Aionian Verses
Al zijn zonen en dochters kwamen hem troosten; maar hij wilde geen troost. Want hij sprak: Treurend daal ik naar mijn zoon in het dodenrijk af. Zo bleef zijn vader om hem wenen. (Sheol )
Og skønt alle hans Sønner og Døtre kom til ham for at trøste ham, vilde han ikke lade sig trøste, men sagde: »Nej, i min Sørgedragt vil jeg stige ned til min Søn i Dødsriget!« Og hans Fader begræd ham. (Sheol )
Maar hij antwoordde: Mijn zoon gaat niet met u mee; want zijn broer is dood, en hij alleen is nog over. Overkomt hem een ongeluk op de reis, die ge onderneemt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen. (Sheol )
Men han sagde: »Min Søn skal ikke rejse derned med eder, thi hans Broder er død, og han alene er tilbage; tilstøder der ham en Ulykke paa den Rejse, I har for, saa bringer I mine graa Haar ned i Dødsriget med Sorg!« (Sheol )
Als ge nu ook dezen van mij wegneemt, en hem een ongeluk overkomt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen". (Sheol )
hvis I nu ogsaa tager denne fra mig, og der tilstøder ham en Ulykke, bringer I mine graa Haar i Dødsriget med Smerte! (Sheol )
dan zal hij sterven, als hij ziet, dat de jongen er niet is, en uw dienaars zullen de grijze haren van onzen vader, uw dienaar, met kommer ten grave doen dalen. (Sheol )
saa bliver det hans Død, naar han ser, at Drengen ikke er med, og dine Trælle vil bringe din Træl vor Faders graa Haar i Dødsriget med Sorg. (Sheol )
Maar zo Jahweh iets ongehoords wrocht, zo de grond zijn muil openspert en hen met al het hunne verslindt, zodat ze levend in het dodenrijk dalen, dan zult ge erkennen, dat die mannen Jahweh hebben gehoond. (Sheol )
men hvis HERREN lader noget uhørt ske, saa Jorden spiler sit Gab op og sluger dem med alt, hvad der tilhører dem, saa de farer levende ned i Dødsriget, da skal I derpaa kende, at disse Mænd har haanet HERREN!« (Sheol )
Met al de hunnen, daalden ze levend in het dodenrijk af; de aarde bedekte hen, en ze werden verdelgd uit de gemeente. (Sheol )
og de for levende ned i Dødsriget med alt, hvad der tilhørte dem, og Jorden lukkede sig over dem, og de blev udryddet af Forsamlingen. (Sheol )
Want een vuur is ontvlamd in mijn woede, Dat tot het diepst van het dodenrijk brandt! Het zal de aarde met haar gewassen verteren, De grondvesten der bergen verzengen. (Sheol )
Thi der flammer en Ild i min Vrede, som brænder til Dødsrigets Dyb; den fortærer Jorden med dens Grøde og antænder Bjergenes Grunde. (Sheol )
Jahweh doet sterven en laat leven, Stuurt naar de onderwereld en haalt er uit op; (Sheol )
HERREN døder, gør levende, fører ned i Dødsriget og fører op; (Sheol )
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol )
Dødsrigets Reb omspændte mig, Dødens Snarer faldt over mig; (Sheol )
Handel naar uw wijsheid en laat zijn grijze haren niet in vrede ten grave dalen. (Sheol )
gør derfor, som din Klogskab tilsiger dig, og lad ikke hans graa Haar stige ned i Dødsriget med Fred. (Sheol )
maar gij moogt hem niet onbestraft laten. Want ge zijt een wijs man en zult dus wel weten, wat u te doen staat, om zijn grijze haren bebloed naar het dodenrijk te zenden. (Sheol )
Men du skal ikke lade ham ustraffet, thi du er en klog Mand og vil vide, hvorledes du skal handle med ham, og bringe hans graa Haar blodige ned i Dødsriget.« (Sheol )
Zoals een wolk vervliegt en verdwijnt, Zo stijgt, die in het dodenrijk daalt, er niet meer uit op; (Sheol )
Som Skyen svinder og trækker bort, bliver den, der synker i Døden, borte, (Sheol )
Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen; (Sheol )
Højere er den end Himlen — hvad kan du? Dybere end Dødsriget — hvad ved du? (Sheol )
Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken, (Sheol )
Tag dog og gem mig i Dødens Rige, skjul mig, indtil din Vrede er ovre, sæt mig en Frist og kom mig i Hu! (Sheol )
Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; (Sheol )
vil jeg haabe, faar jeg dog Bolig i Døden, jeg reder i Mørket mit Leje, (Sheol )
Zullen ze met mij in het dodenrijk dalen, Zinken wij samen neer in het stof? (Sheol )
Mon de vil følge mig ned i Dødsriget, skal sammen vi synke i Støvet? (Sheol )
Ze slijten hun dagen in weelde, En dalen in vrede ten grave. (Sheol )
de lever deres Dage i Lykke og synker med Fred i Dødsriget, (Sheol )
Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op. (Sheol )
Som Tørke og Hede tager Snevand, saa Dødsriget dem, der har syndet. (Sheol )
Het dodenrijk ligt naakt voor zijn oog, De onderwereld zonder bedekking. (Sheol )
blottet er Dødsriget for ham, Afgrunden uden Dække. (Sheol )
Want in de dood denkt niemand aan U; Wie prijst U nog in het dodenrijk? (Sheol )
Thi i Døden kommes du ikke i Hu, i Dødsriget hvo vil takke dig der? (Sheol )
Zó mogen ook de zondaars naar het dodenrijk varen, Alle heidenen, die God niet gedenken; (Sheol )
Til Dødsriget skal de gudløse fare, alle Folk, der ej kommer Gud i Hu. (Sheol )
Want Gij geeft mij niet prijs aan het dodenrijk. Gij laat uw vrome het graf niet aanschouwen, (Sheol )
Thi Dødsriget giver du ikke min Sjæl, lader ikke din hellige skue Graven. (Sheol )
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol )
Dødens Reb omsluttede mig, Ødelæggelsens Strømme forfærdede mig, (Sheol )
Gij trokt mij uit het dodenrijk op, Ten leven uit het midden van die in het graf zijn gezonken. (Sheol )
Fra Dødsriget, HERRE, drog du min Sjæl, kaldte mig til Live af Gravens Dyb. (Sheol )
Jahweh, laat mij toch niet beschaamd komen staan: Want U roep ik aan. Neen, laat de bozen worden beschaamd en in het dodenrijk varen; (Sheol )
HERRE, lad mig ej blive til Skamme, jeg raaber jo til dig, lad de gudløse blive til Skamme og synke tavse i Døden. (Sheol )
Als schapen worden ze het graf ingejaagd, Het is de dood, die ze weidt; Regelrecht zinken ze neer in de kuil, En hun gestalte gaat over tot de ontbinding van de dood. (Sheol )
I Dødsriget drives de ned som Faar, deres Hyrde skal Døden være; de oprigtige træder paa dem ved Gry, deres Skikkelse gaar Opløsning i Møde, Dødsriget er deres Bolig. (Sheol )
Neen, God alleen kan de prijs voor mijn leven betalen. Hij alleen mij uit de macht van het dodenrijk redden! (Sheol )
Men Gud udløser min Sjæl af Dødsrigets Haand, thi han tager mig til sig. (Sela) (Sheol )
Moge de dood ze verrassen, Zodat ze levend in het dodenrijk dalen! Want boosheid heerst in hun woning, En slechtheid in hun gemoed. (Sheol )
Over dem komme Død, lad dem levende synke i Dødsriget! Thi der er Ondskab i deres Bolig, i deres Indre! (Sheol )
Want dan toont Gij mij uw grote ontferming, En redt Gij mij uit het diepst van de afgrond! (Sheol )
thi stor er din Miskundhed mod mig, min Sjæl har du frelst fra Dødsrigets Dyb. (Sheol )
Want mijn ziel is zat van ellende, Mijn leven het rijk der doden nabij; (Sheol )
Thi min Sjæl er mæt af Lidelser, mit Liv er Dødsriget nær, (Sheol )
Waar leeft de man, die de dood niet zal zien, Zijn leven kan redden uit de klauw van het graf? (Sheol )
Hvo bliver i Live og skuer ej Død, hvo frelser sin Sjæl fra Dødsrigets Haand? (Sela) (Sheol )
En de strikken des doods mij omknelden; Toen doodsangst mij kwelde, Nood en jammer mij troffen. (Sheol )
Dødens Baand omspændte mig, Dødsrigets Angster greb mig, i Trængsel og Nød var jeg stedt. (Sheol )
Stijg ik ten hemel: Gij zijt er; Daal ik in het dodenrijk af: Gij zijt er! (Sheol )
Farer jeg op til Himlen, da er du der, reder jeg Leje i Dødsriget, saa er du der; (Sheol )
Als barsten en scheuren in de akker Liggen mijn beenderen verstrooid aan de rand van het graf: (Sheol )
Som naar man pløjer Jorden i Furer, spredes vore Ben ved Dødsrigets Gab. (Sheol )
Gelijk de onderwereld hen levend verslinden, Als zij, die ten grave dalen, geheel en al; (Sheol )
Som Dødsriget sluger vi dem levende, med Hud og Haar, som for de i Graven. (Sheol )
Haar voeten dalen af naar de dood, Tot de onderwereld leiden haar schreden; (Sheol )
hendes Fødder styrer nedad mod Døden, til Dødsriget stunder hendes Fjed; (Sheol )
Een weg naar de onderwereld is haar huis, Vandaar daalt men af naar het dodenrijk. (Sheol )
Hendes Hus er Dødsrigets Veje, som fører til Dødens Kamre. (Sheol )
Maar men vermoedt niet, dat de schimmen daar wonen, Dat haar gasten diep in het dodenrijk komen! (Sheol )
Han ved ej, at Skyggerne dvæler der, hendes Gæster er i Dødsrigets Dyb. (Sheol )
Onderwereld en dodenrijk liggen open voor Jahweh, Hoeveel te meer de harten van de kinderen der mensen! (Sheol )
Dødsrige og Afgrund ligger aabne for HERREN, endsige da Menneskebørnenes Hjerter. (Sheol )
De wijze gaat de weg des levens omhoog, Hij wil het dodenrijk beneden ontwijken. (Sheol )
Den kloge gaar opad paa Livets Vej for at undgaa Dødsriget nedentil. (Sheol )
Want als ge hem met een stok hebt geslagen, Hebt ge hem van de onderwereld gered. (Sheol )
du slaar ham vel med Riset, men redder hans Liv fra Dødsriget. (Sheol )
Dodenrijk en onderwereld krijgen nooit genoeg; De ogen der mensen zijn nimmer bevredigd. (Sheol )
Dødsrige og Afgrund kan ikke mættes, ej heller kan Menneskens Øjne mættes. (Sheol )
De onderwereld, De onvruchtbare moederschoot, Het land, dat water te kort komt, Het vuur, dat nooit "genoeg" zegt. (Sheol )
Dødsriget og det golde Moderliv, Jorden, som aldrig mættes af Vand, og Ilden, som aldrig faar nok. (Sheol )
