geheel en al; (Sheol )
(parallel missing)
Haar voeten dalen af naar de dood, Tot de onderwereld leiden haar schreden; (Sheol )
(parallel missing)
Een weg naar de onderwereld is haar huis, Vandaar daalt men af naar het dodenrijk. (Sheol )
(parallel missing)
Maar men vermoedt niet, dat de schimmen daar wonen, Dat haar gasten diep in het dodenrijk komen! (Sheol )
(parallel missing)
Onderwereld en dodenrijk liggen open voor Jahweh, Hoeveel te meer de harten van de kinderen der mensen! (Sheol )
(parallel missing)
De wijze gaat de weg des levens omhoog, Hij wil het dodenrijk beneden ontwijken. (Sheol )
(parallel missing)
Want als ge hem met een stok hebt geslagen, Hebt ge hem van de onderwereld gered. (Sheol )
(parallel missing)
Dodenrijk en onderwereld krijgen nooit genoeg; De ogen der mensen zijn nimmer bevredigd. (Sheol )
(parallel missing)
De onderwereld, De onvruchtbare moederschoot, Het land, dat water te kort komt, Het vuur, dat nooit "genoeg" zegt. (Sheol )
(parallel missing)
Doe al wat uw hand in staat is te doen; Want geen werken of peinzen, Geen kennis of wijsheid is er meer In de onderwereld, waarheen ge gaat. Zevende reeks. Ijdel is het talent. (Sheol )
(parallel missing)
Leg mij op uw hart als een zegel, Om uw arm als een band: Want sterk als de dood is de liefde! Onverbiddelijk als het graf is haar gloed, Zij laait op als het flitsende vuur, Haar vlammen zijn vlammen van Jahweh! (Sheol )
(parallel missing)
Daarom is het dodenrijk dubbel gulzig geworden, En spert het wagenwijd zijn kaken op. Zo gaat de glorie van Sion ten onder, Zijn joelen, zijn juichen, zijn jubel; (Sheol )
(parallel missing)
Vraag een teken van Jahweh, uw God: diep in het dodenrijk, of hoog aan de hemel. (Sheol )
(parallel missing)
Het dodenrijk in de diepte is in beroering gekomen, En snelt ù tegemoet; Het heeft om u de schimmen gewekt, Alle heersers der aarde; Van hun tronen gehaald Alle vorsten der volken. (Sheol )
(parallel missing)
Uw glorie is in het graf gesmeten, Met het geruis van uw citers; De wormen spreiden uw bed, De maden worden uw dek. (Sheol )
(parallel missing)
Ha! in de onderwereld zinkt gij neer. Diep in de grond! (Sheol )
(parallel missing)
Gij zegt: We hebben een verbond met de dood gesloten, Met het dodenrijk een verdrag aangegaan. Als de storm zich ontketent, zal hij ons niet bereiken, Want we hebben ons de leugen tot toevlucht gemaakt, En verschuilen ons in het bedrog. (Sheol )
(parallel missing)
Uw verbond met de dood zal worden verbroken, Uw verdrag met het dodenrijk geen stand kunnen houden. De storm zal worden ontketend, En wanneer hij over u heen zal loeien, Zult ge door hem worden plat geslagen! (Sheol )
(parallel missing)
Ik had al gezegd: In de bloei van mijn leven ga ik heen, Binnen de poorten van het rijk der doden ontboden Voor de rest van mijn jaren. (Sheol )
(parallel missing)
Want het dodenrijk zal U niet prijzen, De dood U niet roemen; Die in het graf is gedaald Op uw trouw niet meer hopen! (Sheol )
(parallel missing)
Gij zalft u met olie voor Molok, Met alle soorten van balsem; En zendt uw boden naar verre gewesten, Naar de diepten zelfs van het dodenrijk. (Sheol )
(parallel missing)
Dit zegt Jahweh, de Heer: Op de dag dat hij naar de onderwereld afdaalde, Liet Ik de oceaan in rouwkleed om hem treuren, Heb Ik zijn oevers verstopt, En het overvloedige water hield op. Ik hulde om hem de Libanon in rouw, En alle bomen van het veld verlepten; (Sheol )
(parallel missing)
Door de dreun van zijn val heb Ik volken verschrikt, Toen Ik hem de diepte instiet, bij hen die in het graf zijn gedaald. Nu troosten zich in de diepte der aarde Alle bomen van Eden, Het puik en de keur van de Libanon, Alles wat water opzuigt. (Sheol )
(parallel missing)
Ook zij moesten met hem mee, het dodenrijk in, Naar hen, die door het zwaard zijn getroffen: Naar zijn bondgenoten, die in zijn schaduw zaten Te midden der volken. (Sheol )
(parallel missing)
Dan zullen de aanvoerders der helden onder in het dodenrijk tot hen zeggen: En met zijn bondgenoten zal het naar beneden komen, en plaats nemen bij de onbesnedenen, bij hen die aan het zwaard zijn geregen. (Sheol )
(parallel missing)
Maar ze liggen niet bij de helden, die in oude tijden gevallen zijn, die naar het dodenrijk zijn afgedaald met hun wapenrusting, wier zwaarden men onder hun hoofd, wier schilden men op hun gebeente gelegd heeft; want men heeft die helden gevreesd in het land der levenden. (Sheol )
(parallel missing)
Zou Ik hem bevrijden uit de klauw van het graf, Van de dood hem verlossen? Dood, waar blijft toch uw pest, Graf, waar blijft uw verrotting? Neen, de ontferming is aan mijn ogen onttrokken: (Sheol )
(parallel missing)
Al dringen ze door in het dodenrijk, Mijn hand haalt ze terug; Al stijgen ze op naar de hemel, Ik smijt ze omlaag; (Sheol )
(parallel missing)
Hij sprak: In mijn angst riep ik tot Jahweh, En Hij heeft mij verhoord; Uit de schoot der onderwereld riep ik om hulp, En Gij hebt naar mijn smeken geluisterd. (Sheol )
(parallel missing)
Wee des te meer den vermetelen rover, Den overmoedigen, rustelozen mens, Gulzig als de onderwereld, Onverzadelijk als de dood! Die alle naties naar zich toetrekt, Alle volken tot zich haalt: (Sheol )
(parallel missing)
Maar Ik zeg u: Wie vertoornd is op zijn broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Raka, zal schuldig zijn voor de Hoge Raad. En wie zegt: Dwaas, zal strafbaar zijn met het helse vuur. (Geenna )
A I indai on komail, meamen makarada mal pan ri a ol, pan panalan kadeik. A me pan indan ria ol: Raka, pan panalan kapun. A me pan inda: Koe me pweipwei, pan lokidokila nan le en pweleko. (Geenna )
Als uw rechteroog u ergert, ruk het dan uit en werp het van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna )
O ma pali maun en maj om kamakar uk, waikada jan o kaje jan uk, pwe a mau on uk, kijan war om en ola, jan war om pon en lokidokila nan pweleko. (Geenna )
En zo uw rechterhand u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna )
O ma pali maun en pa om kamakar uk, waika jan o kaje jan uk, pwe a mau on uk, kijan war om en ola, jan war om pon en lokidokila nan pweleko. (Geenna )
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, doch de ziel niet kunnen doden; vreest liever Hem, die èn ziel èn lichaam in de hel kan verderven. (Geenna )
Komail der majak irail, me kin kemela pali war, ap jota kak on kamela pali nen. A komail majak melel i, me kak on kajopokela pali war o nen nan pweleko. (Geenna )
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge zinken; want zo in Sódoma de wonderen waren gebeurd, die in u zijn geschied, het zou zijn blijven bestaan tot op de huidige dag. (Hadēs )
A koe Kapernaum, me paidar lel nanlan, pan pijikindi nun pweleko; pwe ma manaman akan, me wiaui on uk er, wiauier on Jodom, nan a pan mimieta lau lel ran wet. (Hadēs )
En wie iets zegt tegen den Mensenzoon, hem zal het worden vergeven; maar wie iets zegt tegen den Heiligen Geest, hem zal het niet vergeven worden, noch in deze wereld noch in de toekomstige. (aiōn )
O me pan lalaue Nain aramaj, a pan lapwa jan i; a me pan lalaue Nen jaraui, a jota pan lapwa jan i, jota nan muei met pil jota nan muei kokodo. (aiōn )
Wat in de doornen gezaaid werd, is hij, die wel luistert naar het woord; maar de beslommering van de wereld en het bedriegelijke van de rijkdom verstikken het woord. en het blijft zonder vrucht. (aiōn )
A me kamoremoredi on nan tuka teketek, iei i, me kin ronada majan o, a anan en pai en jappa o widin en dipijou kan kin kajokela majan o, ap jo wa. (aiōn )
de vijand, die het zaaide, is de duivel; de oogst is het einde der wereld; de maaiers zijn de engelen. (aiōn )
