Aionian Verses

Al zijn zonen en dochters kwamen hem troosten; maar hij wilde geen troost. Want hij sprak: Treurend daal ik naar mijn zoon in het dodenrijk af. Zo bleef zijn vader om hem wenen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Maar hij antwoordde: Mijn zoon gaat niet met u mee; want zijn broer is dood, en hij alleen is nog over. Overkomt hem een ongeluk op de reis, die ge onderneemt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Als ge nu ook dezen van mij wegneemt, en hem een ongeluk overkomt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen". (Sheol h7585)
(parallel missing)
dan zal hij sterven, als hij ziet, dat de jongen er niet is, en uw dienaars zullen de grijze haren van onzen vader, uw dienaar, met kommer ten grave doen dalen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Maar zo Jahweh iets ongehoords wrocht, zo de grond zijn muil openspert en hen met al het hunne verslindt, zodat ze levend in het dodenrijk dalen, dan zult ge erkennen, dat die mannen Jahweh hebben gehoond. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Met al de hunnen, daalden ze levend in het dodenrijk af; de aarde bedekte hen, en ze werden verdelgd uit de gemeente. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Want een vuur is ontvlamd in mijn woede, Dat tot het diepst van het dodenrijk brandt! Het zal de aarde met haar gewassen verteren, De grondvesten der bergen verzengen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Jahweh doet sterven en laat leven, Stuurt naar de onderwereld en haalt er uit op; (Sheol h7585)
(parallel missing)
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol h7585)
(parallel missing)
Handel naar uw wijsheid en laat zijn grijze haren niet in vrede ten grave dalen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
maar gij moogt hem niet onbestraft laten. Want ge zijt een wijs man en zult dus wel weten, wat u te doen staat, om zijn grijze haren bebloed naar het dodenrijk te zenden. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Zoals een wolk vervliegt en verdwijnt, Zo stijgt, die in het dodenrijk daalt, er niet meer uit op; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken, (Sheol h7585)
(parallel missing)
Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Zullen ze met mij in het dodenrijk dalen, Zinken wij samen neer in het stof? (Sheol h7585)
(parallel missing)
Ze slijten hun dagen in weelde, En dalen in vrede ten grave. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Het dodenrijk ligt naakt voor zijn oog, De onderwereld zonder bedekking. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Want in de dood denkt niemand aan U; Wie prijst U nog in het dodenrijk? (Sheol h7585)
U ingawm a thih coeng awhtaw nang ce amni sim voel hy. U ing phyi khui awhkawng nang ce a nim kyihcah kaw? (Sheol h7585)
Zó mogen ook de zondaars naar het dodenrijk varen, Alle heidenen, die God niet gedenken; (Sheol h7585)
Khawsa ak hilh pilnam thlangkhqi ingkaw thlak chekhqi ingtaw phyi na ce cet kawm uh. (Sheol h7585)
Want Gij geeft mij niet prijs aan het dodenrijk. Gij laat uw vrome het graf niet aanschouwen, (Sheol h7585)
Ikawtih, nang ing phyi awh am ni cehta hyt kawm tiksaw, nak Thlang Ciim ce am thu sak kawp ti. (Sheol h7585)
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol h7585)
Ceikhui quikhqi ing ni pin qap nawh; thihnaak dawng ing ni mam khoep hy. (Sheol h7585)
Gij trokt mij uit het dodenrijk op, Ten leven uit het midden van die in het graf zijn gezonken. (Sheol h7585)
Aw Bawipa, phyi ak khui awhkawng nik dawk tiksaw; lawk-kqawng khuina ceh sak kaana nim hlyn hyk ti. (Sheol h7585)
Jahweh, laat mij toch niet beschaamd komen staan: Want U roep ik aan. Neen, laat de bozen worden beschaamd en in het dodenrijk varen; (Sheol h7585)
Aw Bawipa, chah koeh ni phyih sak, nang a venawh ni kak khy law; cehlai thlak chekhqi taw chah phyih sak nawh phyi khuiawh awimyh na zaih sak khing lah. (Sheol h7585)
Als schapen worden ze het graf ingejaagd, Het is de dood, die ze weidt; Regelrecht zinken ze neer in de kuil, En hun gestalte gaat over tot de ontbinding van de dood. (Sheol h7585)
Tuu amyihna cekkhqi a dytnaak taw phyi mai ni, thihnaak ing a mingmih ce hqin khqi kaw. Thlak dyngkhqi ing cekkhqi ce mymcang hqit awh uk kawm usaw; cekkhqi a myi ce phyi awh ni a thu hly, a boeinaak im nu awhkawng hla hawh kaw. (Sheol h7585)
Neen, God alleen kan de prijs voor mijn leven betalen. Hij alleen mij uit de macht van het dodenrijk redden! (Sheol h7585)
Cehlai, Khawsa ing ka hqingnaak ve phyi khui awhkawng thaawng kawmsaw; amah a venna ni ceh pyi kaw. (Sheol h7585)
Moge de dood ze verrassen, Zodat ze levend in het dodenrijk dalen! Want boosheid heerst in hun woning, En slechtheid in hun gemoed. (Sheol h7585)
Thihnaak ing ka qaalkhqi ve tu qut sang mai nawh; phyi khuina a hqing a saina ceh pyi mai thaw voei uh, kawtih seetnaak ing a mingmih anglakawh awmnaak hun tahy. (Sheol h7585)
Want dan toont Gij mij uw grote ontferming, En redt Gij mij uit het diepst van de afgrond! (Sheol h7585)
Ikawtih, ka venawh na lungnaak ve bau soeih hy; nang ing hlan a dungnaak awhkawng ni hul hawh hyk ti. (Sheol h7585)
Want mijn ziel is zat van ellende, Mijn leven het rijk der doden nabij; (Sheol h7585)
Ka hqingnaak ve kyinaak ing be nawh ka hqingnaak ve hlan ing ni a ning zoe qu hawh hy. (Sheol h7585)
Waar leeft de man, die de dood niet zal zien, Zijn leven kan redden uit de klauw van het graf? (Sheol h7585)
Thihnaak amak hu thlanghqing a u mih ak thlang nu awm nawh, hlan a sai thainaak awhkawng amah ingkaw amah ak hul qu thai u nu ak awm? (Sheol h7585)
En de strikken des doods mij omknelden; Toen doodsangst mij kwelde, Nood en jammer mij troffen. (Sheol h7585)
Thihnaak qui ing ni zen nawh, phyi khuikhanaak ce kak khan awh law hy; kyinaak ingkaw kawseetnaak ing ni noeng hy. (Sheol h7585)
Stijg ik ten hemel: Gij zijt er; Daal ik in het dodenrijk af: Gij zijt er! (Sheol h7585)
Khan na hang cet mai nyng seiawm, cena nang awm hyk ti; dek kai a dungnaak khuina zaih nyng seiawm, cena nang awm bai hyk ti. (Sheol h7585)
Als barsten en scheuren in de akker Liggen mijn beenderen verstrooid aan de rand van het graf: (Sheol h7585)
Cekkhqi ing, “Thlang ing dek a nawk awh deklai a ah amyihna, kaimih a quhkhqi taw phyi a keng awh theh qu kang hy,” ti kawm uh. (Sheol h7585)
Gelijk de onderwereld hen levend verslinden, Als zij, die ten grave dalen, geheel en al; (Sheol h7585)
Ceikhui amyihna a hqingpumna daih khqi lah usih, phyi khui amyihna. (Sheol h7585)
Haar voeten dalen af naar de dood, Tot de onderwereld leiden haar schreden; (Sheol h7585)
A khaw ing thihnaak lam pan nawh, a khawngkham ing ceikhui lam pan hy. (Sheol h7585)
Een weg naar de onderwereld is haar huis, Vandaar daalt men af naar het dodenrijk. (Sheol h7585)
A im taw Ceeikhui cehnaak lamna awm nawh, thihnaak imkhui na ak sawikung ni. (Sheol h7585)
Maar men vermoedt niet, dat de schimmen daar wonen, Dat haar gasten diep in het dodenrijk komen! (Sheol h7585)
Cehlai cawhce thihnaak awm nawh a cei ak thlangkhqi ing Ceeikhui dung soeihna amik awm ni ti am sim uhy. (Sheol h7585)
Onderwereld en dodenrijk liggen open voor Jahweh, Hoeveel te meer de harten van de kinderen der mensen! (Sheol h7585)
Ceikhui ingkaw Abaddon ce Khawsa ing a huh pheng awhtaw thlang kawlung taw ikawmyih na nu ang dang hly pheng? (Sheol h7585)
De wijze gaat de weg des levens omhoog, Hij wil het dodenrijk beneden ontwijken. (Sheol h7585)
Thlakcyi ham hqingnaak lam taw a baang benna kawng nawh, kham lam Ceikhui lamawh ama ceh naak ham. (Sheol h7585)
Want als ge hem met een stok hebt geslagen, Hebt ge hem van de onderwereld gered. (Sheol h7585)
Cumcik ing na vyk awhtaw a hqingnaak cei khui awhkawng plawk kawp ti. (Sheol h7585)
Dodenrijk en onderwereld krijgen nooit genoeg; De ogen der mensen zijn nimmer bevredigd. (Sheol h7585)
Ceikhui ingkaw Abaddon ing a khoek sak ama awm amyihna thlanghqing mik ing a khoek sak qoe am ta hy. (Sheol h7585)
De onderwereld, De onvruchtbare moederschoot, Het land, dat water te kort komt, Het vuur, dat nooit "genoeg" zegt. (Sheol h7585)
Phyi, ca ak qeeng phoen, tui amak phyi thai deklai ingkaw “khoek hy,” amak ti man mai awm hy. (Sheol h7585)
Doe al wat uw hand in staat is te doen; Want geen werken of peinzen, Geen kennis of wijsheid is er meer In de onderwereld, waarheen ge gaat. Zevende reeks. Ijdel is het talent. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Leg mij op uw hart als een zegel, Om uw arm als een band: Want sterk als de dood is de liefde! Onverbiddelijk als het graf is haar gloed, Zij laait op als het flitsende vuur, Haar vlammen zijn vlammen van Jahweh! (Sheol h7585)
(parallel missing)
Daarom is het dodenrijk dubbel gulzig geworden, En spert het wagenwijd zijn kaken op. Zo gaat de glorie van Sion ten onder, Zijn joelen, zijn juichen, zijn jubel; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Vraag een teken van Jahweh, uw God: diep in het dodenrijk, of hoog aan de hemel. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Het dodenrijk in de diepte is in beroering gekomen, En snelt ù tegemoet; Het heeft om u de schimmen gewekt, Alle heersers der aarde; Van hun tronen gehaald Alle vorsten der volken. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Uw glorie is in het graf gesmeten, Met het geruis van uw citers; De wormen spreiden uw bed, De maden worden uw dek. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Ha! in de onderwereld zinkt gij neer. Diep in de grond! (Sheol h7585)
(parallel missing)
Gij zegt: We hebben een verbond met de dood gesloten, Met het dodenrijk een verdrag aangegaan. Als de storm zich ontketent, zal hij ons niet bereiken, Want we hebben ons de leugen tot toevlucht gemaakt, En verschuilen ons in het bedrog. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Uw verbond met de dood zal worden verbroken, Uw verdrag met het dodenrijk geen stand kunnen houden. De storm zal worden ontketend, En wanneer hij over u heen zal loeien, Zult ge door hem worden plat geslagen! (Sheol h7585)