Doe al wat uw hand in staat is te doen; Want geen werken of peinzen, Geen kennis of wijsheid is er meer In de onderwereld, waarheen ge gaat. Zevende reeks. Ijdel is het talent. (Sheol )
Gør efter Evne alt, hvad din Haand finder Styrke til; thi der er hverken Virke eller Tanke eller Kundskab eller Visdom i Dødsriget, hvor du stævner hen. (Sheol )
Leg mij op uw hart als een zegel, Om uw arm als een band: Want sterk als de dood is de liefde! Onverbiddelijk als het graf is haar gloed, Zij laait op als het flitsende vuur, Haar vlammen zijn vlammen van Jahweh! (Sheol )
Læg mig som en Seglring om dit Hjerte, som et Armbaand om din Arm! Thi Kærlighed er stærk som Døden, Nidkærhed haard som Dødsriget; dens Gløder er Brændende Glød, dens Lue er HERRENS Lue. (Sheol )
Daarom is het dodenrijk dubbel gulzig geworden, En spert het wagenwijd zijn kaken op. Zo gaat de glorie van Sion ten onder, Zijn joelen, zijn juichen, zijn jubel; (Sheol )
Derfor vokser Dødsrigets Gridskhed, det spiler sit Gab uden Grænse; dets Stormænd styrter derned, dets larmende, lystige Slæng. (Sheol )
Vraag een teken van Jahweh, uw God: diep in het dodenrijk, of hoog aan de hemel. (Sheol )
»Kræv dig et Tegn af HERREN din Gud nede i Dødsriget eller oppe i Himmelen!« (Sheol )
Het dodenrijk in de diepte is in beroering gekomen, En snelt ù tegemoet; Het heeft om u de schimmen gewekt, Alle heersers der aarde; Van hun tronen gehaald Alle vorsten der volken. (Sheol )
Dødsriget nedentil stormer dig heftigt i Møde, vækker for din Skyld Dødninger, al Jordens store, jager alle Folkenes Konger op fra Tronen; (Sheol )
Uw glorie is in het graf gesmeten, Met het geruis van uw citers; De wormen spreiden uw bed, De maden worden uw dek. (Sheol )
Til Dødsriget sendtes din Højhed, dine Harpers Brus, dit Leje er redt med Raaddenskab, dit Tæppe er Orme. (Sheol )
Ha! in de onderwereld zinkt gij neer. Diep in de grond! (Sheol )
ja, ned i Dødsriget styrtes du, nederst i Hulen! (Sheol )
Gij zegt: We hebben een verbond met de dood gesloten, Met het dodenrijk een verdrag aangegaan. Als de storm zich ontketent, zal hij ons niet bereiken, Want we hebben ons de leugen tot toevlucht gemaakt, En verschuilen ons in het bedrog. (Sheol )
Fordi I siger: »Vi slutted en Pagt med Døden, Dødsriget gjorde vi Aftale med; naar den susende Svøbe gaar frem, da naar den ej os, thi Løgn har vi gjort til vort Ly, vi har gemt os i Svig; « (Sheol )
Uw verbond met de dood zal worden verbroken, Uw verdrag met het dodenrijk geen stand kunnen houden. De storm zal worden ontketend, En wanneer hij over u heen zal loeien, Zult ge door hem worden plat geslagen! (Sheol )
Eders Pagt med Døden skal brydes, Aftalen med Dødsriget glippe. Naar den susende Svøbe gaar frem, skal den slaa jer til Jorden, (Sheol )
Ik had al gezegd: In de bloei van mijn leven ga ik heen, Binnen de poorten van het rijk der doden ontboden Voor de rest van mijn jaren. (Sheol )
Jeg tænkte: Bort maa jeg gaa i min bedste Alder, hensættes i Dødsrigets Porte mine sidste Aar. (Sheol )
Want het dodenrijk zal U niet prijzen, De dood U niet roemen; Die in het graf is gedaald Op uw trouw niet meer hopen! (Sheol )
Thi Dødsriget takker dig ikke, dig lover ej Døden, paa din Miskundhed haaber ej de, der synker i Graven. (Sheol )
Gij zalft u met olie voor Molok, Met alle soorten van balsem; En zendt uw boden naar verre gewesten, Naar de diepten zelfs van het dodenrijk. (Sheol )
du salved dig med Olie for Molok og ødsled med Røgelse, sendte dine Bud til det fjerne, steg ned til Dødsriget, (Sheol )
Dit zegt Jahweh, de Heer: Op de dag dat hij naar de onderwereld afdaalde, Liet Ik de oceaan in rouwkleed om hem treuren, Heb Ik zijn oevers verstopt, En het overvloedige water hield op. Ik hulde om hem de Libanon in rouw, En alle bomen van het veld verlepten; (Sheol )
Saa siger den Herre HERREN: Den Dag den farer ned i Dødsriget, lukker jeg Verdensdybet for den og holder dets Strømme tilbage, saa de mange Vande standses; jeg lader Libanon sørge over den, og alle Markens Træer vansmægter over den. (Sheol )
Door de dreun van zijn val heb Ik volken verschrikt, Toen Ik hem de diepte instiet, bij hen die in het graf zijn gedaald. Nu troosten zich in de diepte der aarde Alle bomen van Eden, Het puik en de keur van de Libanon, Alles wat water opzuigt. (Sheol )
Ved Drønet af dens Fald bringer jeg Folkene til at bæve, naar jeg styrter den ned i Dødsriget til dem, der steg ned i Graven; og nede i Underverdenen trøster alle Edens Træer sig, de ypperste og bedste paa Libanon, alle, som smager Vand. (Sheol )
Ook zij moesten met hem mee, het dodenrijk in, Naar hen, die door het zwaard zijn getroffen: Naar zijn bondgenoten, die in zijn schaduw zaten Te midden der volken. (Sheol )
Ogsaa de farer med den ned i Dødsriget til de sværdslagne, da de som dens Hjælpere har siddet i dens Skygge blandt Folkene. (Sheol )
Dan zullen de aanvoerders der helden onder in het dodenrijk tot hen zeggen: En met zijn bondgenoten zal het naar beneden komen, en plaats nemen bij de onbesnedenen, bij hen die aan het zwaard zijn geregen. (Sheol )
Heltenes Førere skal tale til ham midt i Dødsriget: »Er du mægtigere end nogen anden? Stig ned og lig blandt de uomskaarne!« (Sheol )
Maar ze liggen niet bij de helden, die in oude tijden gevallen zijn, die naar het dodenrijk zijn afgedaald met hun wapenrusting, wier zwaarden men onder hun hoofd, wier schilden men op hun gebeente gelegd heeft; want men heeft die helden gevreesd in het land der levenden. (Sheol )
de kom ikke til at ligge hos Heltene, Fortidens Kæmper, som for til Dødsriget i deres Rustninger, hvis Sværd blev lagt under deres Hoveder, og hvis Skjolde dækkede deres Knogler; thi Rædsel for Heltene raadede i de levendes Land. (Sheol )
Zou Ik hem bevrijden uit de klauw van het graf, Van de dood hem verlossen? Dood, waar blijft toch uw pest, Graf, waar blijft uw verrotting? Neen, de ontferming is aan mijn ogen onttrokken: (Sheol )
Dem skal jeg fri fra Dødsriget, løse fra Døden! Nej, Død, hvor er din Pest, Dødsrige, hvor er din Sot? Til Mildhed kender jeg ej, thi et sært Barn er han. (Sheol )
Al dringen ze door in het dodenrijk, Mijn hand haalt ze terug; Al stijgen ze op naar de hemel, Ik smijt ze omlaag; (Sheol )
Bryder de ind i Dødsriget, min Haand skal hente dem der; stiger de op til Himlen, jeg styrter dem ned derfra; (Sheol )
Hij sprak: In mijn angst riep ik tot Jahweh, En Hij heeft mij verhoord; Uit de schoot der onderwereld riep ik om hulp, En Gij hebt naar mijn smeken geluisterd. (Sheol )
og sagde: Jeg raabte i Nøden til HERREN, og han svarede mig; jeg skreg fra Dødsrigets Skød, og du hørte min Røst. (Sheol )
Wee des te meer den vermetelen rover, Den overmoedigen, rustelozen mens, Gulzig als de onderwereld, Onverzadelijk als de dood! Die alle naties naar zich toetrekt, Alle volken tot zich haalt: (Sheol )
Han er derhos den frækkeste Røver, en hoven, frastødende Mand, der som Dødsriget opspiler Gabet, som Døden uden at mættes, skraber alle Folkene til sig, sanker alle Folkeslag til sig. (Sheol )
Maar Ik zeg u: Wie vertoornd is op zijn broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Raka, zal schuldig zijn voor de Hoge Raad. En wie zegt: Dwaas, zal strafbaar zijn met het helse vuur. (Geenna )
Men jeg siger eder, at hver den, som bliver vred paa sin Broder uden Aarsag, skal være skyldig for Dommen; og den, som siger til sin Broder: Raka! skal være skyldig for Raadet; og den, som siger: Du Daare! skal være skyldig til Helvedes Ild. (Geenna )
Als uw rechteroog u ergert, ruk het dan uit en werp het van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna )
Men dersom dit højre Øje forarger dig, saa riv det ud, og kast det fra dig; thi det er bedre for dig, at eet af dine Lemmer fordærves, end at hele dit Legeme bliver kastet i Helvede. (Geenna )
En zo uw rechterhand u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna )
Og om din højre Haand forarger dig, saa hug den af og kast den fra dig; thi det er bedre for dig, at eet af dine Lemmer fordærves, end at hele dit Legeme kommer i Helvede. (Geenna )
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, doch de ziel niet kunnen doden; vreest liever Hem, die èn ziel èn lichaam in de hel kan verderven. (Geenna )
Og frygter ikke for dem, som slaa Legemet ihjel, men ikke kunne slaa Sjælen ihjel; men frygter hellere for ham, som kan fordærve baade Sjæl og Legeme i Helvede. (Geenna )
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge zinken; want zo in Sódoma de wonderen waren gebeurd, die in u zijn geschied, het zou zijn blijven bestaan tot op de huidige dag. (Hadēs )
Og du, Kapernaum! som er bleven ophøjet indtil Himmelen, du skal nedstødes indtil Dødsriget; thi dersom de kraftige Gerninger, som ere skete i dig, vare skete i Sodoma, da var den bleven staaende indtil denne Dag. (Hadēs )
En wie iets zegt tegen den Mensenzoon, hem zal het worden vergeven; maar wie iets zegt tegen den Heiligen Geest, hem zal het niet vergeven worden, noch in deze wereld noch in de toekomstige. (aiōn )
Og den, som taler et Ord imod Menneskesønnen, ham skal det forlades; men den, som taler imod den Helligaand, ham skal det ikke forlades, hverken i denne Verden eller i den kommende. (aiōn )
Wat in de doornen gezaaid werd, is hij, die wel luistert naar het woord; maar de beslommering van de wereld en het bedriegelijke van de rijkdom verstikken het woord. en het blijft zonder vrucht. (aiōn )