Imwintiti, me kin kamor ir edi, iei tewil. Rak me kaimwijoke pan jappa. Jaundolun pene iei tounlan kan. (aiōn )
Zoals dus het onkruid verzameld en in het vuur wordt verbrand, zo zal het ook geschieden aan het einde der wereld. (aiōn )
A duen dip akan a kin uja jan ron kila kijiniai, iduen a pan wiaui ni imwin kaua. (aiōn )
Zo zal het ook gaan aan het einde der wereld. De engelen zullen uitgaan, en de bozen van de rechtvaardigen scheiden. (aiōn )
Nan iduen a pan wiaui ni imwin kaua: Tounlan kan pan koieila, katoror jan me jued akan me pun kan. (aiōn )
En Ik, Ik zeg u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Hadēs )
A I pil indai on uk, koe Petruj, a I pan kauada pon paip wet ai momodijou a wanim en pweleko kan jota pan kak kawela (Hadēs )
Welnu, zo uw hand of voet u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want het is beter voor u, verminkt of kreupel het Leven binnen te gaan, dan met twee handen of twee voeten geworpen te worden in het eeuwige vuur. (aiōnios )
A ma apali en pa om de apali en ne om pan kamakar uk, lepuke jan, o kaje jan uk, pwe a mau on uk ko on maur ni om danidan de jikilikil, jan om pa de na pokon mia, ap ko on kijiniai joutuk. (aiōnios )
En zo uw oog u ergert, ruk het uit, en werp het weg; want het is beter voor u, met één oog het Leven binnen te gaan, dan met twee ogen geworpen te worden in het helse vuur. (Geenna )
O ma apali en maj om pan kamakar uk, waikada jan o kaje jan uk, pwe a mau on uk, ko on maur ni om maj pali, jan maj om pokon mia ap lokidokila nan iai en pweleko. (Geenna )
En zie, daar trad iemand op Hem toe, die tot Hem sprak: Goede Meester, wat goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
O kilan, amen poto don i potoan on: Jaunpadak da me mau kot, i en wiada, pwe i en aneki maur joutuk? (aiōnios )
En al wie zijn huis, broers of zusters, vader of moeder, vrouw of kinderen of akkers verlaat om mijn Naam, hij zal het honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven verwerven. (aiōnios )
O meamen kajela im a kan, de ri a ol o li akan, de jam a, de in a, de a paud, de jeri, de sap pweki ad ai, nan a pan ale pak epuki o jojoki maur joutik. (aiōnios )
Hij zag een vijgeboom langs de weg, en ging er heen; maar hij vond er niets dan bladeren aan. Hij sprak: Nooit in der eeuwigheid komen er nog vruchten aan u. Terstond verdorde de vijgeboom. (aiōn )
A kotin majani tuka pik pot ni kailan al o, ap kotilan i. A jota, me a kotin diaradar, pwe ta eta, ap kotin majani on i: Koe jolar pan wa kokolata! A tuka pik ap madan monedier. (aiōn )
Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die land en zee doorkruist, om één enkelen bekeerling te maken; maar als hij het geworden is, maakt gij hem tot een kind der hel, tweemaal erger dan gijzelf. (Geenna )
Juedi on komail jaunkawewe o Parijar akan, malaun komail! Komail kin pidipidaki jed o jap, pwen wiada projelit amen, a lao wialar, komail ap pan wia kin i toun pweleko amen, me jued jan komail. (Geenna )
Slangen, adderenbroed, hoe zult gij de helse verdoemenis ontkomen? (Geenna )
Komail jerpent o wan oter akan! Pala komail pan piti jan kadeik en nan pweleko? (Geenna )
Terwijl Hij neerzat op de Olijfberg, kwamen de leerlingen alleen naar Hem toe, en zeiden: Zeg ons, wanneer dit gebeuren zal, en wat het teken zal zijn van uw komst en van het einde der wereld? (aiōn )
Ni a kotin kaipokedi pon dol Oliwe, tounpadak kan kelep poto don i potoan on: Re kotin majan don kit anjau da, mo mepukat pan pwaida o da kilel pan ar pan kotin puredo, o imwin kaua? (aiōn )
Maar dan zal Hij zeggen tot hen, die aan de linkerhand staan: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijn engelen. (aiōnios )
A ap pil pan indan irail toun pali main: Komail me riala, kowei jan ia, ko on nan kijiniai joutuk, me onoper on tewil o nal kan. (aiōnios )
Dan zullen zij gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (aiōnios )
Mepukat ap pan kolan kalokolok joutuk, a me pun kan pan maur joutuk. (aiōnios )
en leert ze onderhouden al wat Ik u heb geboden. Ziet, Ik blijf altijd bij u, tot aan het einde der wereld. (aiōn )
Padaki on irail, me ren dadaurata meakan, me I kakalik on komail er. O kilan, I pan daudaulole komail jili kokolata, lao lel jappa imwijokela. (aiōn )
Maar wie lastert tegen den Heiligen Geest, krijgt in eeuwigheid geen vergiffenis, maar hij is schuldig aan een eeuwige zonde. (aiōn , aiōnios )
A meamen lalaue Nen jaraui jota pan lapwada, a a pan puk on kamekam joutuk. (aiōn , aiōnios )
maar de beslommering van de wereld, de verleiding van de rijkdom en de begeerten naar andere dingen vallen er tussen, en verstikken het woord: het blijft zonder vrucht. (aiōn )
A anan en pai en jappa o inon kapwa, o norok en okotme pweida, kajokela majan, ap jota wa. (aiōn )
Zo uw hand u ergert, houw ze af. Het is beter, verminkt het Leven binnen te gaan, dan met twee handen naar de hel te gaan, naar het onuitblusbaar vuur, (Geenna )
Ma apali en pa om kamakar uk, lopuke jan! A mau on uk, ko on maur, ni om danidan jan om pa pokon mia, ap ko on nan pweleko, nan kijiniai jokun. (Geenna )
En zo uw voet u ergert, houw hem af. Het is beter, kreupel het Leven binnen te gaan, dan met beide voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusbaar vuur, (Geenna )
O ma apali en na om kamakar uk, lepuka jan! A mau on uk, ko on maur ni om jikilikil jan om pat en na pokon mia, ap lokidokila nan pweleko, nan kijiniai jokun. (Geenna )
En zo uw oog u ergert, ruk het uit. Het is beter met één enkel oog het koninkrijk Gods binnen te gaan, dan met twee ogen in de hel te worden geworpen, (Geenna )
Ma apali maj om kamakar uk, kapida jan! Me mau on uk, maj pali pedelon on nan wein Kot jan maj unjok lokidokila nan kijiniai en pweleko. (Geenna )
En toen Hij Zich op weg begaf, kwam iemand toegelopen, knielde voor Hem neer, en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
Ni a kotiieilan nani al o, meamen ap tan don i, kelepukedi, kalelapok re a: Jaunpadak mau, da me i en wia, pwe i en joki maur joutuk? (aiōnios )
of hij zal ontvangen: nu in deze wereld, zij het ook te midden van vervolgingen, het honderdvoud van huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers; en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Me jo pan id aneki pan me epuki anjau wet im, o ri a ol, o li akan, o nono, o jeriko, o jap, ianaki kamekam, o maur joutuk nan muei kokodo. (aiōn , aiōnios )
En Hij sprak tot hem: Nooit in der eeuwigheid eet iemand nog vruchten van u! Zijn leerlingen hoorden het. (aiōn )
I ap kotin japen majani on i: Jota meamen pan kan jan uk wan tuka kokolata. A japwilim a tounpadak kan ron. (aiōn )
Hij zal koning zijn over het huis van Jakob in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde komen. (aiōn )
O a pan kakaunda kadaudok en Iakop kokolata, o japwilim a wei jota pan imwila. (aiōn )
Zoals Hij tot onze vaderen sprak: Aan Abraham en zijn zaad voor altijd. (aiōn )
Duen a kotin majani on jam atail akan, on Apraam o kadaudok a kokolata. (aiōn )
Zoals Hij eeuwen geleden beloofd had Door de mond zijner heilige profeten: (aiōn )
Duen a kotin majanier ren japwilim a jaukop jaraui kan, jan tapin kaua kokodo, (aiōn )
Ze verzochten Hem dringend, hun niet te gelasten, naar de afgrond te gaan. (Abyssos )
Ir ari poeki re a, ender majani on irail, me ren kodilan pweleko. (Abyssos )
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge neerzinken. — (Hadēs )
A koe Kapernaum, me paidar nanlan, pan pijikondi on nan pweleko. (Hadēs )
En zie, een wetgeleerde stond op, om Hem op de proef te stellen, en sprak: Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