(parallel missing)
Ik had al gezegd: In de bloei van mijn leven ga ik heen, Binnen de poorten van het rijk der doden ontboden Voor de rest van mijn jaren. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Want het dodenrijk zal U niet prijzen, De dood U niet roemen; Die in het graf is gedaald Op uw trouw niet meer hopen! (Sheol h7585)
(parallel missing)
Gij zalft u met olie voor Molok, Met alle soorten van balsem; En zendt uw boden naar verre gewesten, Naar de diepten zelfs van het dodenrijk. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Dit zegt Jahweh, de Heer: Op de dag dat hij naar de onderwereld afdaalde, Liet Ik de oceaan in rouwkleed om hem treuren, Heb Ik zijn oevers verstopt, En het overvloedige water hield op. Ik hulde om hem de Libanon in rouw, En alle bomen van het veld verlepten; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Door de dreun van zijn val heb Ik volken verschrikt, Toen Ik hem de diepte instiet, bij hen die in het graf zijn gedaald. Nu troosten zich in de diepte der aarde Alle bomen van Eden, Het puik en de keur van de Libanon, Alles wat water opzuigt. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Ook zij moesten met hem mee, het dodenrijk in, Naar hen, die door het zwaard zijn getroffen: Naar zijn bondgenoten, die in zijn schaduw zaten Te midden der volken. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Dan zullen de aanvoerders der helden onder in het dodenrijk tot hen zeggen: En met zijn bondgenoten zal het naar beneden komen, en plaats nemen bij de onbesnedenen, bij hen die aan het zwaard zijn geregen. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Maar ze liggen niet bij de helden, die in oude tijden gevallen zijn, die naar het dodenrijk zijn afgedaald met hun wapenrusting, wier zwaarden men onder hun hoofd, wier schilden men op hun gebeente gelegd heeft; want men heeft die helden gevreesd in het land der levenden. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Zou Ik hem bevrijden uit de klauw van het graf, Van de dood hem verlossen? Dood, waar blijft toch uw pest, Graf, waar blijft uw verrotting? Neen, de ontferming is aan mijn ogen onttrokken: (Sheol h7585)
(parallel missing)
Al dringen ze door in het dodenrijk, Mijn hand haalt ze terug; Al stijgen ze op naar de hemel, Ik smijt ze omlaag; (Sheol h7585)
(parallel missing)
Hij sprak: In mijn angst riep ik tot Jahweh, En Hij heeft mij verhoord; Uit de schoot der onderwereld riep ik om hulp, En Gij hebt naar mijn smeken geluisterd. (Sheol h7585)
(parallel missing)
Wee des te meer den vermetelen rover, Den overmoedigen, rustelozen mens, Gulzig als de onderwereld, Onverzadelijk als de dood! Die alle naties naar zich toetrekt, Alle volken tot zich haalt: (Sheol h7585)
(parallel missing)
Maar Ik zeg u: Wie vertoornd is op zijn broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Raka, zal schuldig zijn voor de Hoge Raad. En wie zegt: Dwaas, zal strafbaar zijn met het helse vuur. (Geenna g1067)
Cehlai, ka nik kqawn peek khqi, a u awm a koeinaaa ak khan awh kaw ak so taw awidengnaak ce hu kaw. A u awm a koeinaa ce “Thlak zoe” ak tinaak taw Sanhedrin awh awidengna awm kaw. A u awm thlang ce, 'thlak qaw!' ak tinaak taw hell mai kqih awm ce zawk kaw. (Geenna g1067)
Als uw rechteroog u ergert, ruk het dan uit en werp het van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna g1067)
Nak tang mik ing a ni thawlh sak awhtaw, koeih nawh khawng; na pum boeih ing hell khuina nang tlaak anglakawh na pum awh ik-oeih pynoet na taal ce nep bet hy. (Geenna g1067)
En zo uw rechterhand u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want beter is het voor u, dat één uwer ledematen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. (Geenna g1067)
Nak tangkut ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet nawh khawng. Na pum awhkaw ik-oeih pynoet na taal ce nep bet hy. (Geenna g1067)
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, doch de ziel niet kunnen doden; vreest liever Hem, die èn ziel èn lichaam in de hel kan verderven. (Geenna g1067)
Pum taw him thai hlai uhy, Myihla amak him thai khqi ce koeh kqih uh. Cehlai Myihla ingkaw pum pakkhih na hell khuina ak qeeng sak thai ce kqih khqoet lah uh. (Geenna g1067)
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge zinken; want zo in Sódoma de wonderen waren gebeurd, die in u zijn geschied, het zou zijn blijven bestaan tot op de huidige dag. (Hadēs g86)
Cekcoengawh nang, Kapernuam, khawnghi dyna nak zoek qu hly tang nu? Hell na man na nung tlaak kaw. Nak khuiawh saina ak awm kawpoek kyi ik-oeihkhqi ce Sodom khaw awh saina ana awm mantaw, tuhngawi dy awh ak awm hly awm ni hlai hy voei. (Hadēs g86)
En wie iets zegt tegen den Mensenzoon, hem zal het worden vergeven; maar wie iets zegt tegen den Heiligen Geest, hem zal het niet vergeven worden, noch in deze wereld noch in de toekomstige. (aiōn g165)
U awm thlanghqing Capa ak kqawnseet taw qeenkhaw ngai na awm hlai moe, Ciim Myihla ak kqawnseet taw tuh awm, ak law hly kawi a tym awh awm qeenkhaw ngainaak am awm kaw. (aiōn g165)
Wat in de doornen gezaaid werd, is hij, die wel luistert naar het woord; maar de beslommering van de wereld en het bedriegelijke van de rijkdom verstikken het woord. en het blijft zonder vrucht. (aiōn g165)
Hlik plup awhkaw ak tla camci taw, awi ce za hlai hy, ve khawmdek khan hqingnaak awh mawn atang nawh qaai kqawnnaak ingkaw boei a mangnaak ing awi ce a eek a dawngawh thaih am qah thai hy. (aiōn g165)
de vijand, die het zaaide, is de duivel; de oogst is het einde der wereld; de maaiers zijn de engelen. (aiōn g165)
a mingmih ak thehkung cetaw qaai ni. Cang ah cetaw khawmdek a dytnaak, cang ak aatkungkhqi cetaw khan ceityihkhqi ni. (aiōn g165)
Zoals dus het onkruid verzameld en in het vuur wordt verbrand, zo zal het ook geschieden aan het einde der wereld. (aiōn g165)
“Beeikhqi ce phu boeih nawh mai awh amik phum amyihna khawmdek a dyt awh ce amyihna ce awm lawt kaw. (aiōn g165)
Zo zal het ook gaan aan het einde der wereld. De engelen zullen uitgaan, en de bozen van de rechtvaardigen scheiden. (aiōn g165)
Khawmdek a dyt awhtaw ce amyihna ce awm lawt kaw. Khan ceityihkhqi law kawm usaw thlak dyngkhqi anglakawhkawng thlak thawlhkhqi ce hoep khqi kaw; (aiōn g165)
En Ik, Ik zeg u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Hadēs g86)
Na venawh ka nik kqawn peek, nang taw Piter ni, ve lungnu awh ka thlangboel dyih sak kawng; hell chawmkeng ing ce ce am noeng qoe tikaw. (Hadēs g86)
Welnu, zo uw hand of voet u ergert, houw ze af, en werp ze van u weg; want het is beter voor u, verminkt of kreupel het Leven binnen te gaan, dan met twee handen of twee voeten geworpen te worden in het eeuwige vuur. (aiōnios g166)
Na kut am awhtaw na khaw ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet nawh khawng. Kut pakhih ingkaw khaw pakhih ak soep na kumqui mai khuina nang tlaak anglakawh, pum amak soep doena hqingnaak ak khuiawh na lut ce nep bet hy. (aiōnios g166)
En zo uw oog u ergert, ruk het uit, en werp het weg; want het is beter voor u, met één oog het Leven binnen te gaan, dan met twee ogen geworpen te worden in het helse vuur. (Geenna g1067)
Na mik ing a ni thawlh sak awhtaw koeih doek nawh khawng. Mik pakhih ing hell mai khuina nang tlaak anglakawh, miklang ing hqingnaak khuina na lut ce na hamna nep bet hy. (Geenna g1067)
En zie, daar trad iemand op Hem toe, die tot Hem sprak: Goede Meester, wat goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios g166)
Cawh thlang pynoet Jesu a venna law nawh, “cawngpyikung, kumqui hqingnaak ka huhnaak aham ikaw ka sai kaw?” tinawh doet hy. (aiōnios g166)
En al wie zijn huis, broers of zusters, vader of moeder, vrouw of kinderen of akkers verlaat om mijn Naam, hij zal het honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven verwerven. (aiōnios g166)
U awm kai ang ming awh, a imkhqi, a koeinaakhqi, a pa, a nu a cakhqi ingkaw a lokhqi ce ak cehtaakkhqi taw alet zakhat hlei leeknaak ingkaw kumqui hqingnaak ce pang kawm uh. (aiōnios g166)
Hij zag een vijgeboom langs de weg, en ging er heen; maar hij vond er niets dan bladeren aan. Hij sprak: Nooit in der eeuwigheid komen er nog vruchten aan u. Terstond verdorde de vijgeboom. (aiōn g165)
Lam a keng awhkaw thai thing ce hu nawh, a hang ceh awh ahah doeng kaa taw ikaw awm am hu hy. Thai thing na ce, “Koeh qah qoe voel,” tina hy. Cawh thai thing ce khawng pahoei hy. (aiōn g165)
Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die land en zee doorkruist, om één enkelen bekeerling te maken; maar als hij het geworden is, maakt gij hem tot een kind der hel, tweemaal erger dan gijzelf. (Geenna g1067)
Nangmih qaai kqawn anaa awi cawngpyikungkhqi ingkaw Farasikhqi khaw map uhyk ti! Thlang pynoet qung nami huhnaak thai aham tuicunli ingkaw khawmdekkhqi leh plep unawh cet uhyk ti, thlang ce nami huh awhtaw na mimah let hih hell aca na sai uhyk ti. (Geenna g1067)
Slangen, adderenbroed, hoe zult gij de helse verdoemenis ontkomen? (Geenna g1067)
Nangmih khquikhqi! Kqui a cadilkhqi! Ikawmyihna hell khui awhkawng nami loet pai kaw? (Geenna g1067)
Terwijl Hij neerzat op de Olijfberg, kwamen de leerlingen alleen naar Hem toe, en zeiden: Zeg ons, wanneer dit gebeuren zal, en wat het teken zal zijn van uw komst en van het einde der wereld? (aiōn g165)
Jesu ing Olive tlang awh ang ngawih awh, a hubatkhqi ce a venna law dym uhy. “Vawhkaw ik-oeih ce ityk awh nu a awm kaw, nang na lawnaak ingkaw tym a dyt hatnaak ce kawmyihna a awm kaw, kqawn law lah,” tinawh doet uhy. (aiōn g165)
Maar dan zal Hij zeggen tot hen, die aan de linkerhand staan: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijn engelen. (aiōnios g166)