Men det, som blev saaet iblandt Torne, er den, som hører Ordet, og Verdens Bekymring og Rigdommens Forførelse kvæler Ordet, og det bliver uden Frugt. (aiōn )
de vijand, die het zaaide, is de duivel; de oogst is het einde der wereld; de maaiers zijn de engelen. (aiōn )
og Fjenden, som saaede det, er Djævelen; og Høsten er Verdens Ende; og Høstfolkene ere Engle. (aiōn )
Zoals dus het onkruid verzameld en in het vuur wordt verbrand, zo zal het ook geschieden aan het einde der wereld. (aiōn )
Ligesom nu Ugræsset sankes sammen og opbrændes med Ild, saaledes skal det ske ved Verdens Ende. (aiōn )
Zo zal het ook gaan aan het einde der wereld. De engelen zullen uitgaan, en de bozen van de rechtvaardigen scheiden. (aiōn )
Saaledes skal det gaa til ved Verdens Ende. Englene skulle gaa ud og skille de onde fra de retfærdige (aiōn )
En Ik, Ik zeg u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Hadēs )
Saa siger jeg ogsaa dig, at du er Petrus, og paa denne Klippe vil jeg bygge min Menighed, og Dødsrigets Porte skulle ikke faa Overhaand over den. (Hadēs )
Welnu, zo uw hand of voet u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want het is beter voor u, verminkt of kreupel het Leven binnen te gaan, dan met twee handen of twee voeten geworpen te worden in het eeuwige vuur. (aiōnios )
Men dersom din Haand eller din Fod forarger dig, da hug den af, og kast den fra dig! Det er bedre for dig at gaa lam eller som en Krøbling ind til Livet end at have to Hænder og to Fødder og blive kastet i den evige Ild. (aiōnios )
En zo uw oog u ergert, ruk het uit, en werp het weg; want het is beter voor u, met één oog het Leven binnen te gaan, dan met twee ogen geworpen te worden in het helse vuur. (Geenna )
Og dersom dit Øje forarger dig, da riv det ud, og kast det fra dig! Det er bedre for dig at gaa enøjet ind til Livet end at have to Øjne og blive kastet i Helvedes Ild. (Geenna )
En zie, daar trad iemand op Hem toe, die tot Hem sprak: Goede Meester, wat goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
Og se, en kom til ham og sagde: „Mester! hvad godt skal jeg gøre, for at jeg kan faa et evigt Liv?‟ (aiōnios )
En al wie zijn huis, broers of zusters, vader of moeder, vrouw of kinderen of akkers verlaat om mijn Naam, hij zal het honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven verwerven. (aiōnios )
Og hver, som har forladt Hus eller Brødre eller Søstre eller Fader eller Moder eller Hustru eller Børn eller Marker for mit Navns Skyld, skal faa det mange Fold igen og arve et evigt Liv. (aiōnios )
Hij zag een vijgeboom langs de weg, en ging er heen; maar hij vond er niets dan bladeren aan. Hij sprak: Nooit in der eeuwigheid komen er nog vruchten aan u. Terstond verdorde de vijgeboom. (aiōn )
Og han saa et Figentræ ved Vejen og gik hen til det, og han fandt intet derpaa uden Blade alene. Og han siger til det: „Aldrig i Evighed skal der vokse Frugt mere paa dig!‟ Og Figentræet visnede straks. (aiōn )
Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die land en zee doorkruist, om één enkelen bekeerling te maken; maar als hij het geworden is, maakt gij hem tot een kind der hel, tweemaal erger dan gijzelf. (Geenna )
Ve eder, I skriftkloge og Farisæere, I Hyklere! thi I drage om til Vands og til Lands for at vinde en eneste Tilhænger; og naar han er bleven det, gøre I ham til et Helvedes Barn, dobbelt saa slemt, som I selv ere. (Geenna )
Slangen, adderenbroed, hoe zult gij de helse verdoemenis ontkomen? (Geenna )
I Slanger! I Øgleunger! hvorledes kunne I undfly Helvedes Dom? (Geenna )
Terwijl Hij neerzat op de Olijfberg, kwamen de leerlingen alleen naar Hem toe, en zeiden: Zeg ons, wanneer dit gebeuren zal, en wat het teken zal zijn van uw komst en van het einde der wereld? (aiōn )
Men da han sad paa Oliebjerget, kom hans Disciple til ham afsides og sagde: „Sig os, naar skal dette ske? Og hvad er Tegnet paa din Tilkommelse og Verdens Ende?‟ (aiōn )
Maar dan zal Hij zeggen tot hen, die aan de linkerhand staan: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijn engelen. (aiōnios )
Da skal han ogsaa sige til dem ved den venstre Side: Gaar bort fra mig, I forbandede! til den evige Ild, som er beredt Djævelen og hans Engle. (aiōnios )
Dan zullen zij gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (aiōnios )
Og disse skulle gaa bort til evig Straf, men de retfærdige til evigt Liv.‟ (aiōnios )
en leert ze onderhouden al wat Ik u heb geboden. Ziet, Ik blijf altijd bij u, tot aan het einde der wereld. (aiōn )
og idet I lære dem at holde alt det, som jeg har befalet eder. Og se, jeg er med eder alle Dage indtil Verdens Ende.‟ (aiōn )
Maar wie lastert tegen den Heiligen Geest, krijgt in eeuwigheid geen vergiffenis, maar hij is schuldig aan een eeuwige zonde. (aiōn , aiōnios )
men den, som taler bespotteligt imod den Helligaand, har evindeligt ingen Forladelse, men skal være skyldig i en evig Synd.‟ (aiōn , aiōnios )
maar de beslommering van de wereld, de verleiding van de rijkdom en de begeerten naar andere dingen vallen er tussen, en verstikken het woord: het blijft zonder vrucht. (aiōn )
og denne Verdens Bekymringer og Rigdommens Forførelse og Begæringerne efter de andre Ting komme ind og kvæle Ordet, saa det bliver uden Frugt. (aiōn )
Zo uw hand u ergert, houw ze af. Het is beter, verminkt het Leven binnen te gaan, dan met twee handen naar de hel te gaan, naar het onuitblusbaar vuur, (Geenna )
Og dersom din Haand forarger dig, saa hug den af; det er bedre for dig at gaa som en Krøbling ind til Livet end at have to Hænder og fare til Helvede til den uudslukkelige Ild, (Geenna )
En zo uw voet u ergert, houw hem af. Het is beter, kreupel het Leven binnen te gaan, dan met beide voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusbaar vuur, (Geenna )
Og dersom din Fod forarger dig, saa hug den af; det er bedre for dig at gaa lam ind til Livet end at have to Fødder og blive kastet i Helvede, (Geenna )
En zo uw oog u ergert, ruk het uit. Het is beter met één enkel oog het koninkrijk Gods binnen te gaan, dan met twee ogen in de hel te worden geworpen, (Geenna )
Og dersom dit Øje forarger dig, saa riv det ud; det er bedre for dig at gaa enøjet ind i Guds Rige end at have to Øjne og blive kastet i Helvede, (Geenna )
En toen Hij Zich op weg begaf, kwam iemand toegelopen, knielde voor Hem neer, en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
Og da han gik ud paa Vejen, løb en hen og faldt paa Knæ for ham og spurgte ham: „Gode Mester! hvad skal jeg gøre, for at jeg kan arve et evigt Liv?‟ (aiōnios )
of hij zal ontvangen: nu in deze wereld, zij het ook te midden van vervolgingen, het honderdvoud van huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers; en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
uden at han jo skal faa hundrede Fold igen, nu i denne Tid Huse og Brødre og Søstre og Mødre og Børn og Marker tillige med Forfølgelser, og i den kommende Verden et evigt Liv. (aiōn , aiōnios )
En Hij sprak tot hem: Nooit in der eeuwigheid eet iemand nog vruchten van u! Zijn leerlingen hoorden het. (aiōn )
Og han tog til Orde og sagde til det: „Aldrig i Evighed skal nogen mere spise Frugt af dig!‟ Og hans Disciple hørte det. (aiōn )
Hij zal koning zijn over het huis van Jakob in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde komen. (aiōn )
Og han skal være Konge over Jakobs Hus evindelig, og der skal ikke være Ende paa hans Kongedømme.‟ (aiōn )
Zoals Hij tot onze vaderen sprak: Aan Abraham en zijn zaad voor altijd. (aiōn )
imod Abraham og hans Sæd til evig Tid, saaledes som han talte til vore Fædre.‟ (aiōn )
Zoals Hij eeuwen geleden beloofd had Door de mond zijner heilige profeten: (aiōn )
saaledes som han talte ved sine hellige Profeters Mund fra fordums Tid, (aiōn )
Ze verzochten Hem dringend, hun niet te gelasten, naar de afgrond te gaan. (Abyssos )
Og de bade ham om, at han ikke vilde byde dem at fare ned i Afgrunden; (Abyssos )
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge neerzinken. — (Hadēs )
Og du, Kapernaum, som er bleven ophøjet indtil Himmelen, du skal nedstødes indtil Dødsriget. (Hadēs )
En zie, een wetgeleerde stond op, om Hem op de proef te stellen, en sprak: Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
Og se, en lovkyndig stod op og fristede ham og sagde: „Mester! hvad skal jeg gøre, for at jeg kan arve et evigt Liv?‟ (aiōnios )
Ik zal u tonen, wien gij moet vrezen: Vreest Hem, die, als Hij gedood heeft, de macht nog bezit, om in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u: Vreest Hem! (Geenna )
Men jeg vil vise eder, for hvem I skulle frygte: Frygter for ham, som har Magt til, efter at have slaaet ihjel, at kaste i Helvede; ja, jeg siger eder: Frygter for ham! (Geenna )
En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij met overleg had gehandeld. Waarachtig, de kinderen dezer wereld behartigen hun belangen met meer overleg dan de kinderen van het licht. (aiōn )
Og Herren roste den uretfærdige Husholder, fordi han havde handlet klogelig; thi denne Verdens Børn ere klogere end Lysets Børn imod deres egen Slægt. (aiōn )
Ik zeg u: Maakt u vrienden door de ongerechte mammon, opdat, wanneer hij u komt te ontvallen, zij u mogen opnemen in de eeuwige tenten. (aiōnios )
Og jeg siger eder: Gører eder Venner ved Uretfærdighedens Mammon, for at de, naar det er forbi med den, maa modtage eder i de evige Boliger. (aiōnios )