A kilan, jaunkawewe men ap uda, kajonejon i potoan on: Jaunpadak, da me i en wiada. Pwen jojoki maur ioutuk? (aiōnios )
Ik zal u tonen, wien gij moet vrezen: Vreest Hem, die, als Hij gedood heeft, de macht nog bezit, om in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u: Vreest Hem! (Geenna )
A I pan kaaja kin komail, me komail en majak: Majak i, me manaman on kamela aramaj ap kak kajela nan pweleko. Melel I indai on komail, i me komail en majak. (Geenna )
En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij met overleg had gehandeld. Waarachtig, de kinderen dezer wereld behartigen hun belangen met meer overleg dan de kinderen van het licht. (aiōn )
Monjap ap kapina jaunkoa japun, pweki a dodok lolekon. Pwe jeri en jappa kan me lolekon ni jon ar jan jeri en marain akan. (aiōn )
Ik zeg u: Maakt u vrienden door de ongerechte mammon, opdat, wanneer hij u komt te ontvallen, zij u mogen opnemen in de eeuwige tenten. (aiōnios )
I ap indai on komail, komail wia kompoke pamail ki mamon japun pwe komail lao jama malar, ren kajamolon on nan deu potopot. (aiōnios )
En terwijl hij in de hel werd gefolterd, sloeg hij zijn ogen op, en zag Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. (Hadēs )
Ni a mi nan pweleko, wajan waiwairok, ap jarada, udial Apraam ni waja doo o Lajaruj mondi pon kapa, (Hadēs )
Een heel voornaam man ondervroeg Hem, en sprak: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
A monjap amen idok re a majani: Jaunpadak mau, da me I en wiada, pwen jojoki maur joutuk? (aiōnios )
of hij zal veel meer terug ontvangen in deze tijd, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Me jo pan id aneki me lapalap ni anjau wet o ni muei kokodo maur joutuk. (aiōn , aiōnios )
Jesus sprak tot hen: De kinderen dezer wereld huwen en worden uitgehuwd. (aiōn )
Iejuj kotin majani on irail: Jeri en jappa et kin papaud o kapapaud. (aiōn )
Maar zij, die waardig worden bevonden, deel te hebben aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, zullen huwen noch uitgehuwd worden. (aiōn )
A me war on ale eu jap o konodi maureda jan ren me melar akan, re jota kin papaud de kapapaud. (aiōn )
opdat ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven zou hebben. (aiōnios )
Pwe meamen pojonla i, jota pan lokidokila, a en aneki maur joutuk. (aiōnios )
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven: opdat allen die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben. (aiōnios )
Pwe iet duen Kot kotin kupura jappa, me a kotikidoki japwilim a Ieroj, pwe karoj, me pojonla i, ender jalonala, a en aneki maur joutuk. (aiōnios )
Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar wie in den Zoon niet gelooft, zal het leven niet zien, maar Gods gramschap blijft op hem liggen. (aiōnios )
Me pojon japwilim a ol, aneki maur joutuk. A me jota pojon japwilim a ol, jota pan kilan maur, a onion en Kot pan mimieta re a. (aiōnios )
Maar wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen; integendeel, het water, dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water, dat opborrelt ten eeuwigen leven. (aiōn , aiōnios )
A meamen, me nima jan pil, me I ki on i, pan jolar men nim pilada kokolata, pwe pil, me I kin ki on, pan pot loli kujukujudan maur joutuk. (aiōn , aiōnios )
Ook de maaier ontvangt loon, en verzamelt vrucht ten eeuwigen leven, opdat zaaier en maaier zich samen verheugen. (aiōnios )
Me dolun kin pwaipwai o nanak on maur joutuk, pwe ira karoj, me kamorok o me dolun en peren pena. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord, en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en in het gericht komt hij niet; maar hij is overgegaan van de dood tot het leven. — (aiōnios )
Melel, melel I indai on komail, meamen ron ai padak o pojon, me kadar ia do, a aneki maur joutuk. A a jota pan panalan kadeik o, pwe a japale jan mela japal on maur. (aiōnios )
Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent, daarin het eeuwige leven te hebben; welnu, zij zijn het, die van Mij getuigen. (aiōnios )
Komail kin kalelapok nan kij in likau kan, pwe komail lamelame, me maur joutuk mi lole. Ari, iei irail, me kin kadede ia. (aiōnios )
Arbeidt niet voor de spijs die vergaat, maar voor de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, en die de Mensenzoon u zal geven. Want op Hem heeft God, heeft de Vader zijn zegel gedrukt. (aiōnios )
Komail der dokki mana, me kin ola, a dokki mana me kin mimieta on maur joutuk, me Nain aramaj pan ki on komail, pwe i me Kot Jam kileledier. (aiōnios )
Dit is de wil van den Vader, die Mij gezonden heeft, dat wie den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en dat Ik hem op de jongste dag zal doen verrijzen. (aiōnios )
A iet kupur en Jam ai, amen amen, me kin kilan Na o pojon i, en aneki maur joutuk, a I pan kamaureda i ni ran nik o. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios )
Melel, melel I indai on komail, me pojon ia, iei me aneki maur joutuk. (aiōnios )
Ik ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; zo iemand eet van dit brood, zal hij in eeuwigheid leven. En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vlees voor het leven der wereld. (aiōn )
Nai prot maur, me kodido jan nanlan, meamen kan jan prot wet, pan memaur kokolata. Prot, me I pan kida, iei uduk ai, me i pan kida en kamaur kida jappa. (aiōn )
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen. (aiōnios )
Me kin kan uduk ai o nim nt’ ai, iei me aneki maur joutuk, a I pan kamaureda i ni ran nik o. (aiōnios )
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Niet een brood als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid. (aiōn )
let prot, me kodido jan nanlan, kaidin duen jam omail akan, me kanala mana ap mela, a meamen kin kan prot wet, pan memaur kokolata. (aiōn )
Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wien zouden we gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; (aiōnios )
A Jimon Petruj ap japen i: Main, ij me je en ko on? pwe ar majan akan iei maur joutuk. (aiōnios )
De slaaf nu blijft niet altijd in huis; de zoon blijft er voor altijd. (aiōn )
A ladu o jota pan mimieta nan im o, na eta pan mimieta. (aiōn )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand mijn woord onderhoudt, dan zal hij in eeuwigheid de dood niet zien. — (aiōn )
Melel, melel I indai on komail, meamen kapwaiada ai padak, jota pan mela kokolata. (aiōn )
De Joden zeiden Hem: Nu weten we, dat Gij bezeten zijt! Abraham en de profeten zijn gestorven; en Gij zegt: Zo iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood niet sterven in eeuwigheid. (aiōn )
Juj oko ap indai on i: Je ap ajaer, me koe tanwar en tewil. Apraam melar, pil jaukop akan, a koe me inda: Meamen kapwaiada ai padak, jota pan mela kokolata, (aiōn )
Nooit in der eeuwigheid is het gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. (aiōn )
Jan maj kokodo jota me ronadar, me meamen kapad pajan maj en me ipwiki wei majkun. (aiōn )
En Ik geef hun het eeuwig leven; ze gaan in eeuwigheid niet verloren, en niemand rooft ze weg uit mijn hand. (aiōn , aiōnios )
A I ki on irail maur joutuk, a re jota pan jalonala kokolata, o jota, me pan ki jan irail nan pa i. (aiōn , aiōnios )
en wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft ge dit? (aiōn )
A meamen me maur o pojon ia, jota pan mela kokolata; koe kamelele mepukat? (aiōn )
Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie in deze wereld zijn leven haat, zal het behouden ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Me pokepoke maur i, pan jalonala; a me tounmeteki maur i pali pa, pan diarada maur joutuk. (aiōnios )