Cekcoengawh ak cawng benawh ak awmkhqi venawh, nangmih khawsi ak hawikhqi ka ven awhkawng cet uh, qaai ingkaw ak khan ceityihkhqi aham a sai peek hyt kumqui mai khuina cet uh. (aiōnios g166)
Dan zullen zij gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (aiōnios g166)
Cek coeng awhtaw a mingmih ce kumqui khuikhanaak a hyn na cet kawm usaw, thlak dyngkhqi taw kumqui hqingnaak ak khuina cet kawm uh,” tina hy. (aiōnios g166)
en leert ze onderhouden al wat Ik u heb geboden. Ziet, Ik blijf altijd bij u, tot aan het einde der wereld. (aiōn g165)
Kai ing awi ka ni peek khqi boeih ve a mi hquutnaak aham cawng law pyi uh. Ngai lah uh, khawmdek a dyt dyna, nangmih a venawh awm loet kawng nyng,” tinak khqi hy. (aiōn g165)
Maar wie lastert tegen den Heiligen Geest, krijgt in eeuwigheid geen vergiffenis, maar hij is schuldig aan een eeuwige zonde. (aiōn g165, aiōnios g166)
Cehlai u awm Ciim Myihla ce a thekhanaak awhtaw ityk awh awm qeenkhaw ngainaak am awm tikaw; kumqui thawlhnaak ce sai hawh hy,” tinak khqi hy. (aiōn g165, aiōnios g166)
maar de beslommering van de wereld, de verleiding van de rijkdom en de begeerten naar andere dingen vallen er tussen, en verstikken het woord: het blijft zonder vrucht. (aiōn g165)
cehlai ve khawmdek hqing khawsaknaak awh lynaakkhqi, boeinaak, qaai kqawnnaak khqi ingkaw ak chang ik-oeih ngaihnaakkhqi law nawh awi ce zawl malh uhy, cedawngawh a vui am qah thai hy. (aiōn g165)
Zo uw hand u ergert, houw ze af. Het is beter, verminkt het Leven binnen te gaan, dan met twee handen naar de hel te gaan, naar het onuitblusbaar vuur, (Geenna g1067)
Na kut ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet mai. Na kut pakkhih ak soep na amak thi qoe hell mai khuina ang tlaak anglakawhtaw kut amak soep na hqingnaak khuiawh na lut ce nang ham nep bet hy. (Geenna g1067)
En zo uw voet u ergert, houw hem af. Het is beter, kreupel het Leven binnen te gaan, dan met beide voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusbaar vuur, (Geenna g1067)
Na khaw ing a ni thawlh sak awhtaw, tlyk boet mai, khaw pakkhih ak soep na hell khuina nang tlaak anglakawhtaw khaw ngun na hqingnaak ak khuiawh na lut ce nang ham nep bet hy. (Geenna g1067)
En zo uw oog u ergert, ruk het uit. Het is beter met één enkel oog het koninkrijk Gods binnen te gaan, dan met twee ogen in de hel te worden geworpen, (Geenna g1067)
Na mik ing a ni thawlh sak awhtaw, koeih mai. Mik pakhih ak soep na hell khuina tlaak anglakawhtaw mik lang doeng ing Khawsa ram khuiawh a lut ce nep bet hy. (Geenna g1067)
En toen Hij Zich op weg begaf, kwam iemand toegelopen, knielde voor Hem neer, en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios g166)
Lam na a ceh awh, thlang pynoet ce a venna dawng law nawh a haiawh khuk sym doena, “Cawngpyikung leek, kumqui hqingnaak ka huhnaak thai ham ikaw ka sai hly?” tina hy. (aiōnios g166)
of hij zal ontvangen: nu in deze wereld, zij het ook te midden van vervolgingen, het honderdvoud van huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers; en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn g165, aiōnios g166)
tuh a khuk qoe awh a pyh zakhat dyna (imkhqi, a koeinaakhqi, a koeinukhqi, a nu a pakhqi, a canaakhqi ingkaw a lokhqi - cekkhqi ingkaw thekhanaakkhqi) ingkaw ak law hly a khuk awh, kumqui hqingnaak ce hu kaw. (aiōn g165, aiōnios g166)
En Hij sprak tot hem: Nooit in der eeuwigheid eet iemand nog vruchten van u! Zijn leerlingen hoorden het. (aiōn g165)
Cawh thai thing na ce, “Itykawm nak thaih ve u ingawm koeh ai voel seh,” tina hy. Ce ak awi ce a hubatkhqi ingawm za lawt uhy. (aiōn g165)
Hij zal koning zijn over het huis van Jakob in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde komen. (aiōn g165)
Jakob cadil lakawh kumqui dyna boei loet kawsaw, a ram ing am dyt voel tikaw,” tina hy. (aiōn g165)
Zoals Hij tot onze vaderen sprak: Aan Abraham en zijn zaad voor altijd. (aiōn g165)
Abraham ingkaw a cadil a venawh qeennaak ce ta poepa hy,” tihy. (aiōn g165)
Zoals Hij eeuwen geleden beloofd had Door de mond zijner heilige profeten: (aiōn g165)
(Syn awh amah a tawngha ciimkhqi venawh anak kqawn amyihna), (aiōn g165)
Ze verzochten Hem dringend, hun niet te gelasten, naar de afgrond te gaan. (Abyssos g12)
Lawk-kqawng ak dung soeih awh a mingmih ce amak thlaak naak aham a venawh qeennaak thoeh uhy. (Abyssos g12)
En gij Kafárnaum, zult ge tot de hemel toe worden verheven? Tot in de hel zult ge neerzinken. — (Hadēs g86)
Ce, nang Kaperanuam, khan na na hak zoek qu hly tang nu? Kaw ce, hell na man na nung tlaak kaw. (Hadēs g86)
En zie, een wetgeleerde stond op, om Hem op de proef te stellen, en sprak: Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios g166)
Cawh anaa awi ak thoem thlang pynoet ing Jesu noek adak aham dyi nawh doet hy. “Cawngpyikung kumqui hqingnaak ka taaknaak aham ikaw ka sai kaw?” tina hy. (aiōnios g166)
Ik zal u tonen, wien gij moet vrezen: Vreest Hem, die, als Hij gedood heeft, de macht nog bezit, om in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u: Vreest Hem! (Geenna g1067)
Cehlai na mik kqih hly kawi ce nim huh khqi vang nyng: A him coengawh hell khuina thlaknaak thai ak ta ce kqih uh. Oeih, ka nik kqawn peek khqi, anih ce kqih uh. (Geenna g1067)
En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij met overleg had gehandeld. Waarachtig, de kinderen dezer wereld behartigen hun belangen met meer overleg dan de kinderen van het licht. (aiōn g165)
Amak thym na bi ak bi tangka ak khoemkung ing cyihnaak ing bi a bi dawngawh a boeipa ing kyih am cah hy. Ve khawmdek thlangkhqi ing a mimah a ik-oeih ami sai awhtaw vangnaak khuiawh ak awmkhqi anglakawh awm cyi ngai uhy. (aiōn g165)
Ik zeg u: Maakt u vrienden door de ongerechte mammon, opdat, wanneer hij u komt te ontvallen, zij u mogen opnemen in de eeuwige tenten. (aiōnios g166)
Nangmih a venawh ka nik kqawn peek khqi, pyi sainaak aham khawmdek boeinaak ce hawna lah uh, cawh ni ce mihkhqi boeih a boeih coengawh, a mingmih ing kumqui awmnaak hun awh nangmih ce ani do hly khqi hy. (aiōnios g166)
En terwijl hij in de hel werd gefolterd, sloeg hij zijn ogen op, en zag Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. (Hadēs g86)
Hell khuina khuikha a sim cilh cilh awh ak hla nakawng Abraham ingkaw a venawh Lazaru ak awm ce hu hy. (Hadēs g86)
Een heel voornaam man ondervroeg Hem, en sprak: Goede Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen? (aiōnios g166)
Ukkung thlang pynoet ing, “Cawngpuikung leek, kumqui hqingnaak ka pangnaak thai aham ikaw ka sai hly.” tina hy. (aiōnios g166)
of hij zal veel meer terug ontvangen in deze tijd, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven. (aiōn g165, aiōnios g166)
Ve a khuk qoe awh khawzah na a hlawng coengawh, ak law hly kawi a khuk awhkaw kumqui hqingnaak awm hlawng bai kaw,” tinak khqi hy. (aiōn g165, aiōnios g166)
Jesus sprak tot hen: De kinderen dezer wereld huwen en worden uitgehuwd. (aiōn g165)
Jesu ing, “Ve khawmdek thlangkhqi ing zu lo va ta uhy; (aiōn g165)
Maar zij, die waardig worden bevonden, deel te hebben aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, zullen huwen noch uitgehuwd worden. (aiōn g165)
Cehlai ce a hun awh ak awm kawikhqi taw thlak thi thawh tlaihnaak khawnghi awh zu loh va taak, chungvaa am awm voel hawh kaw, (aiōn g165)
opdat ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven zou hebben. (aiōnios g166)
amah ce ak cangnaak thlang boeih ing kumqui hqingnaak ce ami taaknaak thai aham. (aiōnios g166)
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven: opdat allen die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben. (aiōnios g166)
U awm amah ak cangnaak boeih am qeeng kawmsaw kumqui hqingnaak a taaknaak thai aham, Khawsa ing khawmdek a lungnaak awh a Capa a taak dyyn ce pehy. (aiōnios g166)
Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar wie in den Zoon niet gelooft, zal het leven niet zien, maar Gods gramschap blijft op hem liggen. (aiōnios g166)
U awm Capa ak cangnaak thlang ingtaw kumqui hqingnaak ce ta hy, cehlai u awm Capa ak oelh ingtaw hqingnaak ce am hu nawh, Khawsa ak kawsonaak ce ak khanawh awm loet hy,” tinak khqi hy. (aiōnios g166)
Maar wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen; integendeel, het water, dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water, dat opborrelt ten eeuwigen leven. (aiōn g165, aiōnios g166)
cehlai u awm kai ing ka peek tui ak aw taw tui am ngaih voel kaw. Kai ing ka peek tui ce ak kawk khuiawh tuibym a myihna kumqui hqingnaak dyna lawng poepa hy,” tina hy. (aiōn g165, aiōnios g166)
Ook de maaier ontvangt loon, en verzamelt vrucht ten eeuwigen leven, opdat zaaier en maaier zich samen verheugen. (aiōnios g166)
Tuh za caang ak aatkung ing thaphu hu hawh hy, caang ak sawkung ingkaw caang ak aatkung ce ani zeelnaak thai aham, kumqui hqingnaak aham caang ce tuh aat hawh hy. (aiōnios g166)
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord, en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en in het gericht komt hij niet; maar hij is overgegaan van de dood tot het leven. — (aiōnios g166)
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u awm kak awi ce za nawh ak tyikung ce ak cangnaak thlang taw kumqui hqingnaak ce ta hawh hy, anih ce thawlh sak na am awm voel kaw: thihnaak awhkawng hqingnaak ak khuiawh lut hawh hy. (aiōnios g166)
Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent, daarin het eeuwige leven te hebben; welnu, zij zijn het, die van Mij getuigen. (aiōnios g166)
Cabu Ciim ak caming kumqui hqingnaak ak ta thlang na namik poek dawngawh, Cakciim taw ak leek cana toek uhyk ti. Vawhkaw Cakciim ing kai ve ning dyihpyi hlai ti maw, (aiōnios g166)
Arbeidt niet voor de spijs die vergaat, maar voor de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, en die de Mensenzoon u zal geven. Want op Hem heeft God, heeft de Vader zijn zegel gedrukt. (aiōnios g166)