En terwijl hij in de hel werd gefolterd, sloeg hij zijn ogen op, en zag Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. (Hadēs )
Og da han slog sine Øjne op i Dødsriget, hvor han var i Pine, ser han Abraham langt borte og Lazarus i hans Skød. (Hadēs )
Een heel voornaam man ondervroeg Hem, en sprak: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios )
Og en af de Øverste spurgte ham og sagde: „Gode Mester! hvad skal jeg gøre, for at jeg kan arve et evigt Liv?‟ (aiōnios )
of hij zal veel meer terug ontvangen in deze tijd, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
uden at han skal faa det mange Fold igen i denne Tid og i den kommende Verden et evigt Liv.‟ (aiōn , aiōnios )
Jesus sprak tot hen: De kinderen dezer wereld huwen en worden uitgehuwd. (aiōn )
Og Jesus sagde til dem: „Denne Verdens Børn tage til Ægte og bortgiftes; (aiōn )
Maar zij, die waardig worden bevonden, deel te hebben aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, zullen huwen noch uitgehuwd worden. (aiōn )
men de, som agtes værdige til at faa Del i hin Verden og i Opstandelsen fra de døde, tage hverken til Ægte eller bortgiftes. (aiōn )
opdat ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven zou hebben. (aiōnios )
for at hver den, som tror, skal have et evigt Liv i ham. (aiōnios )
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven: opdat allen die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben. (aiōnios )
Thi saaledes elskede Gud Verden, at han gav sin Søn den enbaarne, for at hver den, som tror paa ham, ikke skal fortabes, men have et evigt Liv. (aiōnios )
Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar wie in den Zoon niet gelooft, zal het leven niet zien, maar Gods gramschap blijft op hem liggen. (aiōnios )
Den, som tror paa Sønnen, har et evigt Liv; men den, som ikke vil tro Sønnen, skal ikke se Livet, men Guds Vrede bliver over ham.‟ (aiōnios )
Maar wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen; integendeel, het water, dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water, dat opborrelt ten eeuwigen leven. (aiōn , aiōnios )
Men den, som drikker af det Vand, som jeg giver ham, skal til evig Tid ikke tørste; men det Vand, som jeg giver ham, skal blive i ham en Kilde af Vand, som fremvælder til et evigt Liv.‟ (aiōn , aiōnios )
Ook de maaier ontvangt loon, en verzamelt vrucht ten eeuwigen leven, opdat zaaier en maaier zich samen verheugen. (aiōnios )
Den, som høster, faar Løn og samler Frugt til et evigt Liv, saa at de kunne glæde sig tilsammen, baade den, som saar, og den, som høster. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord, en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en in het gericht komt hij niet; maar hij is overgegaan van de dood tot het leven. — (aiōnios )
Sandelig, sandelig, siger jeg eder, den, som hører mit Ord og tror den, som sendte mig, har et evigt Liv og kommer ikke til Dom, men er gaaet over fra Døden til Livet. (aiōnios )
Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent, daarin het eeuwige leven te hebben; welnu, zij zijn het, die van Mij getuigen. (aiōnios )
I ransage Skrifterne, fordi I mene i dem at have evigt Liv; og det er dem, som vidne om mig. (aiōnios )
Arbeidt niet voor de spijs die vergaat, maar voor de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, en die de Mensenzoon u zal geven. Want op Hem heeft God, heeft de Vader zijn zegel gedrukt. (aiōnios )
Arbejder ikke for den Mad, som er forgængelig, men for den Mad, som varer til et evigt Liv, hvilken Menneskesønnen vil give eder; thi ham har Faderen, Gud selv, beseglet.‟ (aiōnios )
Dit is de wil van den Vader, die Mij gezonden heeft, dat wie den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en dat Ik hem op de jongste dag zal doen verrijzen. (aiōnios )
Thi dette er min Faders Villie, at hver den, som ser Sønnen og tror paa ham, skal have et evigt Liv, og jeg skal oprejse ham paa den yderste Dag.‟ (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios )
Sandelig, sandelig, siger jeg eder, den, som tror paa mig, har et evigt Liv. (aiōnios )
Ik ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; zo iemand eet van dit brood, zal hij in eeuwigheid leven. En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vlees voor het leven der wereld. (aiōn )
Jeg er det levende Brød, som kom ned fra Himmelen; om nogen æder af dette Brød, han skal leve til evig Tid; og det Brød, som jeg vil give, er mit Kød, hvilket jeg vil give for Verdens Liv.‟ (aiōn )
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen. (aiōnios )
Den, som æder mit Kød og drikker mit Blod, har et evigt Liv, og jeg skal oprejse ham paa den yderste Dag. (aiōnios )
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Niet een brood als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid. (aiōn )
Dette er det Brød, som er kommet ned fra Himmelen; ikke som eders Fædre aade og døde. Den, som æder dette Brød, skal leve evindelig.‟ (aiōn )
Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wien zouden we gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; (aiōnios )
Simon Peter svarede ham: „Herre! til hvem skulle vi gaa hen? Du har det evige Livs Ord; (aiōnios )
De slaaf nu blijft niet altijd in huis; de zoon blijft er voor altijd. (aiōn )
Men Trællen bliver ikke i Huset til evig Tid, Sønnen bliver der til evig Tid. (aiōn )
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand mijn woord onderhoudt, dan zal hij in eeuwigheid de dood niet zien. — (aiōn )
Sandelig, sandelig, siger jeg eder, dersom nogen holder mit Ord, skal han i al Evighed ikke se Døden.‟ (aiōn )
De Joden zeiden Hem: Nu weten we, dat Gij bezeten zijt! Abraham en de profeten zijn gestorven; en Gij zegt: Zo iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood niet sterven in eeuwigheid. (aiōn )
Jøderne sagde til ham: „Nu vide vi, at du er besat; Abraham døde og Profeterne, og du siger: Dersom nogen holder mit Ord, han skal i al Evighed ikke smage Døden. (aiōn )
Nooit in der eeuwigheid is het gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. (aiōn )
Aldrig er det hørt, at nogen har aabnet Øjnene paa en blindfødt. (aiōn )
En Ik geef hun het eeuwig leven; ze gaan in eeuwigheid niet verloren, en niemand rooft ze weg uit mijn hand. (aiōn , aiōnios )
og jeg giver dem et evigt Liv, og de skulle i al Evighed ikke fortabes, og ingen skal rive dem ud af min Haand. (aiōn , aiōnios )
en wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft ge dit? (aiōn )
Og hver den, som lever og tror paa mig, skal i al Evighed ikke dø. Tror du dette?‟ (aiōn )
Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie in deze wereld zijn leven haat, zal het behouden ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Den, som elsker sit Liv, skal miste det; og den, som hader sit Liv i denne Verden, skal bevare det til et evigt Liv. (aiōnios )
De menigte antwoordde Hem: We hebben uit de Wet vernomen, dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan, dat de Mensenzoon omhoog geheven moet worden? Wie is die Mensenzoon? (aiōn )
Skaren svarede ham: „Vi have hørt af Loven, at Kristus bliver evindelig, og hvorledes siger da du, at Menneskesønnen bør ophøjes? Hvem er denne Menneskesøn?‟ (aiōn )
En Ik weet, dat zijn gebod het eeuwige leven is. Wat Ik dus spreek, spreek Ik zó, als de Vader het Mij heeft gezegd. (aiōnios )
Og jeg ved, at hans Befaling er evigt Liv. Altsaa, hvad jeg taler, taler jeg saaledes, som Faderen har sagt mig.‟ (aiōnios )
Petrus zeide Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij me de voeten wassen. Jesus antwoordde hem: Zo Ik u niet was, hebt ge geen gemeenschap met Mij. (aiōn )
Peter siger til ham: „Du skal i al Evighed ikke to mine Fødder.‟ Jesus svarede ham: „Dersom jeg ikke tor dig, har du ikke Lod sammen med mig.‟ (aiōn )
Dan zal Ik den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Helper geven, om bij u te blijven voor eeuwig. (aiōn )
Og jeg vil bede Faderen, og han skal give eder en anden Talsmand til at være hos eder evindelig, (aiōn )
Want Gij hebt Hem macht gegeven over alle vlees, om het eeuwige leven te schenken aan allen, die Gij Hem gegeven hebt. (aiōnios )
ligesom du har givet ham Magt over alt Kød, for at han skal give alle dem, som du har givet ham, evigt Liv. (aiōnios )
Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enig waarachtigen God, en Hem dien Gij gezonden hebt, Jesus Christus. (aiōnios )
Men dette er det evige Liv, at de kende dig, den eneste sande Gud, og den, du udsendte, Jesus Kristus. (aiōnios )
Want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen, (Hadēs )
thi du skal ikke lade min Sjæl tilbage i Dødsriget, ikke heller tilstede din hellige at se Forraadnelse. (Hadēs )
En daar hij de toekomst voorzag, heeft hij over de verrijzenis van den Christus gezegd, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten, en dat zijn vlees het bederf niet zou zien. (Hadēs )
talte han, forudseende, om Kristi Opstandelse, at hverken blev han ladt tilbage i Dødsriget, ej heller saa hans Kød Forraadnelse. (Hadēs )
en die nu in de hemel moet blijven wonen tot aan de tijden van het herstel aller dingen, waarvan God van ouds heeft gesproken door de mond zijner heilige profeten. (aiōn )