De menigte antwoordde Hem: We hebben uit de Wet vernomen, dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan, dat de Mensenzoon omhoog geheven moet worden? Wie is die Mensenzoon? (aiōn )
Aramaj akan japen i: Je ronadar jan nan kapun o, me Krijtuj pan potopoteta, a iaduen, kom kajoiada, me Nain aramaj en kakauda. Ij Nain aramaj menet? (aiōn )
En Ik weet, dat zijn gebod het eeuwige leven is. Wat Ik dus spreek, spreek Ik zó, als de Vader het Mij heeft gezegd. (aiōnios )
O I aja, maur joutuk a kujoned o. Ari, karoj me I padaki wei, I kin padaki duen Jam majani on ia. (aiōnios )
Petrus zeide Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij me de voeten wassen. Jesus antwoordde hem: Zo Ik u niet was, hebt ge geen gemeenschap met Mij. (aiōn )
Petruj potoan on i: Re jota pan kotin widen na i kat kokolata. Iejuj kotin japen i: Ma I jota widen uk, nan jota pwaij om re i. (aiōn )
Dan zal Ik den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Helper geven, om bij u te blijven voor eeuwig. (aiōn )
A I pan poeki ren Jam, a i me pan porone don komail amen jaunkamait, pwen mi re omail kokolata. (aiōn )
Want Gij hebt Hem macht gegeven over alle vlees, om het eeuwige leven te schenken aan allen, die Gij Hem gegeven hebt. (aiōnios )
Duen komui kotiki on i er manaman, en poedi uduk karoj, pwe a en ki on karoj, me komui ki on i er, maur joutuk. (aiōnios )
Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enig waarachtigen God, en Hem dien Gij gezonden hebt, Jesus Christus. (aiōnios )
A iet maur joutuk: Ren aja komui la, me komui ta Kot melel, o Iejuj Krijtuj, me komui kadarador. (aiōnios )
Want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen, (Hadēs )
Pwe re jota pan kotin likidmaliela nen i nan wajan mela pil jota kotin mueid on, me japwilim ar Jaraui o pan mor pajan. (Hadēs )
En daar hij de toekomst voorzag, heeft hij over de verrijzenis van den Christus gezegd, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten, en dat zijn vlees het bederf niet zou zien. (Hadēs )
Ari, ni a mamani duen en Iejuj a iajada, ap kotin majani, me a jota likidmalielar nan wajan mela, o pil uduk a jota mor pujan. (Hadēs )
en die nu in de hemel moet blijven wonen tot aan de tijden van het herstel aller dingen, waarvan God van ouds heeft gesproken door de mond zijner heilige profeten. (aiōn )
Me pan kotikot nanlan lao lel anjau, me meakaroj pan punala, duen me Kot kotin majanier ren japwilim a jaukop jaraui kan jan maj kokodo. (aiōn )
Toen verklaarden Paulus en Bárnabas met grote beslistheid: Aan u moest het eerst Gods woord worden verkondigd; maar nu ge het verwerpt, en uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, zie. nu wenden we ons tot de heidenen. (aiōnios )
A Pauluj o Parnapaj ap jo majak katitiki: Majan en Kot en loki don komail maj, a pweki omail kaje jan, o wia kin komail jowar on maur joutuk, kilan, je jope wei on men liki kan. (aiōnios )
Toen de heidenen dit hoorden, verheugden ze zich, en prezen het woord des Heren; en allen die voorbeschikt waren ten eeuwigen leven, werden gelovig. (aiōnios )
Men liki kan lao ronadar met, ap peren kidar, o kapina majan en Kot o karoj, me kileledi on maur joutuk, pojonlar. (aiōnios )
Die van eeuwigheid zijn bekend." (aiōn )
Mepukat me lolok jan ni tapi o. (aiōn )
Want zijn onzichtbaar Wezen, zijn eeuwige Macht en zijn Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen. Te verontschuldigen zijn ze dus niet. (aïdios )
Pwe meakan me jo janjal duen i, iet akan, a manaman joutuk o pil duen a udan Kot jan ni anjaun jappa wiauier, kin janjal kida japwilim a dodok kan, pwe jolar pekid parail, (aïdios )
Ze hebben de waarheid van God tegen de leugen geruild, en liever het schepsel geëerd en gediend dan den Schepper, die geprezen moet worden in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
Me kawukila melel en Kot on likam, ap poni o papa on dipijou mon Jaun wia meakaroj, me iajanai potepoteta amen. (aiōn )
Het eeuwig leven aan hen, die door volharding in het goede, naar glorie en eer en onsterflijkheid streven; (aiōnios )
Irail me kin dadaurata ni ar wiawia mau kan o linan, o indand, o me jo kin mor pajan, maur joutuk. (aiōnios )
Dus, zoals de zonde heeft geheerst door de dood, zo zal ook de genade heersen door de gerechtigheid ten eeuwigen leven door Jesus Christus onzen Heer. (aiōnios )
Pwe duen dip dialan mela, iduen mak o pun pan dialan maur joutuk ki lejuj Krijtuj atail Kaun. (aiōnios )
Maar nu gij vrij van de zonde en dienaars van God zijt geworden, plukt thans als vrucht: de heiliging; het einde ervan is het eeuwige leven. (aiōnios )
A met komail maiodar jan ni dip, ap id wialar ladun Kot, o omail wan jaraui mia o imwi pan maur joutuk. (aiōnios )
Want het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer. (aiōnios )
Pwe pwain en dip mela, a pai en mak en Kot maur joutuk ren Krijtuj Iejuj atail Kaun. (aiōnios )
tot hen behoren de Vaders, en van hen stamt Christus af naar het vlees: Hij die God is, boven alles gezegend in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
Me jamaneki jam atail akan me Krijtuj pil tapi jan ia ni pali uduk a, me poedi meakaroj, iei Kot me iajanai kokolata, amen. (aiōn )
of wie zal naar de afgrond dalen, om Christus te doen opstijgen uit de doden." (Abyssos )
De ij me pan daudi waja lol? let wewe: En wadado Krijtuj jan ren me melar akan. (Abyssos )
Want God heeft allen onder ongehoorzaamheid gevangen gehouden, om aan allen zijn barmhartigheid te tonen. (eleēsē )
Pwe Kot me kotin kapata pena irail karoj ni jopojon, pwen mak pena on karoj. (eleēsē )
Immers, uit Hem en door Hem en voor Hem is alles! Hem zij de glorie in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
Pwe meakaroj tapi jan re a, o mia pweki i, o wiai on i, linan en ko on i kokolata! Amen. (aiōn )
Vormt u niet naar deze wereld, maar hervormt u door vernieuwing van inzicht, opdat gij onderscheiden moogt, wat de wil is van God, wat goed is, welbehagelijk en volmaakt. (aiōn )
Komail der kaalemonin jappa, a komail en kawilikapada lol omail, pwe komail en kak kajauiada, da me kupur en Kot, me mau o kaperen, o unjok. (aiōn )
Aan Hem, die bij machte is, u vast te doen staan in overeenstemming met mijn Evangelie en de verkondiging van Jesus Christus, -in overeenstemming ook met het heilsgeheim, dat van eeuwigheid was verzwegen, (aiōnios )
A me manaman on katinada komail duen ai ronamau, o duen padak iran Iejuj Krijtuj, me kin kajaleda, me jota janjal jan nin tapin kaua kokodo lel met, (aiōnios )
maar dat thans is geopenbaard, en op bevel van den eeuwigen God door de profetische schriften aan alle heidenen bekend is gemaakt, om hen tot de gehoorzaamheid aan het geloof te brengen: (aiōnios )
A met a janjaledar, pwe kijin likau en jaukop akan kaloki on men liki kan karoj duen kujoned en Kot ieiaj, pwe ren pojon o peik; (aiōnios )
aan Hem, den enig wijzen God, zij door Jesus Christus de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
I Kot eta me erpit, linan en ko on i ki Iejuj Krijtuj kokolata! Amen. (aiōn )
Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister dezer wereld? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? (aiōn )
Ia me lolekon o? O ia jaunkawewe o? Ia me lolekon o en pali pa? Dadue, Kot jota wia lamponki me erpit en pali pa? (aiōn )
Toch preken we wijsheid onder de volmaakten; maar geen wijsheid dezer wereld, noch der machten dezer wereld, die vernietigd zullen worden. (aiōn )
Ari jo, me kit kin padapadaki me lolekon ren me unjok kan, a kaidin lolekon en jappa et, o pil kaidin en jaupeidi kan en jappa et, me pan jarodi, (aiōn )