Thlanghqing Capa ing ani peek hly khqi kumqui hqingnaak buh huh aham bibi lah uh. Anih awh ce Pa Khawsa ing noeknaak deeng hawh hy,” tinak khqi hy. (aiōnios g166)
Dit is de wil van den Vader, die Mij gezonden heeft, dat wie den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en dat Ik hem op de jongste dag zal doen verrijzen. (aiōnios g166)
Kapa ak kawngaih taw, u awm Capa ce ak toekkhqi boeih ing cangna unawh kumqui hqingnaak a taaknaak ham ingkaw, khawnghi a dyt awh kai ing ka thawh sak tlaih ham ce ni,” tinak khqi hy. (aiōnios g166)
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios g166)
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u awm ak cangnaak ingtaw kumqui hqingnaak ce ta hawh hy. (aiōnios g166)
Ik ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; zo iemand eet van dit brood, zal hij in eeuwigheid leven. En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vlees voor het leven der wereld. (aiōn g165)
Kai taw khawk khan nakawng anuk law hqingnaak phaihpi na awm nyng. U ingawm vawhkaw phaihpi ve a ai awhtaw, kumqui dyna hqing kaw. Cawhkaw phaihpi cetaw, khawmdek ing hqingnaak a taaknaak aham ka peek hly kawi ka sa veni,” tinak khqi hy. (aiōn g165)
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen. (aiōnios g166)
Ka sa ce ai nawh ka thi ce ak aw ingtaw kumqui hqingnaak ce tahy, khawnghi a dyt awh ce anih ce kai ing thawh kawng nyng. (aiōnios g166)
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Niet een brood als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid. (aiōn g165)
Ve ve khawk khan nakaw ak law hqingnaak phaihpi ni. Nami pakhqi ing mana ana ai unawh thi uhy, cehlai vawhkaw phaihpi ak ai taw ang loet na hqing kaw,” tinak khqi hy. (aiōn g165)
Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wien zouden we gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; (aiōnios g166)
Simon Piter ing, “Bawipa a u venna nu ka mi ceh kaw? Nang awh ni kumqui hqingnaak a awm hy. (aiōnios g166)
De slaaf nu blijft niet altijd in huis; de zoon blijft er voor altijd. (aiōn g165)
Tamnaa ing ipkhui awh am awm poe thai hy, cehlai capa taw ang qui na ipkhui awh awm hy. (aiōn g165)
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand mijn woord onderhoudt, dan zal hij in eeuwigheid de dood niet zien. — (aiōn g165)
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u ingawm kak awi ve a khoem awhtaw, ityk awh awm anih ce am thi voel kaw,” tina hy. (aiōn g165)
De Joden zeiden Hem: Nu weten we, dat Gij bezeten zijt! Abraham en de profeten zijn gestorven; en Gij zegt: Zo iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood niet sterven in eeuwigheid. (aiōn g165)
Cawh Judahkhqi ing, “Tuh qaai ta hyk ti tice ni sim hawh unyng! Abraham ce thi hawh hy, cemyih lawt na tawnghakhqi awm thi hawh uhy, cehlai nang ingtaw, 'U awm kai ak awi ak khoem taw thihnaak am tan kaw,' ti hyk ti. (aiōn g165)
Nooit in der eeuwigheid is het gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. (aiōn g165)
Mik hyp na ak thang amik dai tlaih hy tive khawsyn awhkawng am ning khawi hy. (aiōn g165)
En Ik geef hun het eeuwig leven; ze gaan in eeuwigheid niet verloren, en niemand rooft ze weg uit mijn hand. (aiōn g165, aiōnios g166)
Kumqui hqingnaak ce a mingmih a venawh pe nyng, ityk awhawm am qeeng kawm uh; ka kut awh kawng u ingawm amni qawt kaw. (aiōn g165, aiōnios g166)
en wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft ge dit? (aiōn g165)
U awm hqing nawh kai anik cangnaak taw ityk awm am thi voel kaw. Ve ve nak cangnaak aw?” tina hy. (aiōn g165)
Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie in deze wereld zijn leven haat, zal het behouden ten eeuwigen leven. (aiōnios g166)
U awm amah a hqingnaak ak lungnaak taw plam kaw, ve khawmdek awh a hqingnaak ce ak sawhnaak ingtaw kumqui hqingnaak ce khoem kaw. (aiōnios g166)
De menigte antwoordde Hem: We hebben uit de Wet vernomen, dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan, dat de Mensenzoon omhoog geheven moet worden? Wie is die Mensenzoon? (aiōn g165)
Cawh thlang kqeng ing, “Anaa awi awhtaw Khrih taw a poepa na awm kaw, tinawh za unyng, ikawmyihna nang ingtaw, ‘Thlanghqing Capa taw tai na awm kaw,’ na ti bai? Thlanghqing Capa ve a u nu?” tina uhy. (aiōn g165)
En Ik weet, dat zijn gebod het eeuwige leven is. Wat Ik dus spreek, spreek Ik zó, als de Vader het Mij heeft gezegd. (aiōnios g166)
Ak awipeek ing kumqui hqingnaak benna sawi hy tice sim nyng. Cedawngawh Pa ing anik kqawn sak khqi boeih boeih ve dyng hy,” tinak khqi hy. (aiōnios g166)
Petrus zeide Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij me de voeten wassen. Jesus antwoordde hem: Zo Ik u niet was, hebt ge geen gemeenschap met Mij. (aiōn g165)
Piter ing, “Amni, ka khaw ve ityk awh awm am sil kawp ti” tina hy. Cawh Jesu ing, “Am ka silh awhtaw kai ingqawi tuqunaak am awm voel kaw,” tina hy. (aiōn g165)
Dan zal Ik den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Helper geven, om bij u te blijven voor eeuwig. (aiōn g165)
Kai ing Pa doet kawng nyng saw, anih ing nangmih a venawh a poepa na ak awm hly ngaihqep sakkung- (aiōn g165)
Want Gij hebt Hem macht gegeven over alle vlees, om het eeuwige leven te schenken aan allen, die Gij Hem gegeven hebt. (aiōnios g166)
Ceamyihna thlang boeih boeih ak khanawh saithainaak na peek ce, a venawh na peek thlang boeih kumqui hqingnaak a peek naak thai ham. (aiōnios g166)
Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enig waarachtigen God, en Hem dien Gij gezonden hebt, Jesus Christus. (aiōnios g166)
Ve ve kumqui hqingnaak ni: nang Khawsa doeng ingkaw na tyih Jesu Khrih sim ve. (aiōnios g166)
Want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen, (Hadēs g86)
Ikawtih nang ing phyi khuiawh am nik khawng hyt kawm tiksaw, Nak thlang ciim ce thuh zip aham am ngaih kawp ti. (Hadēs g86)
En daar hij de toekomst voorzag, heeft hij over de verrijzenis van den Christus gezegd, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten, en dat zijn vlees het bederf niet zou zien. (Hadēs g86)
Ni hai benawh ak awm law hly kawi ik-oeih ce a sim oepchoeh a dawngawh, anih ce phyi khuiawh am khawng hyt kawmsaw, a pum awm am thu kaw, tinawh Khrih a thawh tlaihnaak akawng ce anak kqawn oepchoeh hawh hy. (Hadēs g86)
en die nu in de hemel moet blijven wonen tot aan de tijden van het herstel aller dingen, waarvan God van ouds heeft gesproken door de mond zijner heilige profeten. (aiōn g165)
Syn awh a tawngha ciimkhqi venawh awi ataak ce hawh amyihna, Khawsa ing ik-oeihkhqi boeih a sai pangnaak a tym a pha hlan dy taw, anih ce khawk khan awh awm hyn kaw. (aiōn g165)
Toen verklaarden Paulus en Bárnabas met grote beslistheid: Aan u moest het eerst Gods woord worden verkondigd; maar nu ge het verwerpt, en uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, zie. nu wenden we ons tot de heidenen. (aiōnios g166)
Cedawngawh Paul ingkaw Barnaba ing cekkhqi ce qal leeknaak ing awi hlat pe hy nih: “Khawsak awi ve nangmih a venawh kak kqawn maa aham awm hy. Cehlai nangmih ing oelh u tiksaw na mimah ce kumqui hqingnaak ing ak kawih na amna mik poek a dawngawh tuh taw Gentelkhqi benna ni ka ming mang hly hawh hy. (aiōnios g166)
Toen de heidenen dit hoorden, verheugden ze zich, en prezen het woord des Heren; en allen die voorbeschikt waren ten eeuwigen leven, werden gelovig. (aiōnios g166)
Gentelkhqi ing ce ak awi ce a ming zaak awh, zeel unawh Bawipak awi ce zoeksang uhy; kumqui hqingnaak huh aham a hoep thlangkhqi ing cangna uhy. (aiōnios g166)
Die van eeuwigheid zijn bekend." (aiōn g165)
Khawmdek syncyk awhkawng ve ak awi ak simsakkung Bawipa ing tihy,’ tinawh ana qee amyihna. (aiōn g165)
Want zijn onzichtbaar Wezen, zijn eeuwige Macht en zijn Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen. Te verontschuldigen zijn ze dus niet. (aïdios g126)
Ikawtih khawmdek a syn cyk ca awhkawng sim thai na amak awm Khawsa a saithainaak, kumqui thaawmnaak ingkaw a Khawsa nihnaak ce, ak ceet cana dang hawh hy, a them saikhqi awh zaaksim thainaak awm hawh nawh, thlanghqing ing oelh thainaak a lam am awm hy. (aïdios g126)
Ze hebben de waarheid van God tegen de leugen geruild, en liever het schepsel geëerd en gediend dan den Schepper, die geprezen moet worden in eeuwigheid. Amen! (aiōn g165)
Khawsa awitak ce a hqawng ah qapna coeng sak unawh, ak saikung anglakawh a sai them ce bawk unawh a bi ce bi pe uhy. Ak Saikung taw ang loetna kyihcah tyng ni. Amen. (aiōn g165)
Het eeuwig leven aan hen, die door volharding in het goede, naar glorie en eer en onsterflijkheid streven; (aiōnios g166)
Them leek sainaak a qoeng kaana boeimangnaak, kqihchah naak ingkaw amak see thai ik-oeih ak suikhqi venawh Khawsa ing kumqui hqingnaak ce pe kaw. (aiōnios g166)
Dus, zoals de zonde heeft geheerst door de dood, zo zal ook de genade heersen door de gerechtigheid ten eeuwigen leven door Jesus Christus onzen Heer. (aiōnios g166)
Thawlhnaak ing thihnaak dy bi a bi amyihna, ni Bawipa Jesu Khrih ak caming kumqui hqingnaak a awmnaak aham qeennaak ing dyngnaak dy bibi hy. (aiōnios g166)
Maar nu gij vrij van de zonde en dienaars van God zijt geworden, plukt thans als vrucht: de heiliging; het einde ervan is het eeuwige leven. (aiōnios g166)
Cehlai tuh awhtaw thawlh ak khuiawh kawng loet hawh u tiksaw Khawsa a tamna nani nami awm hawh, ce a hawihkhangnaak taw dyngnaak na awm nawh, ak thaih taw kumqui hqingnaak na awm hy. (aiōnios g166)
Want het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer. (aiōnios g166)
Ikawtih thawlh phu taw thihnaak na awm hy, cehlai Khawsa a themzo pek taw ningnih a Bawipa Jesu Khrih awh kumqui hqingnaak ni. (aiōnios g166)
tot hen behoren de Vaders, en van hen stamt Christus af naar het vlees: Hij die God is, boven alles gezegend in eeuwigheid. Amen! (aiōn g165)