hvem Himmelen skal modtage indtil alle Tings Genoprettelses Tider, hvorom Gud har talt ved sine hellige Profeters Mund fra de ældste Dage. (aiōn )
Toen verklaarden Paulus en Bárnabas met grote beslistheid: Aan u moest het eerst Gods woord worden verkondigd; maar nu ge het verwerpt, en uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, zie. nu wenden we ons tot de heidenen. (aiōnios )
Men Paulus og Barnabas talte frit ud og sagde: „Det var nødvendigt, at Guds Ord først skulde tales til eder; men efterdi I støde det fra eder og ikke agte eder selv værdige til det evige Liv, se, saa vende vi os til Hedningerne. (aiōnios )
Toen de heidenen dit hoorden, verheugden ze zich, en prezen het woord des Heren; en allen die voorbeschikt waren ten eeuwigen leven, werden gelovig. (aiōnios )
Men da Hedningerne hørte dette, bleve de glade og priste Herrens Ord, og de troede, saa mange, som vare bestemte til evigt Liv, (aiōnios )
Die van eeuwigheid zijn bekend." (aiōn )
Gud kender fra Evighed af alle sine Gerninger. (aiōn )
Want zijn onzichtbaar Wezen, zijn eeuwige Macht en zijn Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen. Te verontschuldigen zijn ze dus niet. (aïdios )
Thi hans usynlige Væsen, baade hans evige Kraft og Guddommelighed, skues fra Verdens Skabelse af, idet det forstaas af hans Gerninger, saa at de have ingen Undskyldning. (aïdios )
Ze hebben de waarheid van God tegen de leugen geruild, en liever het schepsel geëerd en gediend dan den Schepper, die geprezen moet worden in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
de, som ombyttede Guds Sandhed med Løgnen og dyrkede og tjente Skabningen fremfor Skaberen, som er højlovet i Evighed! Amen. (aiōn )
Het eeuwig leven aan hen, die door volharding in het goede, naar glorie en eer en onsterflijkheid streven; (aiōnios )
dem, som med Udholdenhed i god Gerning søge Ære og Hæder og Uforkrænkelighed, et evigt Liv; (aiōnios )
Dus, zoals de zonde heeft geheerst door de dood, zo zal ook de genade heersen door de gerechtigheid ten eeuwigen leven door Jesus Christus onzen Heer. (aiōnios )
for at, ligesom Synden herskede ved Døden, saaledes ogsaa Naaden skulde herske ved Retfærdighed til et evigt Liv ved Jesus Kristus, vor Herre. (aiōnios )
Maar nu gij vrij van de zonde en dienaars van God zijt geworden, plukt thans als vrucht: de heiliging; het einde ervan is het eeuwige leven. (aiōnios )
Men nu, da I ere blevne frigjorte fra Synden og ere blevne Guds Tjenere, have I eders Frugt til Helliggørelse og som Enden derpaa et evigt Liv; (aiōnios )
Want het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer. (aiōnios )
thi Syndens Sold er Død, men Guds Naadegave er et evigt Liv i Kristus Jesus, vor Herre. (aiōnios )
tot hen behoren de Vaders, en van hen stamt Christus af naar het vlees: Hij die God is, boven alles gezegend in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
hvem Fædrene tilhøre, og af hvem Kristus er efter Kødet, han, som er Gud over alle Ting, højlovet i Evighed! Amen. (aiōn )
of wie zal naar de afgrond dalen, om Christus te doen opstijgen uit de doden." (Abyssos )
eller: Hvem vil fare ned i Afgrunden? nemlig for at hente Kristus op fra de døde. (Abyssos )
Want God heeft allen onder ongehoorzaamheid gevangen gehouden, om aan allen zijn barmhartigheid te tonen. (eleēsē )
Thi Gud har indesluttet alle under Ulydighed, for at han kunde forbarme sig over alle. (eleēsē )
Immers, uit Hem en door Hem en voor Hem is alles! Hem zij de glorie in eeuwigheid. Amen! (aiōn )
Thi af ham og ved ham og til ham ere alle Ting; ham være Ære i Evighed! Amen. (aiōn )
Vormt u niet naar deze wereld, maar hervormt u door vernieuwing van inzicht, opdat gij onderscheiden moogt, wat de wil is van God, wat goed is, welbehagelijk en volmaakt. (aiōn )
Og skikker eder ikke lige med denne Verden, men vorder forvandlede ved Sindets Fornyelse, saa I maa skønne, hvad der er Guds Villie, det gode og velbehagelige og fuldkomne. (aiōn )
Aan Hem, die bij machte is, u vast te doen staan in overeenstemming met mijn Evangelie en de verkondiging van Jesus Christus, -in overeenstemming ook met het heilsgeheim, dat van eeuwigheid was verzwegen, (aiōnios )
Men ham, som kan styrke eder i mit Evangelium og Forkyndelsen af Jesus Kristus, i Overensstemmelse med Aabenbarelse af en Hemmelighed, som var fortiet fra evige Tider, (aiōnios )
maar dat thans is geopenbaard, en op bevel van den eeuwigen God door de profetische schriften aan alle heidenen bekend is gemaakt, om hen tot de gehoorzaamheid aan het geloof te brengen: (aiōnios )
men nu er bragt for Dagen og ved profetiske Skrifter efter den evige Guds Befaling kundgjort for alle Hedningerne til Tros-Lydighed: (aiōnios )
aan Hem, den enig wijzen God, zij door Jesus Christus de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
den ene vise Gud ved Jesus Kristus, ham være Ære i Evigheders Evighed! Amen. (aiōn )
Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister dezer wereld? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? (aiōn )
Hvor er der en viis? hvor er der en skriftklog? hvor er der en Ordkæmper af denne Verden? har Gud ikke gjort Verdens Visdom til Daarskab? (aiōn )
Toch preken we wijsheid onder de volmaakten; maar geen wijsheid dezer wereld, noch der machten dezer wereld, die vernietigd zullen worden. (aiōn )
Dog, Visdom tale vi iblandt de fuldkomne, men en Visdom, der ikke stammer fra denne Verden, ikke heller fra denne Verdens Herskere, som blive til intet; (aiōn )
Ja, we verkondigen een Wijsheid Gods, een geheimnisvolle, een verborgene, welke God vóór de tijden heeft voorbestemd tot onze glorie, (aiōn )
men vi tale Visdom fra Gud, den hemmelige, den, som var skjult, som Gud før Verdens Begyndelse forudbestemte til vor Herlighed, (aiōn )
die geen der machten dezer wereld heeft gekend, —want zo ze haar gekend hadden, zouden ze den Heer der glorie niet hebben gekruisigd, (aiōn )
hvilken ingen af denne Verdens Herskere har erkendt; thi havde de erkendt den, havde de ikke korsfæstet Herlighedens Herre; (aiōn )
Niemand bedriege zichzelf Zo iemand wijs onder u meent te zijn, hij moet dwaas naar deze wereld worden, om wijs te zijn. (aiōn )
Ingen bedrage sig selv! Dersom nogen tykkes at være viis iblandt eder i denne Verden, han vorde en Daare, for at han kan vorde viis. (aiōn )
Daarom, zo het eten ergernis geeft aan mijn broeder, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder niet te ergeren. (aiōn )
Derfor, om Mad forarger min Broder, vil jeg aldrig i Evighed spise Kød, for at jeg ikke skal forarge min Broder. (aiōn )
Dit alles nu overkwam hun als een voorafbeelding voor ons, en het werd opgeschreven tot waarschuwing voor ons, die het einde der tijden beleven. (aiōn )
Men dette skete dem forbilledligt, men det blev skrevet til Advarsel for os, til hvem Tidernes Ende er kommen. (aiōn )
Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? (Hadēs )
„Død, hvor er din Sejr? Død, hvor er din Brod?‟ (Hadēs )
en wier ongelovig verstand de god dezer wereld heeft verblind, zodat ze de uitstraling niet zien van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God. (aiōn )
dem, i hvem denne Verdens Gud har forblindet de vantros Tanker, for at Lyset ikke skulde skinne fra Evangeliet om Kristi Herlighed, han, som er Guds Billede. (aiōn )
Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid. (aiōnios )
Thi vor Trængsel, som er stakket og let, virker for os over al Maade og Maal en evig Vægt af Herlighed, (aiōnios )
En zó geven we geen acht op het zichtbare, maar op het onzichtbare; het zichtbare toch is tijdelijk, het onzichtbare eeuwig. (aiōnios )
idet vi ikke se paa de synlige Ting, men paa de usynlige; thi de synlige ere timelige, men de usynlige ere evige. (aiōnios )
Ja, we weten, dat wanneer onze aardse woontent is neergehaald, we een woonplaats ontvangen van God; een woonplaats niet met handen opgeslagen, maar een eeuwige in de hemelen. (aiōnios )
Thi vi vide, at dersom vor jordiske Teltbolig nedbrydes, have vi en Bygning fra Gud, en Bolig, som ikke er gjort med Hænder, en evig i Himlene. (aiōnios )
zoals geschreven staat: "Milddadig deelt hij aan de armen uit: Zijn gerechtigheid houdt in eeuwigheid stand." (aiōn )
som der er skrevet: „Han spredte ud, han gav de fattige, hans Retfærdighed bliver til evig Tid.‟ (aiōn )
Ik lieg niet; dat weet de God en Vader van den Heer Jesus, in eeuwigheid geprezen. (aiōn )
Gud og den Herres Jesu Fader, som er højlovet i Evighed, ved, at jeg ikke lyver. (aiōn )
die Zich voor onze zonden, —om ons te ontrukken aan deze boze wereld, —heeft overgeleverd volgens de wil van onzen God en Vader; (aiōn )
som gav sig selv for vore Synder, for at han kunde udfri os af den nærværende onde Verden, efter vor Guds og Faders Villie, (aiōn )
aan wien de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
ham være Æren i Evigheders Evighed! Amen. (aiōn )
wie zaait in het vlees, zal verderf oogsten uit het vlees; maar wie zaait in de geest, zal eeuwig leven oogsten uit de geest. (aiōnios )
Thi den, som saar i sit Kød, skal høste Fordærvelse af Kødet; men den, som saar i Aanden, skal høste evigt Liv af Aanden. (aiōnios )
hoog boven alle heerschappij en macht en kracht en hoogheid, en boven elke naam, die genoemd wordt in deze wereld niet alleen, maar ook in de toekomstige wereld; (aiōn )