Ja, we verkondigen een Wijsheid Gods, een geheimnisvolle, een verborgene, welke God vóór de tijden heeft voorbestemd tot onze glorie, (aiōn )
A kit kin padaki duen erpit en Kot me rir, iei me jo janjal, me Kot kotin kileledier ni en jappa jaik mia, pwen kalinanada kitail, (aiōn )
die geen der machten dezer wereld heeft gekend, —want zo ze haar gekend hadden, zouden ze den Heer der glorie niet hebben gekruisigd, (aiōn )
Me jota jaupeidi en jappa men ajadar, pwe ma re ajaer i, re jota pan kalopuela Kaun en linan. (aiōn )
Niemand bedriege zichzelf Zo iemand wijs onder u meent te zijn, hij moet dwaas naar deze wereld worden, om wijs te zijn. (aiōn )
Jota amen en kotaue pein i! Ma amen nan pun omail lamelame anjau wet, me a lolekon, mak eta, en wiala ol pweipwei men, pwen wiala lolekon amen. (aiōn )
Daarom, zo het eten ergernis geeft aan mijn broeder, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder niet te ergeren. (aiōn )
Ari ma kijin mana kamakar ri ai, i jolar pan mana uduk kokolata, pwe i de kamakar ri ai. (aiōn )
Dit alles nu overkwam hun als een voorafbeelding voor ons, en het werd opgeschreven tot waarschuwing voor ons, die het einde der tijden beleven. (aiōn )
Mepukat karoj wiaui on irail men kaalemoni; ap intinidier, pwe men panaui kin kitail, pwe kitail leler imwin kaua. (aiōn )
Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? (Hadēs )
Mela koe, ia om tata? Mela ia om poedi? (Hadēs )
en wier ongelovig verstand de god dezer wereld heeft verblind, zodat ze de uitstraling niet zien van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God. (aiōn )
Me kot en jappa wet karotonal a nan monion en me jopojon akan, pwe ren der kilan marain en ronamau duen linan en Krijtuj me mom en Kot. (aiōn )
Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid. (aiōnios )
Pwe atail anjau apwal me motomot o tikitik; ap kare on kitail linan joutuk eu me lapalap melel, (aiōnios )
En zó geven we geen acht op het zichtbare, maar op het onzichtbare; het zichtbare toch is tijdelijk, het onzichtbare eeuwig. (aiōnios )
Pwe kitail jota kin kilekilan meakan me janjal, a meakan me jo janjal. Pwe me janjal me katuk, a me jo janjal me joutuk. (aiōnios )
Ja, we weten, dat wanneer onze aardse woontent is neergehaald, we een woonplaats ontvangen van God; een woonplaats niet met handen opgeslagen, maar een eeuwige in de hemelen. (aiōnios )
PWE kitail ajaer, impwal atail jappa a lao ola, kitail pan id imaneki im eu jan ren Kot, im eu me kaidin wiaui kida pa, pwe a me joutuk nanlan. (aiōnios )
zoals geschreven staat: "Milddadig deelt hij aan de armen uit: Zijn gerechtigheid houdt in eeuwigheid stand." (aiōn )
Duen a intinidier: A kamoredier, a kijakij a wei on me jamamakan; a pun pan mimieta kokolata. (aiōn )
Ik lieg niet; dat weet de God en Vader van den Heer Jesus, in eeuwigheid geprezen. (aiōn )
Kot o Jam en Kaun Iejuj, me iajanai kokolata, kin mani, me i jota kin likam. (aiōn )
die Zich voor onze zonden, —om ons te ontrukken aan deze boze wereld, —heeft overgeleverd volgens de wil van onzen God en Vader; (aiōn )
Me kotin jokonpaude ki pein i ki dip atail, pwen dore kitail jan ni me jued akan mi jappa, duen kupur en Kot o Jam atail. (aiōn )
aan wien de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Linan en ko on i kokolata! Amen. (aiōn )
wie zaait in het vlees, zal verderf oogsten uit het vlees; maar wie zaait in de geest, zal eeuwig leven oogsten uit de geest. (aiōnios )
Pwe me kin kamoredi on ni uduk a, a pan dolun jan ni uduk a men joredi; a me kin kamoredi on Nen, a pan tunole jan ren Nen maur joutuk. (aiōnios )
hoog boven alle heerschappij en macht en kracht en hoogheid, en boven elke naam, die genoemd wordt in deze wereld niet alleen, maar ook in de toekomstige wereld; (aiōn )
Ilela jan meakan karoj, o manaman karoj, o kelail o men poa kan o mar karoj, kaidin ni muei wet eta, pwe pil ni muei kokodo. (aiōn )
waarin gij eertijds geleefd hebt in navolging van deze aardse wereld, in navolging ook van den vorst der macht in de lucht, van den vorst van de geest, die nog altijd werkt in de zonen der ongehoorzaamheid. (aiōn )
Me komail dadaureki maj duen tiak en jappa et, o duen wiawia en jaupeidi o, me manaman pan lan, iei nen o, me kin dodok ren jeri jopeik kan anjau wet. (aiōn )
opdat in de toekomende tijden de overgrote rijkdom zijner genade zou worden geopenbaard, die Hij in zijn goedheid ons in Christus Jesus heeft geschonken. (aiōn )
Pwe a en kotin kajanjaleda a mak o kalanan lapalap ni muei kokodo on kitail ren Krijtuj Iejuj. (aiōn )
en het Bestel te doen zien van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid verborgen was in God, den Schepper aller dingen; (aiōn )
O pwen kamaraini amen amen duen koa dodok en rir akan, me nekinek jan nin tapin kaua ren Kot, me kotin kapikadar meakan karoj, (aiōn )
En dit is geschied volgens de eeuwige voorbeschikking, die Hij ten uitvoer heeft gebracht in Christus Jesus onzen Heer. (aiōn )
Duen kupur a, me a kotin kileledier ni tapin kaua ren Krijtuj Iejuj atail Kaun. (aiōn )
aan Hem zij de glorie in de Kerk en in Christus Jesus ten allen tijde, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen! (aiōn )
Linan en ko on i ni momodijou pan Krijtuj Iejuj kokolata joutuk. Amen. (aiōn )
Want niet tegen vlees en bloed geldt onze strijd, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de lucht. (aiōn )
Pwe kaidin uduk o nta, me kitail en pei on, a on jaupeidi o manaman akan, o on jaumaj en jappa kan, me kin kakaunda nan rotorot wet, o on kaun nenin en lan akan. (aiōn )
Aan onzen God en Vader zij de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen. (aiōn )
A linan en ko on Kot o Jam atail kokolata! Amen. (aiōn )
het heilsgeheim, dat sinds de aanvang der eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar thans aan zijn heiligen is geopenbaard. (aiōn )
Iei me rir kot, me rir jan nin tapin kaua o men kaua, a met a kadiarok on japwilim a jaraui kan, (aiōn )
ze zullen gestraft worden met eeuwig verderf, ver weg van den Heer en van de glorie zijner kracht. (aiōnios )
O me pan lokidokilan kamekam joutuk jan mon jilan en Kaun o jan mon a manaman linan. (aiōnios )
Onze Heer Jesus Christus zelf en God onze Vader, die ons heeft liefgehad, en door zijn genade eeuwige troost en goede hoop heeft geschonken, (aiōnios )
A pein atail Kaun Iejuj Krijtuj o Kot o Jam atail, me pok on kitail o kupura don kitail kamait joutuk o kapor mau pan mak, (aiōnios )
maar daarom juist heb ik ontferming gevonden, opdat aan mij, den grootste, Jesus Christus zijn volle lankmoedigheid zou tonen, als voorbeeld voor hen, die in Hem zullen geloven ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Ari jo, I diaradar mak o, pwe Iejuj Krijtuj en kotin kajaleda a kanonama lapalap re i, pwe men kaalemoni on me pan pojon, pwen maur joutuk. (aiōnios )
Aan den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, onzichtbaren, enigen God: eer en glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
A nanmarki potpot, me jo kak mor pajan, o jo janjal, I Kot eta. Wau o linan en ko on I potopoteta! Amen. (aiōn )
Strijd de goede strijd van het geloof; ding naar het eeuwige leven, waartoe ge geroepen zijt, en voor vele getuigen de heerlijke belijdenis hebt afgelegd. (aiōnios )
Wiada pai mau en pojon, aneki maur joutuk, me koe pil peaker on o kadededa kadede mau o mon jaunkadede toto. (aiōnios )
Hij die alleen de onsterfelijkheid bezit, die het ontoegankelijk licht bewoont, dien geen mens heeft gezien of kàn zien, wien de eer is en eeuwige macht. Amen! (aiōnios )
Pwe i eta ieiaj joutuk, me kotikot nan marain, me jota meamen kak on, me jota aramaj kilaner, o jo kak kilan, i en waunla manaman joutuk! Amen. (aiōnios )