Pakdamkhqi awm a mingmih a koe ni, cekkhqi ak khuiawh kawng ni pumsa benawh taw Khrih ce a law hy, anih taw ik-oeih boeih ak khanawh Khawsa na awm nawh, kumqui kyihcah aham awm hy! Amen. (aiōn g165)
of wie zal naar de afgrond dalen, om Christus te doen opstijgen uit de doden." (Abyssos g12)
Am awhtaw, ‘U nu ceeikhuina ak kqum hly? Cetaw thihnaak awhkawng Khrih a thawh law hly tinaak ni) koeh ti uh,’ tihy. (Abyssos g12)
Want God heeft allen onder ongehoorzaamheid gevangen gehouden, om aan allen zijn barmhartigheid te tonen. (eleēsē g1653)
Thlang boeih ak khanawh qeennaak a taak thainaak aham, Khawsa ing thlang boeih ce awi amak ngai na tahy. (eleēsē g1653)
Immers, uit Hem en door Hem en voor Hem is alles! Hem zij de glorie in eeuwigheid. Amen! (aiōn g165)
Ikawtih amah a ven awhkawng amah ak caming amah a venawh ik-oeih boeih ve awm hy. Amah a venawh thangleeknaak a poepa na awm seh! Amen. (aiōn g165)
Vormt u niet naar deze wereld, maar hervormt u door vernieuwing van inzicht, opdat gij onderscheiden moogt, wat de wil is van God, wat goed is, welbehagelijk en volmaakt. (aiōn g165)
Ve khawmdek phung amyihna koeh awm unawh; Khawsa a ngaih kawi, ak leek, ym kawi ingkaw leeknaak ak soep ce ak ceetna zaaksimnaak nami taaknaak ham, namik kawlung ak thaina awmnaak ing chawt qu lah uh. (aiōn g165)
Aan Hem, die bij machte is, u vast te doen staan in overeenstemming met mijn Evangelie en de verkondiging van Jesus Christus, -in overeenstemming ook met het heilsgeheim, dat van eeuwigheid was verzwegen, (aiōnios g166)
Kai ing kak kqawn law awithang leek ingkaw Jesu Khrih akawng kak kqawn lawnaak ak caming nangmih anik dyih sak khqi thaikung ing, ni hu ben kum khawqyt khuiawh thuh na ak awm awi hyp ce, (aiōnios g166)
maar dat thans is geopenbaard, en op bevel van den eeuwigen God door de profetische schriften aan alle heidenen bekend is gemaakt, om hen tot de gehoorzaamheid aan het geloof te brengen: (aiōnios g166)
tuh awhtaw kumqui Khawsa ak awipeeknaak amyihna tawnghakhqi ak cauk awh dang sak hawh hy, qam boeih thlang ing cangna unawh anih ak awi ce a ming ngainaak aham – (aiōnios g166)
aan Hem, den enig wijzen God, zij door Jesus Christus de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
ce Khawsa ak cyi doeng a venawh Jesu Khrih ak caming kumqui dy thangleeknaak awm seh! Amen. (aiōn g165)
Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister dezer wereld? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? (aiōn g165)
Thlakcyi hana nu? Cak qeekung hana nu? Ve khawmdek awh ak oelhkung ce hana nu? Khawsa ing khawmdek cyihnaak ce qawnaak tinawh am dang sak nawh nu? (aiōn g165)
Toch preken we wijsheid onder de volmaakten; maar geen wijsheid dezer wereld, noch der machten dezer wereld, die vernietigd zullen worden. (aiōn g165)
Hqamcakhqi venna taw cyihnaak awi ce kqawn nyng, cehlai khawmdek cyihnaak awi amni, ve khawmdek ukkung ak qeeng hly khqi ak awicyih awm am ni; (aiōn g165)
Ja, we verkondigen een Wijsheid Gods, een geheimnisvolle, een verborgene, welke God vóór de tijden heeft voorbestemd tot onze glorie, (aiōn g165)
Khawsa ak awicyih awihyp, thuh na ak awm, ni boeimangnaak a hamna Khawsa ing khawmdek a syn hlan awhkawng a hoep cee hawh awi ni. (aiōn g165)
die geen der machten dezer wereld heeft gekend, —want zo ze haar gekend hadden, zouden ze den Heer der glorie niet hebben gekruisigd, (aiōn g165)
Cece u khawmdek ukkung pynoet ca ingawm ce a cyihnaak ce am sim uhy, ami sim mantaw boeimangnaak Bawipa ce thinglam awh am tai voei uh. (aiōn g165)
Niemand bedriege zichzelf Zo iemand wijs onder u meent te zijn, hij moet dwaas naar deze wereld worden, om wijs te zijn. (aiōn g165)
Na mimah ingkaw na mimah koeh thai qu na uh. Nangmih anglakawh u ingawm tuh tloek awhkaw cyihnaak awh amah ingkaw amah ce thlakcyi na ang ngai qu awhtaw, thlakcyi na a awmnaak aham “thlakqaw” na awm seh. (aiōn g165)
Daarom, zo het eten ergernis geeft aan mijn broeder, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder niet te ergeren. (aiōn g165)
Cedawngawh, ka awk ai ing ka koeinaa ce thawlh awh kang tluuk sak awhtaw, anih ce am kang tluuk saknaak aham ityk awh awm meh am ai voel kawng nyng. (aiōn g165)
Dit alles nu overkwam hun als een voorafbeelding voor ons, en het werd opgeschreven tot waarschuwing voor ons, die het einde der tijden beleven. (aiōn g165)
Ningmih ing ni toek aham vemyih khqi ve ana awm nawh a tym a pha lawh ning ngaih ni taaknaak aham qeena ak awm ni. (aiōn g165)
Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? (Hadēs g86)
Aw thihnaak, na noengnaak hana nu a awm? Aw thihnaak, hana aw nak chy a awm?” (Hadēs g86)
en wier ongelovig verstand de god dezer wereld heeft verblind, zodat ze de uitstraling niet zien van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God. (aiōn g165)
Khawsa myihlip na ak awm, Khrih boeimangnaak awithang leek a vangnaak ce a mami huhnaak thai aham tuh tloek a tym awhkaw khawsa ing cangnaak amak ta khawmdek thlangkhqi ak kawlung mik ce hyp sak hawh hy. (aiōn g165)
Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid. (aiōnios g166)
Ikawtih ak zang ca ing a khoeh tloek awhkaw khuikhanaak ve kami huh hly kawi kumqui boeimangnaak ing ka nyhtah awh kawna awm am awm hy. (aiōnios g166)
En zó geven we geen acht op het zichtbare, maar op het onzichtbare; het zichtbare toch is tijdelijk, het onzichtbare eeuwig. (aiōnios g166)
Cedawngawh huh nawn ik-oeih ce am toek unyng saw, amni huh ik-oeih ce ni kami toek hy. Huh nawn ik-oeih taw a khoeh tloek ca awhkaw hamni, cehlai amni huh ik-oeih taw kumqui dy na cak hy. (aiōnios g166)
Ja, we weten, dat wanneer onze aardse woontent is neergehaald, we een woonplaats ontvangen van God; een woonplaats niet met handen opgeslagen, maar een eeuwige in de hemelen. (aiōnios g166)
Tuh ni awmnaak khawmdek im ve hqe na awm mai sei awm, kut ing amni sak, Khawsa ing a taak law khawk khan awh kumqui im ni ta uhy, tice ni sim uhy. (aiōnios g166)
zoals geschreven staat: "Milddadig deelt hij aan de armen uit: Zijn gerechtigheid houdt in eeuwigheid stand." (aiōn g165)
A themkhqi ce khawdeng hahqahkhqi pek khqi awh; a dyngnaak taw kumqui dyna cak hy,” tinawh qee cemyihna. (aiōn g165)
Ik lieg niet; dat weet de God en Vader van den Heer Jesus, in eeuwigheid geprezen. (aiōn g165)
Kumqui dy awh kyih aham ak awm Bawipa Jesu a Khawsa ingkaw Pa ing ka qaai ap kqawn nyng tive sim hy. (aiōn g165)
die Zich voor onze zonden, —om ons te ontrukken aan deze boze wereld, —heeft overgeleverd volgens de wil van onzen God en Vader; (aiōn g165)
ni Pa Khawsa ak kawngaihnaak amyihna, tuh khuk awhkaw khawnghi amak leek khuiawh kawng ningnih ce hul aham amah ingkaw amah ce pe qu hy, (aiōn g165)
aan wien de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
amah a venawh thangleeknaak kumqui dyna awm seh. Amen! (aiōn g165)
wie zaait in het vlees, zal verderf oogsten uit het vlees; maar wie zaait in de geest, zal eeuwig leven oogsten uit de geest. (aiōnios g166)
Pumsa ngaih thawlhnaak ak saw ing, pumsa ben seetnaak ce aat lawt kaw; Myihla kawngaih ak saw ingtaw, Myihla awh kumqui hqingnaak ce aat lawt kaw. (aiōnios g166)
hoog boven alle heerschappij en macht en kracht en hoogheid, en boven elke naam, die genoemd wordt in deze wereld niet alleen, maar ook in de toekomstige wereld; (aiōn g165)
uknaak ingkaw saithainaak, thaawmnaak ingkaw temnaak, peek thai na ak awm ming boeih boeih, tuh a khuk awh am nawh ak law hly a khuk ak khanawh Khrih taw awm hy. (aiōn g165)
waarin gij eertijds geleefd hebt in navolging van deze aardse wereld, in navolging ook van den vorst der macht in de lucht, van den vorst van de geest, die nog altijd werkt in de zonen der ongehoorzaamheid. (aiōn g165)
Ve khawmdek a phung na nami awm awh ce zilh ak ukkung boei, tuh awm awi amak ngaikhqi venawh bi ak bi myihla a phungna awm uhyk ti. (aiōn g165)
opdat in de toekomende tijden de overgrote rijkdom zijner genade zou worden geopenbaard, die Hij in zijn goedheid ons in Christus Jesus heeft geschonken. (aiōn g165)
Ak law hly khuk a awm awh am qeennaak amni nyhtah thai noeng ce ang dang saknaak aham ingkaw Jesu Khrih awh ningnih ani lungnaak khqi ce ang dang saknaak ahamni. (aiōn g165)
en het Bestel te doen zien van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid verborgen was in God, den Schepper aller dingen; (aiōn g165)
maa awh, ik-oeih boeih ak synkung Khawsa awh thuh na ak awm, ve awihyp a bibinaak ve thlang boeih a venawh sim sak aham ni. (aiōn g165)
En dit is geschied volgens de eeuwige voorbeschikking, die Hij ten uitvoer heeft gebracht in Christus Jesus onzen Heer. (aiōn g165)
amah a kumqui angcainaak ce ningnih Bawipa Jesu Khrih awh soep sak hawh hy. (aiōn g165)
aan Hem zij de glorie in de Kerk en in Christus Jesus ten allen tijde, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen! (aiōn g165)
kumqui dy, kumqui dy na, thlangboelkhqi ingkaw Khrih Jesu awh boeimangnaak awm poe seh nyng. Amen. (aiōn g165)
Want niet tegen vlees en bloed geldt onze strijd, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de lucht. (aiōn g165)
Ikawtih ningnih taw pumsa thisa qaal mi amning tuk qu unawh, ukkungkhqi, saithainaak ak takhqi, ve khawmdek than thaawmnaakkhqi ingkaw khan nakaw Setan myihla thaawmnaakkhqi mi ni ning tuk qu uh. (aiōn g165)
Aan onzen God en Vader zij de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen. (aiōn g165)
Ni Khawsa ingkaw Pa a venawh zoeksangnaak kumqui dy awm seh nyng. Amen! (aiōn g165)
het heilsgeheim, dat sinds de aanvang der eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar thans aan zijn heiligen is geopenbaard. (aiōn g165)
cawhkaw awihyp kum khawqyt ingkaw cadil ceqyt thuh na ak awm ce, tuh awhtaw thlakciimkhqi venawh dang hawh hy. (aiōn g165)
ze zullen gestraft worden met eeuwig verderf, ver weg van den Heer en van de glorie zijner kracht. (aiōnios g166)