langt over al Magt og Myndighed og Kraft og Herredom og hvert Navn, som nævnes, ikke alene i denne Verden, men ogsaa i den kommende, (aiōn )
waarin gij eertijds geleefd hebt in navolging van deze aardse wereld, in navolging ook van den vorst der macht in de lucht, van den vorst van de geest, die nog altijd werkt in de zonen der ongehoorzaamheid. (aiōn )
hvori I fordum vandrede efter denne Verdens Tidsaand, efter hans Vis, som hersker over Luftens Magt, over den Aand, der nu er virksom i Genstridighedens Børn, (aiōn )
opdat in de toekomende tijden de overgrote rijkdom zijner genade zou worden geopenbaard, die Hij in zijn goedheid ons in Christus Jesus heeft geschonken. (aiōn )
for at han i de tilkommende Tider kunde vise sin Naades overvættes Rigdom ved Godhed imod os i Kristus Jesus. (aiōn )
en het Bestel te doen zien van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid verborgen was in God, den Schepper aller dingen; (aiōn )
og at oplyse alle om, hvilken Husholdningen med den Hemmelighed er, som fra Evighed har været skjult i Gud, der skabte alle Ting, (aiōn )
En dit is geschied volgens de eeuwige voorbeschikking, die Hij ten uitvoer heeft gebracht in Christus Jesus onzen Heer. (aiōn )
efter det evige Forsæt, som han fuldbyrdede ved Kristus Jesus, vor Herre, (aiōn )
aan Hem zij de glorie in de Kerk en in Christus Jesus ten allen tijde, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen! (aiōn )
ham være Ære i Menigheden og i Kristus Jesus igennem alle Slægterne i Evighedernes Evighed! Amen. (aiōn )
Want niet tegen vlees en bloed geldt onze strijd, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de lucht. (aiōn )
Thi for os staar Kampen ikke imod Blod og Kød, men imod Magterne, imod Myndighederne, imod Verdensherskerne i dette Mørke, imod Ondskabens Aandemagter i det himmelske. (aiōn )
Aan onzen God en Vader zij de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen. (aiōn )
Men ham, vor Gud og Fader, være Æren i Evigheders Evigheder! Amen. (aiōn )
het heilsgeheim, dat sinds de aanvang der eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar thans aan zijn heiligen is geopenbaard. (aiōn )
den Hemmelighed, der var skjult igennem alle Tider og Slægter, men nu er bleven aabenbaret for hans hellige, (aiōn )
ze zullen gestraft worden met eeuwig verderf, ver weg van den Heer en van de glorie zijner kracht. (aiōnios )
de, som jo skulle lide Straf, evig Undergang bort fra Herrens Ansigt og fra hans Vældes Herlighed, (aiōnios )
Onze Heer Jesus Christus zelf en God onze Vader, die ons heeft liefgehad, en door zijn genade eeuwige troost en goede hoop heeft geschonken, (aiōnios )
Men han selv, vor Herre Jesus Kristus og Gud vor Fader, som har elsket os og givet os en evig Trøst og et godt Haab i Naade, (aiōnios )
maar daarom juist heb ik ontferming gevonden, opdat aan mij, den grootste, Jesus Christus zijn volle lankmoedigheid zou tonen, als voorbeeld voor hen, die in Hem zullen geloven ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Men derfor blev der vist mig Barmhjertighed, for at Jesus Kristus kunde paa mig som den første vise hele sin Langmodighed, til et Forbillede paa dem, som skulle tro paa ham til evigt Liv. (aiōnios )
Aan den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, onzichtbaren, enigen God: eer en glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Men Evighedens Konge, den uforkrænkelige, usynlige, eneste Gud være Pris og Ære i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
Strijd de goede strijd van het geloof; ding naar het eeuwige leven, waartoe ge geroepen zijt, en voor vele getuigen de heerlijke belijdenis hebt afgelegd. (aiōnios )
strid Troens gode Strid, grib det evige Liv, til hvilket du er bleven kaldet og har aflagt den gode Bekendelse for mange Vidner. (aiōnios )
Hij die alleen de onsterfelijkheid bezit, die het ontoegankelijk licht bewoont, dien geen mens heeft gezien of kàn zien, wien de eer is en eeuwige macht. Amen! (aiōnios )
han, som alene har Udødelighed, som bor i et utilgængeligt Lys, hvem intet Menneske har set, ikke heller kan se; ham være Ære og evig Magt! Amen! (aiōnios )
Vermaan de rijken dezer wereld, dat ze niet trots mogen zijn; dat ze hun hoop niet stellen op wisselvallige rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet, om er van te genieten; (aiōn )
Byd dem, som ere rige i den nærværende Verden, at de ikke hovmode sig, ej heller sætte Haab til den usikre Rigdom, men til Gud, som giver os rigeligt alle Ting at nyde; (aiōn )
die ons gered heeft en tot een heilige roeping heeft uitverkoren, niet op grond van onze werken, maar door zijn eigen voorbeschikking en genade. Deze toch is ons van alle eeuwigheid in Christus Jesus verleend, (aiōnios )
han, som frelste os og kaldte os med en hellig Kaldelse, ikke efter vore Gerninger, men efter sit eget Forsæt og Naaden, som blev given os i Kristus Jesus fra evige Tider, (aiōnios )
Daarom juist verdraag ik alles terwille der uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jesus, en de eeuwige glorie bovendien. (aiōnios )
Derfor udholder jeg alt for de udvalgtes Skyld, for at ogsaa de skulle faa Frelsen i Kristus Jesus med evig Herlighed. (aiōnios )
Want Demas, die deze wereld heeft liefgekregen, heeft me verlaten, en is naar Tessalonika vertrokken; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmátië. (aiōn )
thi Dem as forlod mig, fordi han fik Kærlighed til den nærværende Verden, og drog til Thessalonika; Kreskens drog til Galatien, Titus til Dalmatien. (aiōn )
De Heer zal mij verlossen van alle boze aanslagen, en mij behouden voor zijn hemels Rijk: Hem zij de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Herren vil fri mig fra al ond Gerning og frelse mig til sit himmelske Rige; ham være Æren i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
terwille ook van de hoop op het eeuwige leven, dat de waarachtige God vóór eeuwige tijden heeft beloofd, (aiōnios )
i Haab om evigt Liv, hvilket Gud, som ikke lyver, har forjættet fra evige Tider, (aiōnios )
Zij voedt ons op, om goddeloosheid te verzaken en wereldse begeerlijkheid; om ingetogen, rechtschapen, godvruchtig in deze wereld te leven; (aiōn )
og opdrager os til at forsage Ugudeligheden og de verdslige Begæringer og leve sindigt og retfærdigt og gudfrygtigt i den nærværende Verden; (aiōn )
opdat wij, door zijn genáde gerechtvaardigd, door de hóóp erfgenamen zouden worden van het eeuwige leven. (aiōnios )
for at vi, retfærdiggjorte ved hans Naade, skulde i Haab vorde Arvinger til evigt Liv. (aiōnios )
Want misschien is hij juist daarom een tijdje van u weg geweest, opdat ge hem zoudt bezitten voor eeuwig; (aiōnios )
Thi maaske blev han derfor skilt fra dig en liden Tid, for at du kunde faa ham igen til evigt Eje, (aiōnios )
heeft Hij aan het einde dezer dagen tot ons gesproken door den Zoon, dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam van al zijn bezit en door wien Hij de wereld gemaakt heeft. (aiōn )
hvem han har sat til Arving af alle Ting, ved hvem han ogsaa har skabt Verden; (aiōn )
Maar van den Zoon: Uw troon, o God, is in de eeuwen der eeuwen, En uw koningschepter is de schepter van het recht. (aiōn )
men om Sønnen: „Din Trone, o Gud! staar i al Evighed, og Rettens Kongestav er dit Riges Kongestav. (aiōn )
zoals Hij dan ook op een andere plaats heeft gezegd: "Gij zijt Priester voor eeuwig, Naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
som han jo ogsaa siger et andet Sted: „Du er Præst til evig Tid, efter Melkisedeks Vis, ‟ (aiōn )
en is Hij na zijn verheerlijking de oorzaak van eeuwige zaligheid geworden voor allen, die Hem gehoorzaam zijn; (aiōnios )
og efter at være fuldkommet blev Aarsag til evig Frelse for alle dem, som lyde ham, (aiōnios )
de leer over doopsels, handoplegging, opstanding der doden en eeuwig oordeel. (aiōnios )
med Lære om Døbelser og. Haandspaalæggelse og dødes Opstandelse, og evig Dom. (aiōnios )
het heerlijk woord Gods en de krachten der toekomstige wereld hebben geproefd, (aiōn )
og have smagt Guds gode Ord og den kommende Verdens Kræfter, og som ere faldne fra, — dem er det umuligt atter at forny til Omvendelse, (aiōn )
waar terwille van ons onze Voorloper is binnengegaan: Jesus, "Hogepriester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
hvor Jesus som Forløber gik ind for os, idet han efter Melkisedeks Vis blev Ypperstepræst til evig Tid. (aiōn )
want er is betuigd: "Gij zijt Priester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn )
Thi han faar det Vidnesbyrd: „Du er Præst til evig Tid efter Melkisedeks Vis.‟ (aiōn )
maar Hij werd het door een eed van Hem, die tot Hem sprak: "De Heer heeft gezworen, En het zal Hem nimmer berouwen: Gij zijt Priester voor eeuwig!" (aiōn )
(thi hine ere blevne Præster uden Ed, men denne med Ed, ved den, som siger til ham: „Herren svor, og han skal ikke angre det: Du er Præst til evig Tid‟): (aiōn )
Maar Hij bezit een onvervreemdbaar Priesterschap, omdat Hij blijft voor eeuwig. (aiōn )
men denne har et uforgængeligt Præstedømme, fordi han bliver til evig Tid, (aiōn )
De Wet toch stelt tot hogepriesters mensen aan, met zwakheid behept; maar de eed-uitspraak, die na de Wet is gekomen, den Zoon, die volmaakt is voor eeuwig. (aiōn )
Thi Loven indsætter til Ypperstepræster Mennesker, som have Skrøbelighed; men Edens Ord, som kom senere end Loven, indsætter en Søn, som er fuldkommet til evig Tid. (aiōn )