Vermaan de rijken dezer wereld, dat ze niet trots mogen zijn; dat ze hun hoop niet stellen op wisselvallige rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet, om er van te genieten; (aiōn )
Koe en kapun on me kapwapwaki dipijou en jappa et, me re der aklapalap o pil der kaporoporeki kapwa jomelel, a Kot, me kupurai on kitail japan meakan karoj, pwe kitail en paie kida. (aiōn )
die ons gered heeft en tot een heilige roeping heeft uitverkoren, niet op grond van onze werken, maar door zijn eigen voorbeschikking en genade. Deze toch is ons van alle eeuwigheid in Christus Jesus verleend, (aiōnios )
Me kotin kamanr kitail da o worone kin kitail woron jaraui, kaidin iran atail wiawia kan, a pweki pein a kupur o mak me a kotin kupura on kitail ren Krijtuj Iejuj mon tapin kaua. (aiōnios )
Daarom juist verdraag ik alles terwille der uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jesus, en de eeuwige glorie bovendien. (aiōnios )
Mepukat karoj i kin kamekameki me piladar akan, pwe ren pil konodi maur joutuk ren Krijtuj Iejuj ianaki a linan joutuk. (aiōnios )
Want Demas, die deze wereld heeft liefgekregen, heeft me verlaten, en is naar Tessalonika vertrokken; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmátië. (aiōn )
Pwe Demaj me kaje ia lar pwe a pok on jappa et, ap jamalaner Tejalonik, Krejenj Kalejia, Tituj Dalmatien, (aiōn )
De Heer zal mij verlossen van alle boze aanslagen, en mij behouden voor zijn hemels Rijk: Hem zij de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
A Kaun o pan kotin kapit ia la jan ni wiawia jued karoj, o kotin kalua won ia wein nanlan, I en linan kokolata! Amen. (aiōn )
terwille ook van de hoop op het eeuwige leven, dat de waarachtige God vóór eeuwige tijden heeft beloofd, (aiōnios )
O kaporoporeki maur joutuk, me Kot jo likam inaukidar mon tapin kaua. (aiōnios )
Zij voedt ons op, om goddeloosheid te verzaken en wereldse begeerlijkheid; om ingetogen, rechtschapen, godvruchtig in deze wereld te leven; (aiōn )
O padapadaki on kitail, me kitail en muei jan meakan me doo jan Kot o inon jued en jappa, ap lelapok, o pun, o dadaureta me kon on ni jappa et. (aiōn )
opdat wij, door zijn genáde gerechtvaardigd, door de hóóp erfgenamen zouden worden van het eeuwige leven. (aiōnios )
Pwe kitail en pun kila a mak, pwen jojoki maur joutuk duen at kaporopor. (aiōnios )
Want misschien is hij juist daarom een tijdje van u weg geweest, opdat ge hem zoudt bezitten voor eeuwig; (aiōnios )
Ele a tan jan re omui anjau kij, pwe komui en pur on naineki i kokolata. (aiōnios )
heeft Hij aan het einde dezer dagen tot ons gesproken door den Zoon, dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam van al zijn bezit en door wien Hij de wereld gemaakt heeft. (aiōn )
A ni imwin kaua o ran pukat, a kotin majan kidon kitail Na, me a kotin kajapwilada, pwen jojoki meakan karoj, o me a kotin wia kida wei pokon, (aiōn )
Maar van den Zoon: Uw troon, o God, is in de eeuwen der eeuwen, En uw koningschepter is de schepter van het recht. (aiōn )
A duen Japwilim a a kotin majani: Mol omui, Main Kot, pan potopot eta. O jokon en pun, iei jokon en wei omui. (aiōn )
zoals Hij dan ook op een andere plaats heeft gezegd: "Gij zijt Priester voor eeuwig, Naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
Duen a pil kotin majani ekij waja: Koe jamero duen al en Melkijedek kokolata. (aiōn )
en is Hij na zijn verheerlijking de oorzaak van eeuwige zaligheid geworden voor allen, die Hem gehoorzaam zijn; (aiōnios )
O ni a unjokalar a kotin wnilar kamaur pan maur joutuk on irail karoj, me kin oke i. (aiōnios )
de leer over doopsels, handoplegging, opstanding der doden en eeuwig oordeel. (aiōnios )
De padak duen paptaij, o pokada pa kan poa, o duen en me melar akan ar pan maureda, o duen kadeik joutuk. (aiōnios )
het heerlijk woord Gods en de krachten der toekomstige wereld hebben geproefd, (aiōn )
O lolekon kilar majan en Kot mau, o manaman en muei mau kokodo, (aiōn )
waar terwille van ons onze Voorloper is binnengegaan: Jesus, "Hogepriester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
lel waja atail jaunkair kotila ia pweki kitail, Iejuj, me wiala jamero lapalap ni al en Melkijedek kokolata. (aiōn )
want er is betuigd: "Gij zijt Priester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
Pwe iet kadedepa: Komui jamero joutuk amen duen al en Melkijedek. (aiōn )
maar Hij werd het door een eed van Hem, die tot Hem sprak: "De Heer heeft gezworen, En het zal Hem nimmer berouwen: Gij zijt Priester voor eeuwig!" (aiōn )
A men et japwilikida kaula ren i, me kotin majani on i: Kaun o kaular, a ap jota pan kalukila: Komui jamero joutuk amen duen al en Melkijedek. (aiōn )
Maar Hij bezit een onvervreemdbaar Priesterschap, omdat Hij blijft voor eeuwig. (aiōn )
A i me potopoteta, pwe a kotin aleer dodok en jamero joutuk. (aiōn )
De Wet toch stelt tot hogepriesters mensen aan, met zwakheid behept; maar de eed-uitspraak, die na de Wet is gekomen, den Zoon, die volmaakt is voor eeuwig. (aiōn )
Pwe kapun kin kajapwiladan jamero aramaj luet akan, a majan en kaula, me wiauier murin kapun, kajapwiladar Japwilim a, me unjokalar joutuk. (aiōn )
niet door bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen Bloed; ééns voor altijd, daar Hij een eeuwige verlossing verworven had. (aiōnios )
Pil jota kotikilon ntan kut ol de kau pul a pein nta pan mepak, me a kotikilon nan pera jaraui melel, pwen lapwapan dip joutuk. (aiōnios )
hoeveel te meer zal dan het Bloed van Christus, die door een eeuwigen Geest Zich als smetteloos Offer opdroeg aan God, ons geweten reinigen van dode werken tot de dienst van den levenden God? (aiōnios )
Daduen ntan Krijtuj jo mau jan kaualap, me tonmeteki pein on Kot ren Nen joutuk, me jota me (aiōnios )
En daarom is Hij de Middelaar van een nieuw Testament, en is Hij gestorven tot verzoening van de overtredingen van het eerste, opdat de uitverkorenen de beloofde eeuwige erfenis zouden ontvangen. (aiōnios )
I me a kotin wiala jauntom en inau kap; a matala wiauier, pwen lapwada japun kan, me wiauier pan inau kaieu, pwe irail me paeker akan en ale inau en jojo joutuk. (aiōnios )
Want dan zou Hij van de schepping der wereld af meermalen hebben moeten lijden, terwijl Hij feitelijk slechts éénmaal en op het einde der tijden verschenen is, om door zijn Offer de zonde te delgen. (aiōn )
Ma iduen, nan a pan matala pan pak toto jan nin tapin aramaj akan, a met ni imwin anjau kan, a kotin pwarado pan mepak, pwen lapwada dip akan ki pein a mairon. (aiōn )
hierdoor ook erkennen we, dat de wereld door Gods Woord is geschapen, dat het zichtbare uit het Onzichtbare is ontstaan. (aiōn )
Ni pojon kitail aja, me lan o jappa majan en Kot, iei me dipijou kan, me kitail kin kilan, jo wiauiki meakai me janjal. (aiōn )
Jesus Christus is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid! (aiōn )
lejuj Krijtuj me duedueta, aio, ran wet, o kokolata. (aiōn )
De God van vrede, die Jesus onzen Heer van de doden heeft opgewekt, den groten Herder der schapen door het Bloed van een eeuwig Verbond: (aiōnios )
A Kot en popol, me kotin kaiajadar Jilepan jip lapalap, iei atail Kaun lejuj jan ren me melar akan, ki ntan inau joutuk, (aiōnios )
Hij bevestige u in alle goed, opdat gij zijn wil moogt volbrengen; al wat Hem welbehagelijk is, werke Hij in ons uit door Jesus Christus: Hem zij ere in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
I en kotin kamaui komail en kapwaiada kupur a o jon en wiawia mau ren lejuj Krijtuj. I me udan linan kokolata! Amen. (aiōn )