Kumqui seetnaak ing a mingmih ce phep kawmsaw Bawipa amah ing amah a boeimang thaawmnaak a hai awhkawng hawi taak na awm kaw. (aiōnios g166)
Onze Heer Jesus Christus zelf en God onze Vader, die ons heeft liefgehad, en door zijn genade eeuwige troost en goede hoop heeft geschonken, (aiōnios g166)
Ni Bawipa Jesu Khrih amah qoe ing ningnih ani lungnaak khqi nawh am qeennaak ing kumqui thaawmnaak ingkaw ngaih-uunaak leek anik pekung Pa Khawsa ing, (aiōnios g166)
maar daarom juist heb ik ontferming gevonden, opdat aan mij, den grootste, Jesus Christus zijn volle lankmoedigheid zou tonen, als voorbeeld voor hen, die in Hem zullen geloven ten eeuwigen leven. (aiōnios g166)
Cehlai ve ak camawh ni, Jesu Khrih ing thlakthawlh soeih kaiawh ve ak kawdung kawneemnaak boeih boeih ce a phonaak thai hamna; kumqui hqingnaak ak pang hamna amah ak cangnaak hly khqi huh saknaak hamna am qeennaak ka huh hy. (aiōnios g166)
Aan den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, onzichtbaren, enigen God: eer en glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
Kumqui Sangpahrang, amak thi thai qoe, huh thai na amak awm, Khawsa doeng a venawh, thangleeknaak ingkaw kqihchahnaak kumqui dy awm seh. Amen. (aiōn g165)
Strijd de goede strijd van het geloof; ding naar het eeuwige leven, waartoe ge geroepen zijt, en voor vele getuigen de heerlijke belijdenis hebt afgelegd. (aiōnios g166)
Cangnaak taa qunaak ce ta nawh, kumqui hqingnaak ce ak cak na tu. Ce ak pang aham ni nang ce Khawsa ing anik khy. Simpyikung thlang khawzah a haiawh dyihpyinaak ak leek ce dyihpyi hawh hyk ti. (aiōnios g166)
Hij die alleen de onsterfelijkheid bezit, die het ontoegankelijk licht bewoont, dien geen mens heeft gezien of kàn zien, wien de eer is en eeuwige macht. Amen! (aiōnios g166)
a nih doeng ce kumqui na awm nawh u ingawm ama pha thai vangnaak na awm hy, anih ce u ingawm am hu nawh u ingawm hu hlan hy. Amah a venawh zoeksang naak ingkaw thaawmnaak kumqui dyna awm seh. Amen. (aiōnios g166)
Vermaan de rijken dezer wereld, dat ze niet trots mogen zijn; dat ze hun hoop niet stellen op wisselvallige rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet, om er van te genieten; (aiōn g165)
Ve khawmdek awh ak boei thlangkhqi ce ama ming oek qunaak aham ingkaw amak cak boeinaak awh ngaih-unaak a mami taaknaak nawh Khawsa awh ngaih-unaak ami taaknaak aham kqawn law pe. Ikawtih Khawsa ingtaw ningnih ni zeelnaak aham ik-oeih soepkep ce khawzah soeih na ni pek khqi hy. (aiōn g165)
die ons gered heeft en tot een heilige roeping heeft uitverkoren, niet op grond van onze werken, maar door zijn eigen voorbeschikking en genade. Deze toch is ons van alle eeuwigheid in Christus Jesus verleend, (aiōnios g166)
anih ing ningnih ce ni thaawng khqi nawh hqing ciimnaak ing hqing aham nik khy hy – ik-oeih pynoet oet ni sai peek awh am nawh amah ang cainaak ingkaw am qeennaak camawh ni. Vawhkaw am qeennaak vetaw a tym ak kqan hlan awhkawng ningnih a venawh Jesu Khrih awh ni pek khqi hawh hy. (aiōnios g166)
Daarom juist verdraag ik alles terwille der uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jesus, en de eeuwige glorie bovendien. (aiōnios g166)
Jesu Khrih awh ak awm kumqui boeimangnaak ingkaw thaawngnaak ce ami huh thainaak aham, ak tyh thlangkhqi aham ik-oeih soepkep ce yh nyng. (aiōnios g166)
Want Demas, die deze wereld heeft liefgekregen, heeft me verlaten, en is naar Tessalonika vertrokken; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmátië. (aiōn g165)
Ikawtih Dema ing khawmdek ve a lungnaak bet dawngawh ni cehta nawh Thesalonika khaw na cet hawh hy. Krescen khaw Galatia qam na cet nawh, Tita awm Dalmatia qam na cet hawh hy. (aiōn g165)
De Heer zal mij verlossen van alle boze aanslagen, en mij behouden voor zijn hemels Rijk: Hem zij de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
Anik cuhkung ik-oeih amak leek a kut khui awhkawng Bawipa ing ni hul kawmsaw ak khawk khan na a ding a syk na ni ceh pyi kaw. Amah a venawh thangleeknaak kumqui dyna awm seh. Amen. (aiōn g165)
terwille ook van de hoop op het eeuwige leven, dat de waarachtige God vóór eeuwige tijden heeft beloofd, (aiōnios g166)
Kumqui hqingnaak ngaih-unaak awh ak dyi cangnaak ingkaw cyihnaak, qaai amak kqawn Khawsa ing a tym amik kqan hlan awhkawng awi a taak amyihna, (aiōnios g166)
Zij voedt ons op, om goddeloosheid te verzaken en wereldse begeerlijkheid; om ingetogen, rechtschapen, godvruchtig in deze wereld te leven; (aiōn g165)
Khawsa ak kawngaih am ik-oeih ben ingkaw khawmdek ik-oeih ben awh “Amni” ni tinawh, yh thainaak ing khaw sak aham, tuh a mih awh ak dyng na khaw sa nawh, Khawsa ngaih na khaw sak aham ni cawngpyi hy. (aiōn g165)
opdat wij, door zijn genáde gerechtvaardigd, door de hóóp erfgenamen zouden worden van het eeuwige leven. (aiōnios g166)
kumqui hqingnaak ngaih-unaak qoe ce ni pang naak thai aham am qeennaak ing ningnih ce ni dyng sak khqi hy. (aiōnios g166)
Want misschien is hij juist daarom een tijdje van u weg geweest, opdat ge hem zoudt bezitten voor eeuwig; (aiōnios g166)
Nang a venawh kawng kawlhkalh a pleng qunaak ve nang ing ak nep na na taaknaak tlaih aham va ni hy voei – (aiōnios g166)
heeft Hij aan het einde dezer dagen tot ons gesproken door den Zoon, dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam van al zijn bezit en door wien Hij de wereld gemaakt heeft. (aiōn g165)
cehlai tuh tloek a tym a boet lam na taw a Capa ak caming ningnih a venawh awi kqawn law hawh hy, anih ak caming khan ingkaw dek boeih ve ana sai nawh anih ik-oeih boeih boeih qo ak pangkung na tahy. (aiōn g165)
Maar van den Zoon: Uw troon, o God, is in de eeuwen der eeuwen, En uw koningschepter is de schepter van het recht. (aiōn g165)
Cehlai a Capa awhtaw, Aw Khawsa, na ngawihdoelh ce kumqui na awm kawmsaw, dyngnaak ce na qam a sawnghqawl na awm kaw. (aiōn g165)
zoals Hij dan ook op een andere plaats heeft gezegd: "Gij zijt Priester voor eeuwig, Naar de Orde van Melkisedek." (aiōn g165)
A hun ak chang bai awh Nang taw Melkhizadek a myihna kumqui khawsoeih na awm hyk ti,” tinawh kqawn bai hy. (aiōn g165)
en is Hij na zijn verheerlijking de oorzaak van eeuwige zaligheid geworden voor allen, die Hem gehoorzaam zijn; (aiōnios g166)
cedawngawh anih ce soep sak na awm hy, anih ak awi ak ngai thlangkhqi boeih aham anih ce kumqui hulnaak kung na coeng nawh (aiōnios g166)
de leer over doopsels, handoplegging, opstanding der doden en eeuwig oordeel. (aiōnios g166)
baptisma akawng cawngsak naakkhqi, thlang ak khanawh kut tloengnaakkhqi, thlakthi thawh tlaihnaakkhqi, kumqui thawlh awi dengnaakkhqi ce koeh kqan tlaih tlaih voel u sih. (aiōnios g166)
het heerlijk woord Gods en de krachten der toekomstige wereld hebben geproefd, (aiōn g165)
Khawsak awi leeknaak ak tan hawh ingkaw ak law hly kawi chan awh thaawmnaak ak tan hawh thlangkhqi ce, (aiōn g165)
waar terwille van ons onze Voorloper is binnengegaan: Jesus, "Hogepriester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn g165)
ce a hun awh ningnih a haina ak cet Jesu ce ningnih ang zyng na kun hy. Melkhizadek amyihna anih taw ningnih aham kumqui khawsoeih boeikhyt na awm hawh hy. (aiōn g165)
want er is betuigd: "Gij zijt Priester voor eeuwig naar de Orde van Melkisedek." (aiōn g165)
Ikawtih vemyihna phawng hyt awm hy: Nang taw Melkhizadek amyihna, kumqui khawsoeih na awm hyk ti,” a tina. (aiōn g165)
maar Hij werd het door een eed van Hem, die tot Hem sprak: "De Heer heeft gezworen, En het zal Hem nimmer berouwen: Gij zijt Priester voor eeuwig!" (aiōn g165)
cehlai anih taw Khawsa ak awi kamnaak ing khawsoeih na coeng hy: “Bawipa ing awi ana taak hawh dawngawh ak kaw am thaw voel kaw: ‘Nangtaw kumqui khawsoeih na awm hyk ti,’ tinawh awi kam hawh hy. (aiōn g165)
Maar Hij bezit een onvervreemdbaar Priesterschap, omdat Hij blijft voor eeuwig. (aiōn g165)
Cehlai Jesu taw a hqing loet awh, anih taw khawsoeih ak cak na awm quiqah hy. (aiōn g165)
De Wet toch stelt tot hogepriesters mensen aan, met zwakheid behept; maar de eed-uitspraak, die na de Wet is gekomen, den Zoon, die volmaakt is voor eeuwig. (aiōn g165)
Anaa awi peek ing tha amak awm thlanghqing ce khawsoeih boeikhyt na caksak hy; cehlai anaa awi peek awi coengawh ak law awikamnaak ing Capa ce a caksak awh anih taw kumqui dy ak soep na awm hy. (aiōn g165)
niet door bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen Bloed; ééns voor altijd, daar Hij een eeuwige verlossing verworven had. (aiōnios g166)
Me ingkaw vaitaw a thi ing am kun hy; amah a thi ing Hun Ciim Khyt ce thlang boeih aham hypoet doeng kun nawh, kumqui hulnaak ce hu law hy. (aiōnios g166)
hoeveel te meer zal dan het Bloed van Christus, die door een eeuwigen Geest Zich als smetteloos Offer opdroeg aan God, ons geweten reinigen van dode werken tot de dienst van den levenden God? (aiōnios g166)
Cemyihna a awm awhtaw coet amak kap nawh kumqui Myihla ak caming Khawsa venawh amah ingkaw amah ak suum qu Khrih a thi khqoet ingtaw ikawmyih dyna nu ningnih thihnaak na anik sawikung “ningnih ak kawlung simnaakkhqi ve ak hqing Khawsa bi ni binaak thai aham a ciim law sak khqoet kaw ce! (aiōnios g166)
En daarom is Hij de Middelaar van een nieuw Testament, en is Hij gestorven tot verzoening van de overtredingen van het eerste, opdat de uitverkorenen de beloofde eeuwige erfenis zouden ontvangen. (aiōnios g166)
Vawh ve Khrih taw awikam thai a dyihthing na awm hy, ak khy thlangkhqi ing kumqui qo awikamnaak ce ami pangnaak thai aham ingkaw – lamma awhkaw awikamnaak ak kaiawh a mik thawlh ak thlangkhqi ce hul nawh loet sak aham anih taw thi hawh hy. (aiōnios g166)
Want dan zou Hij van de schepping der wereld af meermalen hebben moeten lijden, terwijl Hij feitelijk slechts éénmaal en op het einde der tijden verschenen is, om door zijn Offer de zonde te delgen. (aiōn g165)