niet door bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen Bloed; ééns voor altijd, daar Hij een eeuwige verlossing verworven had. (aiōnios )
og gik ikke heller med Blod af Bukke eller Kalve, men med sit eget Blod een Gang for alle ind i Helligdommen og vandt en evig Forløsning. (aiōnios )
hoeveel te meer zal dan het Bloed van Christus, die door een eeuwigen Geest Zich als smetteloos Offer opdroeg aan God, ons geweten reinigen van dode werken tot de dienst van den levenden God? (aiōnios )
Hvor meget mere skal da Kristi Blod, hans, som ved en evig Aand frembar sig selv lydeløs for Gud, rense eders Samvittighed fra døde Gerninger til at tjene den levende Gud? (aiōnios )
En daarom is Hij de Middelaar van een nieuw Testament, en is Hij gestorven tot verzoening van de overtredingen van het eerste, opdat de uitverkorenen de beloofde eeuwige erfenis zouden ontvangen. (aiōnios )
Og derfor er han Mellemmand for en ny Pagt, for at de kaldede, da der har fundet Død Sted til Genløsning fra Overtrædelserne under den første Pagt, maa faa den evige Arvs Forjættelse. (aiōnios )
Want dan zou Hij van de schepping der wereld af meermalen hebben moeten lijden, terwijl Hij feitelijk slechts éénmaal en op het einde der tijden verschenen is, om door zijn Offer de zonde te delgen. (aiōn )
ellers havde han maattet lide mange Gange fra Verdens Grundlæggelse; men nu er han een Gang for alle ved Tidernes Fuldendelse aabenbaret for at bortskaffe Synden ved sit Offer. (aiōn )
hierdoor ook erkennen we, dat de wereld door Gods Woord is geschapen, dat het zichtbare uit het Onzichtbare is ontstaan. (aiōn )
Ved Tro fatte vi, at Verden er bleven skabt ved Guds Ord, saa det ikke er af synlige Ting, at det, som ses, er blevet til. (aiōn )
Jesus Christus is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid! (aiōn )
Jesus Kristus er i Gaar og i Dag den samme, ja, til evig Tid. (aiōn )
De God van vrede, die Jesus onzen Heer van de doden heeft opgewekt, den groten Herder der schapen door het Bloed van een eeuwig Verbond: (aiōnios )
Men Fredens Gud, som førte den store Faarenes Hyrde, vor Herre Jesus, op fra de døde med en evig Pagts Blod, (aiōnios )
Hij bevestige u in alle goed, opdat gij zijn wil moogt volbrengen; al wat Hem welbehagelijk is, werke Hij in ons uit door Jesus Christus: Hem zij ere in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
han bringe eder til Fuldkommenhed i alt godt, til at gøre hans Villie, og han virke i eder det, som er velbehageligt for hans Aasyn, ved Jesus Kristus: Ham være Æren i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
Ook de tong is een vuur: een wereld van ongerechtigheid. Onder onze leden is het de tong, die heel het lichaam bezoedelt, en ons levensrad in brand steekt, zelf in vlam gezet door de hel. (Geenna )
Og Tungen er en Ild. Som en Verden af Uretfærdighed sidder Tungen iblandt vore Lemmer; den besmitter hele Legemet og sætter Livets Hjul i Brand, selv sat i Brand af Helvede. (Geenna )
Want gij zijt wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levend en blijvend woord van God. (aiōn )
genfødte, som I ere, ikke af forkrænkelig, men af uforkrænkelig Sæd, ved Guds levende og blivende Ord. (aiōn )
Maar het woord des Heren houdt in eeuwigheid stand!" En dit is het woord, dat onder u is verkondigd. (aiōn )
men Herrens Ord bliver evindelig.‟ Og dette er det Ord, som er forkyndt eder ved Evangeliet. (aiōn )
wanneer iemand spreekt, het zij als Gods woord; wanneer iemand dient, het geschiede door de kracht, door God hem verleend. Moge dan in alles God worden verheerlijkt door Jesus Christus, wien de heerlijkheid is en de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Taler nogen, han tale som Guds Ord; har nogen en Tjeneste, han tjene, efter som Gud forlener ham Styrke dertil, for at Gud maa æres i alle Ting ved Jesus Kristus, hvem Herligheden og Magten tilhører i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
De God van alle genade, die u in Christus riep tot zijn eeuwige glorie, Hij zal u na kortstondig lijden oprichten en sterken, stevigen en bevestigen. (aiōnios )
Men al Naades Gud, som kaldte eder til sin evige Herlighed i Kristus Jesus efter en kort Tids Lidelse, han vil selv fuldelig berede eder, styrke, bekræfte, grundfæste eder! (aiōnios )
Hem is de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
Ham tilhører Magten i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
en dan zal ook de toegang tot het eeuwig koninkrijk van Jesus Christus, onzen Heer en Zaligmaker, wijd voor u openstaan. (aiōnios )
Thi saa skal der rigelig gives eder Indgang i vor Herres og Frelsers Jesu Kristi evige Rige. (aiōnios )
Want wanneer God de zondige engelen niet spaarde, maar ze naar de hel verwees, en opsloot in donkere holen, om ze vast te houden voor het oordeel; (Tartaroō )
Thi naar Gud ikke sparede Engle, da de syndede, men nedstyrtede dem i Afgrunden og overgav dem til Mørkets Huler for at bevogtes til Dom, (Tartaroō )
Neemt liever toe in genade en kennis van Jesus Christus onzen Heer en Verlosser. Hem zij de glorie nu en tot de Dag der Eeuwigheid. (aiōn )
men vokser i vor Herres og Frelsers Jesu Kristi Naade og Kundskab! Ham tilhører Herligheden baade nu og indtil Evighedens Dag! (aiōn )
ja waarlijk, het Leven is verschenen en wij hebben het gezien; en wij leggen getuigenis af en brengen u de boodschap van het eeuwig Leven, dat bij den Vader was en aan ons is verschenen; (aiōnios )
og Livet blev aabenbaret, og vi have set og vidne og forkynde eder det evige Liv, som jo var hos Faderen og blev aabenbaret for os; — (aiōnios )
En de wereld gaat voorbij met haar begeerlijkheid; maar wie de wil van God volbrengt, blijft in eeuwigheid. (aiōn )
Og Verden forgaar og dens Lyst; men den, som gør Guds Villie, bliver til evig Tid. (aiōn )
En dit is dan de belofte, die Hij ons heeft gegeven: het eeuwig leven. (aiōnios )
Og dette er den Forjættelse, som han selv tilsagde os, det evige Liv. (aiōnios )
Wie zijn broeder haat, is een moordenaar; en gij weet, dat geen moordenaar het eeuwig leven behoudt. (aiōnios )
Hver den, som hader sin Broder, er en Manddraber; og I vide, at ingen Manddraber har evigt Liv blivende i sig. (aiōnios )
En dit is de getuigenis: God heeft ons het eeuwig leven geschonken; en dat leven is in zijn Zoon. (aiōnios )
Og dette er Vidnesbyrdet, at Gud har givet os evigt Liv; og dette Liv er i hans Søn. (aiōnios )
Dit alles heb ik u geschreven, opdat gij weten moogt, dat gij het eeuwig leven bezit, zo gij gelooft in de naam van den Zoon van God. (aiōnios )
Dette har jeg skrevet til eder, for at I skulle vide, at I have evigt Liv, I, som tro paa Guds Søns Navn. (aiōnios )
We weten ook, dat de Zoon van God is gekomen, en ons het inzicht heeft gegeven, om den Waarachtige te kennen. Wij zijn in den Waarachtige, en in zijn Zoon Jesus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. (aiōnios )
Men vi vide, at Guds Søn er kommen, og han har givet os Forstand til at kende den sande; og vi ere i den sande, i hans Søn Jesus Kristus. Denne er den sande Gud og evigt Liv. (aiōnios )
om de waarheid, die in ons woont en die in eeuwigheid bij ons zal blijven: (aiōn )
for den Sandheds Skyld, som bliver i os og skal være med os til evig Tid. (aiōn )
hoe Hij de engelen, die hun Heerschappij niet bewaarden, maar hun eigen woonsteden verlieten, met eeuwige boeien in de duisternis vasthoudt voor het gericht van de grote Dag; (aïdios )
og de Engle, som ikke bevarede deres Højhed, men forlode deres egen Bolig, har han holdt forvarede i evige Lænker under Mørke til den store Dags Dom; (aïdios )
hoe Sódoma en Gomorra met de omliggende steden, die ontucht bedreven evenals zij, en tegennatuurlijke vleselijke lusten hebben nagejaagd, tot een voorbeeld gesteld zijn van de straf door het eeuwige vuur. (aiōnios )
ligesom Sodoma og Gomorra og de omliggende Stæder, der paa samme Maade som disse vare henfaldne til Utugt og gik efter fremmed Kød, ere satte til et Eksempel, idet de bære en evig Ilds Straf. (aiōnios )
woeste golven der zee, die hun eigen schande opspatten; dwaalsterren, wie diepste duisternis voor eeuwig wacht. (aiōn )
vilde Bølger paa Hav, som udskumme deres egen Skam; vildfarende Stjerner; for dem er Mørke og Mulm bevaret til evig Tid. (aiōn )
bewaart uzelf in Gods liefde, en rekent op de barmhartigheid van onzen Heer Jesus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios )
bevarer saaledes eder selv i Guds Kærlighed, forventende vor Herres Jesu Kristi Barmhjertighed til evigt Liv. (aiōnios )
—aan den enigen God, onzen Redder door Jesus Christus onzen Heer, aan Hem zij de glorie en grootheid, de kracht en de macht vóór alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheid. Amen! (aiōn )
den eneste Gud, vor Frelser ved vor Herre Jesus Kristus, tilkommer Ære og Majestæt, Vælde og Magt, forud for al Tid og nu og i alle Evigheder! Amen. (aiōn )
die ons ook tot een koningschap heeft gemaakt, tot priesters voor zijn God en zijn Vader: aan Hem zij de glorie en de macht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn )
og har gjort os til et Kongerige, til Præster for sin Gud og Fader: Ham være Æren og Magten i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
Ik ben de Levende; Ik was dood, doch zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen. En Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. (aiōn , Hadēs )