Ook de tong is een vuur: een wereld van ongerechtigheid. Onder onze leden is het de tong, die heel het lichaam bezoedelt, en ons levensrad in brand steekt, zelf in vlam gezet door de hel. (Geenna )
Iduen lo en aramaj, a raj on kijiniai o aude pan japun karoj. Lo o kijan kokon atail, ap kajaminela war pon, a kin ijikada wiawia en nan maur atail karoj, a pein i ijij jan nan pweleko. (Geenna )
Want gij zijt wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levend en blijvend woord van God. (aiōn )
Dueta ir, me ip japal, kaidin jan ni wa mor, a jan ni me jomor, iet: Jan nan majan maur en Kot, me pan duedueta. (aiōn )
Maar het woord des Heren houdt in eeuwigheid stand!" En dit is het woord, dat onder u is verkondigd. (aiōn )
A majan en atail Kaun pan potopoteta kokolata, i majan, me kalok on komail ni ronamau. (aiōn )
wanneer iemand spreekt, het zij als Gods woord; wanneer iemand dient, het geschiede door de kracht, door God hem verleend. Moge dan in alles God worden verheerlijkt door Jesus Christus, wien de heerlijkheid is en de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Ma amen pan wiada padak, a en wiada duen majan en Kot, e ma amen kin papa, a en papa duen Kot kotin kupurai on i a mana, pwe kapin en ko on Kot ni meakan karoj, ren Iejuj Krijtuj, me wau o manaman en ko on kokolata joutuk! Amen. (aiōn )
De God van alle genade, die u in Christus riep tot zijn eeuwige glorie, Hij zal u na kortstondig lijden oprichten en sterken, stevigen en bevestigen. (aiōnios )
A Kot en mak karoj, me kotin molipe komail won a linan joutuk, ren Krijtuj, pan kotin kaunjokala, o kakelada, o kamanada, o pajonedi, me pan kalokolok anjau motomot. (aiōnios )
Hem is de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
I me udan manaman potopoteta! Amen. (aiōn )
en dan zal ook de toegang tot het eeuwig koninkrijk van Jesus Christus, onzen Heer en Zaligmaker, wijd voor u openstaan. (aiōnios )
Pwe i me komail pan pedelonki peren nan wei joutuk en atail Kaun o Jaunkamaur Iejuj Krijtuj. (aiōnios )
Want wanneer God de zondige engelen niet spaarde, maar ze naar de hel verwees, en opsloot in donkere holen, om ze vast te houden voor het oordeel; (Tartaroō )
Pwe, ma Kot jota kotin kupura tounlan ko, me wiadar dip, a a kotin kaje ir di lan nan pweleko, ap jalie kidi jal mata en rotorot, nekineki on ran en kadeik. (Tartaroō )
Neemt liever toe in genade en kennis van Jesus Christus onzen Heer en Verlosser. Hem zij de glorie nu en tot de Dag der Eeuwigheid. (aiōn )
A komail kairida ni mak o lolekonki padak en atail Kaun o Jaunkamaur Iejuj Krijtuj. I me kon on en ale wau metet o kokolata lel on ni ran joutuk. (aiōn )
ja waarlijk, het Leven is verschenen en wij hebben het gezien; en wij leggen getuigenis af en brengen u de boodschap van het eeuwig Leven, dat bij den Vader was en aan ons is verschenen; (aiōnios )
O maur janjaledar, o je kilaner, o kadede, o padaki on komail maur joutuk, me kotikot ren Jam, a ap janjal don kitail. (aiōnios )
En de wereld gaat voorbij met haar begeerlijkheid; maar wie de wil van God volbrengt, blijft in eeuwigheid. (aiōn )
A jappa pan jorola o a me jued akan, a me wia kupur en Kot, pan mimieta kokolata. (aiōn )
En dit is dan de belofte, die Hij ons heeft gegeven: het eeuwig leven. (aiōnios )
A iet inau o, me a kotin inauki on kitail er: Maur joutuk. (aiōnios )
Wie zijn broeder haat, is een moordenaar; en gij weet, dat geen moordenaar het eeuwig leven behoudt. (aiōnios )
Meamen, me kin tata ki ri a, nan i me kamela men. A komail aja, maur joutuk jota kin mi ren me kamela men. (aiōnios )
En dit is de getuigenis: God heeft ons het eeuwig leven geschonken; en dat leven is in zijn Zoon. (aiōnios )
A iet kadede o: Kot me kotiki on kitail er maur joutuk; a i jon en maur mi ren japwilim a Ol. (aiōnios )
Dit alles heb ik u geschreven, opdat gij weten moogt, dat gij het eeuwig leven bezit, zo gij gelooft in de naam van den Zoon van God. (aiōnios )
Mepukat i intin won komail er, pwe komail en aja, me maur joutuk mi re omail, a komail, me pojon mar en Japwilim en Kot. (aiōnios )
We weten ook, dat de Zoon van God is gekomen, en ons het inzicht heeft gegeven, om den Waarachtige te kennen. Wij zijn in den Waarachtige, en in zijn Zoon Jesus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. (aiōnios )
A kitail aja, me Japwilim en Kot pwarador, kalolekon kitail er, pwe kitail en aja i me melel, o kitail kijan i me melel, iei japwilim a Iejuj Krijtuj. I me Kot melel o maur joutuk. (aiōnios )
om de waarheid, die in ons woont en die in eeuwigheid bij ons zal blijven: (aiōn )
Pweki melel o, me mi re atail, o a pan mi re atail kokolata. (aiōn )
hoe Hij de engelen, die hun Heerschappij niet bewaarden, maar hun eigen woonsteden verlieten, met eeuwige boeien in de duisternis vasthoudt voor het gericht van de grote Dag; (aïdios )
O tounlan kai, me jota kajampwaleki arail koa, ap muei jan udan deu arail, a kotin nekid kin arail jal mata joutik ni waja rotorot on ran en kadeik lapalap. (aïdios )
hoe Sódoma en Gomorra met de omliggende steden, die ontucht bedreven evenals zij, en tegennatuurlijke vleselijke lusten hebben nagejaagd, tot een voorbeeld gesteld zijn van de straf door het eeuwige vuur. (aiōnios )
Dueta Jodom, O Komora, o kanim akan, me mi imp ara, me pil nenenek ni tiak ota, dueta ira, o inon ion uduk toror, ap wiala kilel eu, ni ar kamekameki kijinieai joutik. (aiōnios )
woeste golven der zee, die hun eigen schande opspatten; dwaalsterren, wie diepste duisternis voor eeuwig wacht. (aiōn )
Re rajon iluk en matau, me punpun pototeta, kapwereda pein ar kanamanok kan, rajon moal en uju, ap nekinek on rotorot joutuk. (aiōn )
bewaart uzelf in Gods liefde, en rekent op de barmhartigheid van onzen Heer Jesus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Nekinek pein komail ni limpok en Kot, o kaporoporeki kalanan en atail Kaun Iejuj Krijtuj on maur joutuk. (aiōnios )
—aan den enigen God, onzen Redder door Jesus Christus onzen Heer, aan Hem zij de glorie en grootheid, de kracht en de macht vóór alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheid. Amen! (aiōn )
I Kot eta Jaunkamaur patail, ren Iejuj Krijtuj atail Kaun linan, lomin, o wiawia, o manaman en ko on, met o potopot eta kokolata! Amen. (aiōn )
die ons ook tot een koningschap heeft gemaakt, tot priesters voor zijn God en zijn Vader: aan Hem zij de glorie en de macht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
O kotin wia kin kitail er jamero on Kot o Jam a. Linan o manaman en mi re a kokolata! Amen. (aiōn )
Ik ben de Levende; Ik was dood, doch zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen. En Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. (aiōn , Hadēs )
O me maur men, o ai melar amen, ari kilan, i memaureta kokolata, o men kapir en mela o wajan mela mi re i. (aiōn , Hadēs )
En toen de Dieren roem, en eer en dank hadden gebracht aan Hem, die op de troon is gezeten: den Levende in de eeuwen der eeuwen: (aiōn )
Ari man maur oko, lao pan kalinanada, o kakaki, o danke i me kotidi pon mol o, me ieiaj joutuk, (aiōn )
vielen de vier en twintig Oudsten neer voor Hem, die op de troon is gezeten, aanbaden den Levende in de eeuwen der eeuwen, legden hun kronen neer voor de troon, en riepen: (aiōn )
Me lapalap riek pamen ap pan poridi on i, me kotidi pon mol o, o re pan poni i, me ieiaj ata kokolata, o re pan pwilikidi mar ar mon mol o, indada: (aiōn )
En ieder schepsel in de hemel, op de aarde en onder de aarde, op de zee en al wat daarin is, hoorde ik roepen: Hem die zetelt op de troon En aan het Lam: Zij lof en eer en glorie, En kracht in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Ir karujia nanlan, o jappa, o pan jappa, o pon madau, o aude pan arail karoj, i roner me re indinda: Me kotidi pon mol o, o lippul en kapinanla, o kakala, o kalinanada o manaman kokolata. (aiōn )