Cemyihna a kun mantaw khawmdek a syn cyk awhkawng khuikha hu quiqah hawh kaw. Cehlai thawlhnaak ciim sak aham amah ingkaw amah ce lucik na a sai qunaak ak caming chan a boetnaak benawh thlang boeih aham ak khoek koeng na hypoet na dang law hawh hy. (aiōn g165)
hierdoor ook erkennen we, dat de wereld door Gods Woord is geschapen, dat het zichtbare uit het Onzichtbare is ontstaan. (aiōn g165)
Cangnaak ak caming khan ingkaw dek ve Khawsa awipeeknaak myihna sai na awm hy tice ning zasim thai uhy, cedawngawh huh thai na ak awmkhqi ve huh ik-oeih awhkawng sai na am awm hy. (aiōn g165)
Jesus Christus is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid! (aiōn g165)
Jesu Khrih taw zan, tuhngawi ingkaw kumqui dyna am hleng qu hy. (aiōn g165)
De God van vrede, die Jesus onzen Heer van de doden heeft opgewekt, den groten Herder der schapen door het Bloed van een eeuwig Verbond: (aiōnios g166)
Tuukhaikung bau na ak awm ningnih a Bawipa Jesu Khrih ak caming kumqui awikamnaak sainaak ak haw lawkung, ngaihdingnaak Khawsa ing, (aiōnios g166)
Hij bevestige u in alle goed, opdat gij zijn wil moogt volbrengen; al wat Hem welbehagelijk is, werke Hij in ons uit door Jesus Christus: Hem zij ere in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
amah ak kawngaih saithainaak aham ik-oeih soepkep ing ni thoeihcam khqi seitaw, amah ak kawzeelnaak ce Jesu Khrih ak caming ningnih ak khuiawh sai seh, Jesu Khrih a venawh thangleeknaak kumqui dy awm seh. Amen (aiōn g165)
Ook de tong is een vuur: een wereld van ongerechtigheid. Onder onze leden is het de tong, die heel het lichaam bezoedelt, en ons levensrad in brand steekt, zelf in vlam gezet door de hel. (Geenna g1067)
Lai ve awm mai ni, pum ak khuiawh ak che ik-oeih pynoet na awm hy. Lai ing thlak che na thlang coeng sak hy, a hqingnaak boeih ce mai awh phum sak nawh amah ce awm hell na tlaak sak hy. (Geenna g1067)
Want gij zijt wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levend en blijvend woord van God. (aiōn g165)
Nangmih taw thang tlaih hawh uhyk ti, ak plawci thai ak ui awhkawng am nawh amak plawci thai awhkawng ni, ak hqing ingkaw ak cak khawsak awi awhkawng ni nami thang tlaih hawh hy. (aiōn g165)
Maar het woord des Heren houdt in eeuwigheid stand!" En dit is het woord, dat onder u is verkondigd. (aiōn g165)
cehlai Bawipak awi taw a poepa na cak hy.” Ve ak awi ni nangmih a venawh khypyi na a awm. (aiōn g165)
wanneer iemand spreekt, het zij als Gods woord; wanneer iemand dient, het geschiede door de kracht, door God hem verleend. Moge dan in alles God worden verheerlijkt door Jesus Christus, wien de heerlijkheid is en de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
U ingawm Khawsak awi ak kqawn awhtaw, Khawsak awi ak kqawnnaak amyihna a sai aham awm hy. U ingawm bi a bi awhtaw, Khawsa ing a peek thaawmnaak ing a bi aham awm hy, cawh ni ik-oeih soepkep awh Jesu Khrih ak caming Khawsa ce zoeksang na a awm hly. Anih a venawh boeimang saithainaak kumqui dy awm seh. Amen. (aiōn g165)
De God van alle genade, die u in Christus riep tot zijn eeuwige glorie, Hij zal u na kortstondig lijden oprichten en sterken, stevigen en bevestigen. (aiōnios g166)
Qeennaak boeih a Khawsa, Khrih awh amah a kumqui boeimangnaak awh ak khykung ing, kawlhkalh nami khuikha coengawh, ni cun nik boem khqi tlaih kawmsaw, ak cak ingkaw ak khoeng na tha ni awm sak khqi bit kaw. (aiōnios g166)
Hem is de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
Amah a venawh thaawmnaak kumqui dy awm seh. Amen (aiōn g165)
en dan zal ook de toegang tot het eeuwig koninkrijk van Jesus Christus, onzen Heer en Zaligmaker, wijd voor u openstaan. (aiōnios g166)
ningnih a Bawipa ingkaw Hulkung Jesu Khrih a kumqui qam khuina nangmih ce ni do khqi kaw. (aiōnios g166)
Want wanneer God de zondige engelen niet spaarde, maar ze naar de hel verwees, en opsloot in donkere holen, om ze vast te houden voor het oordeel; (Tartaroō g5020)
Thawlhnaak ak sai khan ceityihkhqi ce Khawsa ing am hlyn nawh, hell na tyi hy, ak hyp dek khuina awideng aham thawng thla hy; (Tartaroō g5020)
Neemt liever toe in genade en kennis van Jesus Christus onzen Heer en Verlosser. Hem zij de glorie nu en tot de Dag der Eeuwigheid. (aiōn g165)
Ningmih a Bawipa ingkaw Hulkung Jesu Khrih am qeennaak ingkaw cyihnaak awh ce hang taai hqui lah uh. Amah a venawh thangleeknaak tuh awhkawng kumqui dy awm seh! Amen (aiōn g165)
ja waarlijk, het Leven is verschenen en wij hebben het gezien; en wij leggen getuigenis af en brengen u de boodschap van het eeuwig Leven, dat bij den Vader was en aan ons is verschenen; (aiōnios g166)
Hqingnaak ce dang hy; ningnih ing ni hu unawh ning dyih pyi uhy, nangmih a venawh kumqui hqingnaak awi ce kqawn law u nyng, cawhkaw awi cetaw Pa ing anik awm haih ce ningnih a venawh dang hawh hy. (aiōnios g166)
En de wereld gaat voorbij met haar begeerlijkheid; maar wie de wil van God volbrengt, blijft in eeuwigheid. (aiōn g165)
Khawmdek ingkaw khawmdek a ngaihnaakkhqi boeih taw khum seiawm, Khawsa kawngaih ak sai ak thlang taw kumqui dy hqing kaw. (aiōn g165)
En dit is dan de belofte, die Hij ons heeft gegeven: het eeuwig leven. (aiōnios g166)
Ningmih a venawh a taak law awi taw veni - kumqui hqingnaak ve. (aiōnios g166)
Wie zijn broeder haat, is een moordenaar; en gij weet, dat geen moordenaar het eeuwig leven behoudt. (aiōnios g166)
U awm a koeinaa ak sawhnaak ak thlang taw thlang ak him ni, u awm thlang ak him taw kumqui hqingnaak am ta hy ti sim uhyk ti. (aiōnios g166)
En dit is de getuigenis: God heeft ons het eeuwig leven geschonken; en dat leven is in zijn Zoon. (aiōnios g166)
Simpyinaak taw veni: Khawsa ing kumqui hqingnaak ce ni pe hawh hy, cawhkaw hqingnaak cetaw amah a Capa awh awm hy. (aiōnios g166)
Dit alles heb ik u geschreven, opdat gij weten moogt, dat gij het eeuwig leven bezit, zo gij gelooft in de naam van den Zoon van God. (aiōnios g166)
Kumqui hqingnaak ta hawh nyng tice nami simnaak thai aham Khawsa Capa ming ak cangnaak nangmih a venawh ve ik-oeihkhqi ve qee law nyng. (aiōnios g166)
We weten ook, dat de Zoon van God is gekomen, en ons het inzicht heeft gegeven, om den Waarachtige te kennen. Wij zijn in den Waarachtige, en in zijn Zoon Jesus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. (aiōnios g166)
Khawsa Capa law nawh ak thym amah ce ni sim naak thai aham ningnih a venawh zaaksimnaak ni pek khqi hy, tice ni sim uhy. Ak thym amah - a Capa Jesu Khrih ak khuiawh ningnih taw ni awm uhy. Anih taw Khawsa tang ingkaw kumqui hqingnak na awm hy. (aiōnios g166)
om de waarheid, die in ons woont en die in eeuwigheid bij ons zal blijven: (aiōn g165)
ningnih awh awm nawh ningnih a venawh kumqui dy ak awm awitak awh. (aiōn g165)
hoe Hij de engelen, die hun Heerschappij niet bewaarden, maar hun eigen woonsteden verlieten, met eeuwige boeien in de duisternis vasthoudt voor het gericht van de grote Dag; (aïdios g126)
A mimah a saithainaak dyih hun awh a awm poe kaana a mimah a im a mik cehtaak khan ceityihkhqi – ce thannaak ak khuiawh tahy, awidengnaak khawnyn bau awh awi deng aham kumqui thiqui ing khit hy. (aïdios g126)
hoe Sódoma en Gomorra met de omliggende steden, die ontucht bedreven evenals zij, en tegennatuurlijke vleselijke lusten hebben nagejaagd, tot een voorbeeld gesteld zijn van de straf door het eeuwige vuur. (aiōnios g166)
Cemyih lawtna, Sodom ingkaw Gomorrah ingkaw a kengsam awhkaw khawkhqi ing nu ingkaw pa thawlh sainaak awh a mimah ingkaw a mimah ce pe qu uhy. Kumqui mai awh ak khuikha thlangkhqi aham dan kawina a mingmih ce awm uhy. (aiōnios g166)
woeste golven der zee, die hun eigen schande opspatten; dwaalsterren, wie diepste duisternis voor eeuwig wacht. (aiōn g165)
Tuicunli awhkaw tuibak ak tho, chahnaak ak awm ik-oeih ak cunkhqi ingkaw ak cet hyhy aihchikhqi ni, a mingmih aham kumqui na ak hyp thannaak ce taak peek ce na awm hawh hy. (aiōn g165)
bewaart uzelf in Gods liefde, en rekent op de barmhartigheid van onzen Heer Jesus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios g166)
Nangmih a venawh kumqui hqingnaak ak haw law hly kawi ningnih a Bawipa Jesu Khrih ce nami qeh amyihna Khawsa a lungnaak ing awm lah uh. (aiōnios g166)
—aan den enigen God, onzen Redder door Jesus Christus onzen Heer, aan Hem zij de glorie en grootheid, de kracht en de macht vóór alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheid. Amen! (aiōn g165)
Khawsa ningnih a Hulkung doeng a venawh thangleeknaak, boeimang naak, thaawm naak ingkaw saithainaak, Jesu Khrih ningnih a Bawipa ak caming ak cykca ingkaw tuh awhkawng kumqui dyna awm seh! Amen. (aiōn g165)
die ons ook tot een koningschap heeft gemaakt, tot priesters voor zijn God en zijn Vader: aan Hem zij de glorie en de macht in de eeuwen der eeuwen. Amen! (aiōn g165)
a Khawsa ingkaw Pa a bibi aham ningnih ce a ram awhkaw pilnam ingkaw Khawsoihkhqi na anik saikung a venawh thang leeknaak ingkaw thaawmnaak kumqui dy awm seh! Amen. (aiōn g165)
Ik ben de Levende; Ik was dood, doch zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen. En Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. (aiōn g165, Hadēs g86)
Kai taw ak hqing thlang na awm nyng; thi hlai nyng, ngai lah kumqui ingkaw kumqui dy na hqing nyng! Thihnaak ingkaw Hades cabi ce ta nyng. (aiōn g165, Hadēs g86)
En toen de Dieren roem, en eer en dank hadden gebracht aan Hem, die op de troon is gezeten: den Levende in de eeuwen der eeuwen: (aiōn g165)
Cawhkaw ik-oeih sai ak hqingkhqi ing thangleeknaak, kqihchahnaak ingkaw ymnaak ce boei ngawihdoelh awh ak ngawi kumqui ak hqing a venawh ami peek awh, (aiōn g165)
vielen de vier en twintig Oudsten neer voor Hem, die op de troon is gezeten, aanbaden den Levende in de eeuwen der eeuwen, legden hun kronen neer voor de troon, en riepen: (aiōn g165)
boei ngawihdoelh awh ak ngawi a hqamca a thong pupthli tloek ing a haiawh koep unawh kumqui ak hqing ce bawk uhy. A mimah a boei lumyk ce anih ak khanawh tloeng unawh: (aiōn g165)