Frygt ikke! Jeg er den første og den sidste og den levende; og jeg var død, og se, jeg er levende i Evighedernes Evigheder, og jeg har Dødens og Dødsrigets Nøgler. (aiōn , Hadēs )
En toen de Dieren roem, en eer en dank hadden gebracht aan Hem, die op de troon is gezeten: den Levende in de eeuwen der eeuwen: (aiōn )
Og naar Væsenerne give Ære og Pris og Tak til ham, som sidder paa Tronen, ham, som lever i Evighedernes Evigheder, (aiōn )
vielen de vier en twintig Oudsten neer voor Hem, die op de troon is gezeten, aanbaden den Levende in de eeuwen der eeuwen, legden hun kronen neer voor de troon, en riepen: (aiōn )
da falde de fire og tyve Ældste ned for ham, som sidder paa Tronen, og tilbede ham, som lever i Evighedernes Evigheder, og lægge deres Kranse ned for Tronen og sige: (aiōn )
En ieder schepsel in de hemel, op de aarde en onder de aarde, op de zee en al wat daarin is, hoorde ik roepen: Hem die zetelt op de troon En aan het Lam: Zij lof en eer en glorie, En kracht in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Og hver Skabning, som er i Himmelen og paa Jorden og under Jorden og paa Havet, ja, alt, hvad der er i dem, hørte jeg sige: Ham, som sidder paa Tronen, og Lammet tilhører Velsignelsen og Æren og Prisen og Magten i Evighedernes Evigheder! (aiōn )
Ik zag toe. En zie: een vaal paard; en die er op zat, heette de Dood, en de Onderwereld kwam achter hem aan. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met zwaard en hongersnood, met pest en wilde beesten. (Hadēs )
Og jeg saa, og se en grøngul Hest, og han, som sad paa den, hans Navn var Døden, og Dødsriget fulgte med ham; og der blev givet dem Magt over Fjerdedelen af. Jorden til at ihjelslaa med Sværd og med Hunger og med Pest og ved Jordens vilde Dyr. (Hadēs )
en zeiden: Amen! Lof, glorie, wijsheid en dank, De eer, en de macht en de sterkte Aan onzen God in de eeuwen der eeuwen! Amen! (aiōn )
Amen! Velsignelsen og Prisen og Visdommen og Taksigelsen og Æren og Kraften og Styrken tilhører vor Gud i Evighedernes Evigheder! Amen. (aiōn )
De vijfde engel blies: Toen zag ik een ster, die uit de hemel op aarde was neergevallen; en haar werd de sleutel gegeven van de put van de Afgrond. (Abyssos )
Og den femte Engel basunede, og jeg saa en Stjerne, som var falden ned fra Himmelen paa Jorden, og Nøglen til Afgrundens Brønd blev given den. (Abyssos )
Ze opende de put van de Afgrond; rook steeg op uit de put als de rook van een geweldige oven; de zon en de lucht werden verduisterd door de rook uit de put. (Abyssos )
Og den aabnede Afgrundens Brønd, og en Røg steg op af Brønden, lig Røgen af en stor Ovn; og Solen og Luften blev formørket af Røgen fra Brønden. (Abyssos )
Tot koning over zich hebben ze den Engel van de Afgrond: zijn naam is "Abaddon" in ‘t hebreeuws, "Apollion" is zijn naam in ‘t grieks. (Abyssos )
De have Afgrundens Engel til Konge over sig; hans Navn er paa Hebraisk Abaddon, og paa Græsk har han Navnet Apollyon. (Abyssos )
Hij zwoer bij Hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen, en die de hemel heeft geschapen met al wat er in is, de aarde met al wat er in is, en de zee met al wat er in is: Geen tijd blijft er over; (aiōn )
og svor ved ham, som lever i Evighedernes Evigheder, som har skabt Himmelen, og hvad deri er, og Jorden, og hvad derpaa er, og Havet, og hvad deri er, at der ikke mere skal gives Tid; (aiōn )
Maar wanneer ze hun getuigenis hebben voleind, dan zal het Beest, dat uit de afgrond omhoog stijgt, strijd met hen voeren, ze overwinnen en doden. (Abyssos )
Og naar de faa fuldendt deres Vidnesbyrd, skal Dyret, som stiger op af Afgrunden, føre Krig imod dem og overvinde dem og ihjelslaa dem. (Abyssos )
Toen blies de zevende engel: In de hemel weerklonken machtige stemmen; ze riepen: Gekomen is het koningschap over de wereld Van onzen Heer en zijn Gezalfde. Hij zal heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Og den syvende Engel basunede, og der hørtes høje Røster i Himmelen, som sagde: Herredømmet over Verden er blevet vor Herres og hans Salvedes, og han skal være Konge i Evighedernes Evigheder. (aiōn )
Toen zag ik een anderen engel, vliegend hoog tegen de lucht. Hij moest een eeuwig Evangelie verkondigen aan hen, die de aarde bewonen, aan alle naties en stammen, talen en volken. (aiōnios )
Og jeg saa en anden Engel flyve midt oppe under Himmelen, som havde et evigt Evangelium, at forkynde for dem, der bo paa Jorden, og for alle Folkeslag og Stammer og Tungemaal og Folk, (aiōnios )
De rook hunner foltering stijgt op in de eeuwen der eeuwen, Ze hebben geen rust dag of nacht: Zij die aanbidden het Beest en zijn beeld, Al wie het merkteken draagt van zijn naam. (aiōn )
Og deres Pines Røg opstiger i Evighedernes Evigheder; og de have ikke Hvile. Dag og Nat, de, som tilbede Dyret og dets Billede, og enhver, som tager dets Navns Mærke. (aiōn )
Eén van de vier Dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, van den Levende in de eeuwen der eeuwen. (aiōn )
Og et af de fire levende Væsener gav de syv Engle syv Guldskaaler fyldte med Guds Harme, han, som lever i Evighedernes Evigheder. (aiōn )
Het Beest, dat ge gezien hebt, wàs, maar is niet; doch het zal opstijgen uit de afgrond en ten verderve gaan. En de bewoners der aarde, wier naam niet geschreven staat in het boek des levens van de grondvesting der wereld af, ze zullen verbaasd staan bij het zien van het Beest, omdat het wàs, niet is, doch zàl zijn. (Abyssos )
Dyret, som du saa, har været og er ikke, og det skal stige op af Afgrunden og gaa bort til Fortabelse; og de, som bo paa Jorden, skulle undre sig, de, hvis Navne ikke ere skrevne i Livets Bog fra Verdens Grundlæggelse, naar de se, at Dyret var og er ikke og skal komme. (Abyssos )
En ze herhaalden: Alleluja! Haar rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Og de sagde anden Gang: Halleluja! og Røgen fra hende opstiger i Evighedernes Evigheder. (aiōn )
En gegrepen werd het Beest, en met hem de valse profeet, die onder zijn ogen de wonderen verricht had, waarmee hij hèn had verleid, die het teken van het Beest hadden aanvaard en zijn beeld hadden aanbeden: Levend werden beiden in de vuurpoel geworpen, met zwavel gestookt. (Limnē Pyr )
Og Dyret blev grebet og med det den falske Profet, som havde gjort Tegnene for dets Aasyn, hvormed han havde forført dem, som toge Dyrets Mærke, og dem, som tilbade dets Billede; de bleve begge kastede levende i Ildsøen, som brænder med Svovl. (Limnē Pyr )
Toen zag ik een engel uit de hemel nederdalen; de sleutel van de Afgrond en een grote keten droeg hij in zijn hand. (Abyssos )
Og jeg saa en Engel stige ned fra Himmelen, han havde Afgrundens Nøgle og en stor Lænke i sin Haand. (Abyssos )
en wierp hem in de Afgrond. Toen sloot hij hem in, en legde er een zegel op, opdat hij de volkeren niet langer zou verleiden, totdat de duizend jaar voleindigd zijn. Daarna moet hij losgelaten worden voor korte tijd. (Abyssos )
og kastede ham i Afgrunden og lukkede og forseglede over ham, for at han ikke mere skulde forføre Folkeslagene, førend de tusinde Aar vare til Ende; derefter skal han løses en lille Tid. (Abyssos )
En de duivel, die ze verleid had, werd weer neergeworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het Beest is en de valse pro feet; gepijnigd zullen ze worden dag en nacht in de eeuwen der eeuwen. (aiōn , Limnē Pyr )
Og Djævelen, som forførte dem, blev kastet i Ild- og Svovlsøen, hvor ogsaa Dyret og den falske Profet var; og de skulle pines Dag og Nat i Evighedernes Evigheder. (aiōn , Limnē Pyr )
De zee gaf de doden terug, die er in zijn; Dood en Onderwereld gaven de doden terug, die er in zijn. En allen werden naar hun werken geoordeeld. (Hadēs )
Og Havet afgav de døde, som vare i det; og Døden og Dødsriget afgave de døde, som vare i dem, og de bleve dømte, hver efter sine Gerninger. (Hadēs )
Dood en Onderwereld werden in de vuurpoel geworpen; de vuurpoel is de tweede dood. (Hadēs , Limnē Pyr )
Og Døden og Dødsriget bleve kastede i Ildsøen. Dette er den anden Død, Ildsøen. (Hadēs , Limnē Pyr )
En wie niet geschreven stond in het Boek des Levens, ook hij werd in de vuurpoel geworpen. (Limnē Pyr )
Og dersom nogen ikke fandtes skreven i Livets Bog, blev han kastet i Ildsøen. (Limnē Pyr )
Maar alle lafaards, trouwelozen, Boosdoeners en moordenaars, Ontuchtigen, tovenaars, Afgodendienaars en leugenaars: Ze krijgen hun deel in de poel, Die brandt van vuur en zwavel! En dit is de tweede dood. (Limnē Pyr )
Men de fejge og utro og vederstyggelige og Morderne og de utugtige og Troldkarlene og Afgudsdyrkerne og alle Løgnerne, deres Lod skal være i Søen, som brænder med Ild og Svovl; dette er den anden Død. (Limnē Pyr )
Dan zal er geen nacht meer zijn, en ze zullen het licht van fakkel en zon niet langer behoeven. Want God de Heer zal over hen lichten; ze zullen heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn )
Og Nat skal der ikke være mere, og de trænge ikke til Lys af Lampe eller Lys af Sol, fordi Gud Herren skal lyse over dem; og de skulle være Konger i Evighedernes Evigheder. (aiōn )
"Een helse pest kleeft hem aan; Waar hij ligt, blijft hij liggen!" ()
Hij was de brandende en hel schijnende lamp; gij hebt u zelfs een ogenblik in zijn licht willen verheugen. — ()