Ik zag toe. En zie: een vaal paard; en die er op zat, heette de Dood, en de Onderwereld kwam achter hem aan. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met zwaard en hongersnood, met pest en wilde beesten. (Hadēs )
I ap kilaner oj pajaj, o me mondi poa, mar a Mela, o wajan mela me idauen i. A kapi on i en kaunda pakij eu en jappa, en kamekila kodlaj, o ijejol, o mela, o ren man laualo en jappa kan. (Hadēs )
en zeiden: Amen! Lof, glorie, wijsheid en dank, De eer, en de macht en de sterkte Aan onzen God in de eeuwen der eeuwen! Amen! (aiōn )
Indinda: Amen! Pai, o linan, o erpit, o danke, o wau, o rojon, o manaman on atail Kot kokolata! Amen. (aiōn )
De vijfde engel blies: Toen zag ik een ster, die uit de hemel op aarde was neergevallen; en haar werd de sleutel gegeven van de put van de Afgrond. (Abyssos )
TOUNLAN kalimen pepeuk koronete, i ap kilan uju en lan eu, me pupedi on jappa, o ki en waja lol me panalan i. (Abyssos )
Ze opende de put van de Afgrond; rook steeg op uit de put als de rook van een geweldige oven; de zon en de lucht werden verduisterd door de rook uit de put. (Abyssos )
A ritinida au en waja lol, adiniai ap adida jan nan waja lol o, dueta adiniai en um kalaimun, o katipin o pan lan rotorotala, pweki adiniai en waja lol. (Abyssos )
Tot koning over zich hebben ze den Engel van de Afgrond: zijn naam is "Abaddon" in ‘t hebreeuws, "Apollion" is zijn naam in ‘t grieks. (Abyssos )
O arail nanmarki ani en kadar en waja lol, ad a ni lokaia en Ipru Apadon, a ad a ni lokaia en Krik Apolion. (Abyssos )
Hij zwoer bij Hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen, en die de hemel heeft geschapen met al wat er in is, de aarde met al wat er in is, en de zee met al wat er in is: Geen tijd blijft er over; (aiōn )
Ap kauki i, me ieiajata joutuk, me kotin kapikadar lan o meakan mi lole, o jappa o meakan mi lole, o madau o meakan mi lole, me jolar pan anjau. (aiōn )
Maar wanneer ze hun getuigenis hebben voleind, dan zal het Beest, dat uit de afgrond omhoog stijgt, strijd met hen voeren, ze overwinnen en doden. (Abyssos )
Ira lao kanikiela ara kadede, man o, me pan pwarada jan waja lol, pan pel on ira, kaloe ira di, kame ira la. (Abyssos )
Toen blies de zevende engel: In de hemel weerklonken machtige stemmen; ze riepen: Gekomen is het koningschap over de wereld Van onzen Heer en zijn Gezalfde. Hij zal heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Tounlan kaijimen pepeuk koronete. Nil laud ap wiauier nanlan indinda: Wein jappa id wialar wein atail Kaun o japwilim a Krijtuj. A pan kotin kaunda kokolata. (aiōn )
Toen zag ik een anderen engel, vliegend hoog tegen de lucht. Hij moest een eeuwig Evangelie verkondigen aan hen, die de aarde bewonen, aan alle naties en stammen, talen en volken. (aiōnios )
O i kilaner amen tounlan, pipir ni waron en lan, ronamau joutuk mi re a, pwen padaki on irail, me kaujon jappa, o on wei karoj, o kainok karoj, o lokaia o aramaj akan. (aiōnios )
De rook hunner foltering stijgt op in de eeuwen der eeuwen, Ze hebben geen rust dag of nacht: Zij die aanbidden het Beest en zijn beeld, Al wie het merkteken draagt van zijn naam. (aiōn )
O adiniai en ar lokolok peipeidala potopoteta, re jo moleilei ni ran de ni pon, irail me poni man o o a kilel, o irail me kilelekidar mar a. (aiōn )
Eén van de vier Dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, van den Levende in de eeuwen der eeuwen. (aiōn )
O amen ren man pamen panalan tounlan ijimen dal kold iju, direki onion en Kot, me ieiajata joutuk. (aiōn )
Het Beest, dat ge gezien hebt, wàs, maar is niet; doch het zal opstijgen uit de afgrond en ten verderve gaan. En de bewoners der aarde, wier naam niet geschreven staat in het boek des levens van de grondvesting der wereld af, ze zullen verbaasd staan bij het zien van het Beest, omdat het wàs, niet is, doch zàl zijn. (Abyssos )
Man o, me koe kilaner, a mia maj, ap joer mia, a nok pwaradado jan waja lol, ap pan kolan wajan kamekam; o irail, me kaukaujon jappa, pan wapon ki irail, me mar arail jo intinidier nan puk en maur jan nin tapin jappa, ni ar kilan man o, due a mier maj, ap joer mia, ap nok pwarado. (Abyssos )
En ze herhaalden: Alleluja! Haar rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Pil kariapak re inda: Aleluia! A adiniai adidala kokolata. (aiōn )
En gegrepen werd het Beest, en met hem de valse profeet, die onder zijn ogen de wonderen verricht had, waarmee hij hèn had verleid, die het teken van het Beest hadden aanvaard en zijn beeld hadden aanbeden: Levend werden beiden in de vuurpoel geworpen, met zwavel gestookt. (Limnē Pyr )
Man o lodi on ianaki jaukop likam, me wia kilel kai mo a, me a kotaue kida irail, me kilele kidi kilel en man o, o ir me poni a kilel. Ira karoj lokidokilan nan le en kijiniai, me roneronki jwepel ni ara memaur. (Limnē Pyr )
Toen zag ik een engel uit de hemel nederdalen; de sleutel van de Afgrond en een grote keten droeg hij in zijn hand. (Abyssos )
I kilaner tounlan amen kotido jan lan, ki en waja lol mi re a nan lim a o jal mata lapalap. (Abyssos )
en wierp hem in de Afgrond. Toen sloot hij hem in, en legde er een zegel op, opdat hij de volkeren niet langer zou verleiden, totdat de duizend jaar voleindigd zijn. Daarna moet hij losgelaten worden voor korte tijd. (Abyssos )
O kajedi on nan waja lol jo kapi, ritiniedi o kileledi poa, pwe ender katikatiamau toun jappa, a lao par kid imwijokala. Muri a nok japadokala anjau kij. (Abyssos )
En de duivel, die ze verleid had, werd weer neergeworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het Beest is en de valse pro feet; gepijnigd zullen ze worden dag en nacht in de eeuwen der eeuwen. (aiōn , Limnē Pyr )
O tewil, me kotaue ir, lokidokila nan le en kijiniai o jwepel, waja me man o jaukop likam mia ia, o re pan kalokolok ni ran o ni pon kokolata joutuk. (aiōn , Limnē Pyr )
De zee gaf de doden terug, die er in zijn; Dood en Onderwereld gaven de doden terug, die er in zijn. En allen werden naar hun werken geoordeeld. (Hadēs )
O madau kapeida melar akan, me mimi lole, o mela o wajan mela kidaer, me mi lol ir. Ir karoj pakadeikadar iran ar wiawia kan. (Hadēs )
Dood en Onderwereld werden in de vuurpoel geworpen; de vuurpoel is de tweede dood. (Hadēs , Limnē Pyr )
Mela o wajan mela me pijikindi lan le en kijiniai; iei mela kariau. (Hadēs , Limnē Pyr )
En wie niet geschreven stond in het Boek des Levens, ook hij werd in de vuurpoel geworpen. (Limnē Pyr )
O meamen, me jo intinidier nan puk en kamaur, a pijikindi lan le en kijiniai. (Limnē Pyr )
Maar alle lafaards, trouwelozen, Boosdoeners en moordenaars, Ontuchtigen, tovenaars, Afgodendienaars en leugenaars: Ze krijgen hun deel in de poel, Die brandt van vuur en zwavel! En dit is de tweede dood. (Limnē Pyr )
A me majak, o jokamelele, o jaut akan o men kamela kan, o nenek kan, o wun ani kan, o me poni dikedik en ani kan, o likam kan karoj deu ar nan le, me roneronki kijiniai o jwepel, iei mela kariau. (Limnē Pyr )
Dan zal er geen nacht meer zijn, en ze zullen het licht van fakkel en zon niet langer behoeven. Want God de Heer zal over hen lichten; ze zullen heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
O jolar pon ni waja o kokolata; re jolar anane marain en lamp, pil jolar marain en katipin, pwe Kaun Kot pan kotin kamaraini ir, o re pan nanmarki kokolata. (aiōn )
"Een helse pest kleeft hem aan; Waar hij ligt, blijft hij liggen!" ()
Hij was de brandende en hel schijnende lamp; gij hebt u zelfs een ogenblik in zijn licht willen verheugen. — ()