En ieder schepsel in de hemel, op de aarde en onder de aarde, op de zee en al wat daarin is, hoorde ik roepen: Hem die zetelt op de troon En aan het Lam: Zij lof en eer en glorie, En kracht in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
Cekcoengawh khan ingkaw dek, tuicun ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeih sai boeih ing laa sa uhy: “Boei ngawihdoelh awh ak ngawi ingkaw Tuuca a venawh, kyihcahnaak, kqihchah naak, zoeksang naak ingkaw thaawmnaak kumqui dyna awm seh!” tinawh. (aiōn g165)
Ik zag toe. En zie: een vaal paard; en die er op zat, heette de Dood, en de Onderwereld kwam achter hem aan. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met zwaard en hongersnood, met pest en wilde beesten. (Hadēs g86)
Ka toek awh, ka haiawh a thi amak awm mirang ce hu nyng! Ce mirang awh ak ngawi cetaw Thihnaak mingna hy, ce a hu awh Hades ing hqut hy. Khawmdek awh ak awm thlang a hloep phlinaak ce zawzi ing him thainaak, khawseet khawkhanaak, ramsa tlung ing him thainaak ce cekqawi a venawh pehy. (Hadēs g86)
en zeiden: Amen! Lof, glorie, wijsheid en dank, De eer, en de macht en de sterkte Aan onzen God in de eeuwen der eeuwen! Amen! (aiōn g165)
ve myihna kqawn uhy: “Amen! Kyihcahnaak, zoeksangnaak, cyihnaak ingkaw zeel awi kqawnnaak, kqihchahnaak, saithainaak, thaawmnaak taw kumqui dyna ningnih a Khawsa ni Amen,” ti uhy. (aiōn g165)
De vijfde engel blies: Toen zag ik een ster, die uit de hemel op aarde was neergevallen; en haar werd de sleutel gegeven van de put van de Afgrond. (Abyssos g12)
Khan ceityih a pumhanaak ing uut ce yng hy, cawh khan nakawng dek awh anuk tla law aihchi pynoet ce hu nyng. Cawhkaw aihchi venawh a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung cabi ce pe uhy. (Abyssos g12)
Ze opende de put van de Afgrond; rook steeg op uit de put als de rook van een geweldige oven; de zon en de lucht werden verduisterd door de rook uit de put. (Abyssos g12)
Anih ing a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung ce am awng awh, mai ak cak soeih maikhu amyihna maikhu ce hang thoeng law hy. Khawmik ingkaw khawhli boeih ce a dytnaak amak awm lawk-kqawng awh maikhu ing than sak hy. (Abyssos g12)
Tot koning over zich hebben ze den Engel van de Afgrond: zijn naam is "Abaddon" in ‘t hebreeuws, "Apollion" is zijn naam in ‘t grieks. (Abyssos g12)
A dytnaak amak awm lawk-kqawng dung khuiawh kaw khan ceityih ce a mingmih a sangpahrang na ta uhy, anih ang ming taw Abaddon mingna hy, Greek awi na taw Apollyon mingna hy. (Abyssos g12)
Hij zwoer bij Hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen, en die de hemel heeft geschapen met al wat er in is, de aarde met al wat er in is, en de zee met al wat er in is: Geen tijd blijft er over; (aiōn g165)
Kumqui dy ak hqing, khan ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeihkhqi boeih ak saikung, dek ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeihkhqi boeih ak saikung, ang ming ing awi sa hy, “Am yih voel kaw! (aiōn g165)
Maar wanneer ze hun getuigenis hebben voleind, dan zal het Beest, dat uit de afgrond omhoog stijgt, strijd met hen voeren, ze overwinnen en doden. (Abyssos g12)
Cekkqawi ing awi anik kqawn boet coeng awhtaw, a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung khuiawh kawng ak thoeng law ramsa tlung ing cekqawi ce tuk kaw, noeng kawmsaw cekqawi ce him kaw. (Abyssos g12)
Toen blies de zevende engel: In de hemel weerklonken machtige stemmen; ze riepen: Gekomen is het koningschap over de wereld Van onzen Heer en zijn Gezalfde. Hij zal heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
Khan ceityih ak khqihnaak ing uut ce a yng awh, khan na awi khawteh na qeng hy, cawhkaw awi ing, “Khawmdek ram ve ningnih Bawipa ingkaw a Khrih a ram na coeng hawh hy, anih ing kumqui dy uk hawh kaw,” tihy. (aiōn g165)
Toen zag ik een anderen engel, vliegend hoog tegen de lucht. Hij moest een eeuwig Evangelie verkondigen aan hen, die de aarde bewonen, aan alle naties en stammen, talen en volken. (aiōnios g166)
Cekcoengawh khan khawnghi awh ak ding khan ceityih ak chang pynoet ce hu nyng, anih ing khawmdek awh ak awm qampum, phynlum ingkaw awi cawm awi ce thlangkhqi venawh phawng aham kumqui awithang leek ce tahy. (aiōnios g166)
De rook hunner foltering stijgt op in de eeuwen der eeuwen, Ze hebben geen rust dag of nacht: Zij die aanbidden het Beest en zijn beeld, Al wie het merkteken draagt van zijn naam. (aiōn g165)
A mingmih dawinaak kat maikhu ce kumqui dy boet qoe kaana khu kaw. Qamsatlung ingkaw a myiqawl ak bawk anih ang ming hatnaak ak hu thlangkhqi hamna than dai dymnaak qoe qoe am awm kaw,” tinawh khy hy. (aiōn g165)
Eén van de vier Dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, van den Levende in de eeuwen der eeuwen. (aiōn g165)
Ik-oeih sai ak hqing pupthli khuiawh kaw pynoet ing khan ceityih khqih a venawh kumqui dy ak hqing Khawsa ak kawsonaak ing ak be boet khqih ce pehy. (aiōn g165)
Het Beest, dat ge gezien hebt, wàs, maar is niet; doch het zal opstijgen uit de afgrond en ten verderve gaan. En de bewoners der aarde, wier naam niet geschreven staat in het boek des levens van de grondvesting der wereld af, ze zullen verbaasd staan bij het zien van het Beest, omdat het wàs, niet is, doch zàl zijn. (Abyssos g12)
Qamsatlung vai na huh ce tuh awhkaw am voel ni, cawhkaw qamsatlung taw a dytnaak amak awm lawk-kqawng khui awhkawng thoeng kawmsaw amah a seetnaak hun na cet kaw. Khawmdek a syn cyk awhkawng hqingnaak cauk awh ang ming amak pa thlangkhqi ing ak awm hawh, cehlai tuh amak awm nawh ak law hly kawi qamsatlung ce ami huh awh amik kawpoek kyi kaw. (Abyssos g12)
En ze herhaalden: Alleluja! Haar rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
Cekcoengawh khy tlaih bai uhy, “Halleluiah! Anih a maikhu taw kumqui dyna nang khu hawh hy,” ti uhy. (aiōn g165)
En gegrepen werd het Beest, en met hem de valse profeet, die onder zijn ogen de wonderen verricht had, waarmee hij hèn had verleid, die het teken van het Beest hadden aanvaard en zijn beeld hadden aanbeden: Levend werden beiden in de vuurpoel geworpen, met zwavel gestookt. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Cehlai qamsatlung ingkaw anih ang zyng na kawpoek kyi hatnaak ak sai tawngha qawl ce tuk uhy. Kawpoek kyi hatnaak sainaak ak caming qamsatlung hatnaak ak takhqi ingkaw myiqawl ak bawkkhqi ce anih ing thai na hy. Cekkqawi ce kat mai tuili khuina a hqing na nuk khawng uhy. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Toen zag ik een engel uit de hemel nederdalen; de sleutel van de Afgrond en een grote keten droeg hij in zijn hand. (Abyssos g12)
A dytnaak amak awm lawk-kqawng cabi ingkaw kenqui pawm law nawh khan nakawng anuk law khan ceityih pynoet ce hu nyng. (Abyssos g12)
en wierp hem in de Afgrond. Toen sloot hij hem in, en legde er een zegel op, opdat hij de volkeren niet langer zou verleiden, totdat de duizend jaar voleindigd zijn. Daarna moet hij losgelaten worden voor korte tijd. (Abyssos g12)
a dytnaak amak awm lawk-kqawng khuina khawng hy, kum thongoet a boeih hlan dy qampum awhkawng thlang ama thainaak thai ham chawh a khaih coengawh cabi khaih sih hy. Cekcoengawh kawlkalh khuiawh loet sak kaw. (Abyssos g12)
En de duivel, die ze verleid had, werd weer neergeworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het Beest is en de valse pro feet; gepijnigd zullen ze worden dag en nacht in de eeuwen der eeuwen. (aiōn g165, Limnē Pyr g3041 g4442)
Cekcoengawh a mingmih ak thainaakkung qaai ce qamsatlung ingkaw tawngha qawlkhqi ak khawngnaak kat mai tuili khuina khawng hy. Than dai kumqui dy ce a hun awh khuikha kawm uh. (aiōn g165, Limnē Pyr g3041 g4442)
De zee gaf de doden terug, die er in zijn; Dood en Onderwereld gaven de doden terug, die er in zijn. En allen werden naar hun werken geoordeeld. (Hadēs g86)
Tuicun awhkaw ak thikhqi ce tuicun ing pe law nawh, thihnaak ingkaw Hades ing lo hy, thlakthikhqi awm pe tlaih hy, thlang boeih ce a mimah a ik-oeih sai amyihna awideng boeih hy. (Hadēs g86)
Dood en Onderwereld werden in de vuurpoel geworpen; de vuurpoel is de tweede dood. (Hadēs g86, Limnē Pyr g3041 g4442)
Thihnaak ingkaw Hades te mai tuili na khawng hy. Cawhkaw mai tuili cetaw a voeihih thihnaak ni. (Hadēs g86, Limnē Pyr g3041 g4442)
En wie niet geschreven stond in het Boek des Levens, ook hij werd in de vuurpoel geworpen. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Hqingnaak cauk awh ming amak pa thlang cetaw mai tuili na khawng uhy. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Maar alle lafaards, trouwelozen, Boosdoeners en moordenaars, Ontuchtigen, tovenaars, Afgodendienaars en leugenaars: Ze krijgen hun deel in de poel, Die brandt van vuur en zwavel! En dit is de tweede dood. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Cehlai kqina ak ngetkhqi, amak cangnaak thlangkhqi, boeksekhqi, thlang ak himkhqi, amak thym na nu pa thawlhnaak ak saikhqi, kutlam ak toek thlangkhqi, myi ak beekkhqi ingkaw qaai ak kqawnkhqi – vemih thlangkhqi hamna a kat mai tuili ce awm hy. Ve ve a voeihih thihnaak na awm hy,” ni tina hy. (Limnē Pyr g3041 g4442)
Dan zal er geen nacht meer zijn, en ze zullen het licht van fakkel en zon niet langer behoeven. Want God de Heer zal over hen lichten; ze zullen heersen in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
Khawmthan am awm voel kaw, Mai vang am ngoe voel kawm usaw khawkdai awm am ngoe voel kawm uh, kawtih Bawipa Khawsa ing vangnaak ce pek khqi kaw. A mingmih ing kumqui dy uk hawh kawm uh. (aiōn g165)
Questioned verse translations do not contain Aionian Glossary words, but may wrongly imply eternal or Hell
"Een helse pest kleeft hem aan; Waar hij ligt, blijft hij liggen!" (questioned)
Hij was de brandende en hel schijnende lamp; gij hebt u zelfs een ogenblik in zijn licht willen verheugen. — (questioned)

DPC > Aionian Verses: 264, Questioned: 2
CMT > Aionian Verses: 224