< Lukas 9 >

1 Nu riep Hij het twaalftal bijeen, gaf hun macht en gezag over alle duivels, en tot genezing der zieken,
Συγκαλεσάμενος δὲ τοὺς δώδεκα, ἔδωκεν αὐτοῖς δύναμιν καὶ ἐξουσίαν ἐπὶ πάντα τὰ δαιμόνια, καὶ νόσους θεραπεύειν.
2 en zond ze uit om het koninkrijk Gods te gaan preken, en zieken te genezen.
Καὶ ἀπέστειλεν αὐτοὺς κηρύσσειν τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ἰᾶσθαι τοὺς ἀσθενοῦντας.
3 Hij sprak tot hen: Neemt niets mee op weg; geen stok, geen reiszak, geen brood en geen geld; zelfs geen tweede onderkleed moogt gij hebben.
Καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Μηδὲν αἴρετε εἰς τὴν ὁδόν· μήτε ῥάβδους, μήτε πήραν, μήτε ἄρτον, μήτε ἀργύριον, μήτε ἀνὰ δύο χιτῶνας ἔχειν.
4 In welk huis gij ook uw intrek neemt, blijft daar, totdat gij weer afreist.
Καὶ εἰς ἣν ἂν οἰκίαν εἰσέλθητε, ἐκεῖ μένετε, καὶ ἐκεῖθεν ἐξέρχεσθε.
5 En waar men u niet ontvangt, verlaat die stad, en schudt zelfs het stof van uw voeten als een getuigenis tegen hen.
Καὶ ὅσοι ἐὰν μὴ δέξωνται ὑμᾶς, ἐξερχόμενοι ἀπὸ τῆς πόλεως ἐκείνης καὶ τὸν κονιορτὸν ἀπὸ τῶν ποδῶν ὑμῶν ἀποτινάξατε εἰς μαρτύριον ἐπ᾽ αὐτούς.
6 Toen gingen ze heen, en trokken de dorpen rond; ze preekten het evangelie overal, en genazen de zieken.
Ἐξερχόμενοι δὲ διήρχοντο κατὰ τὰς κώμας, εὐαγγελιζόμενοι καὶ θεραπεύοντες πανταχοῦ.
7 Herodes, de viervorst, vernam het gebeurde, en wist niet, wat hij er van denken moest. Want sommigen zeiden: Johannes is van de doden opgestaan;
Ἤκουσε δὲ Ἡρῴδης ὁ τετράρχης τὰ γινόμενα ὑπ᾽ αὐτοῦ πάντα· καὶ διηπόρει, διὰ τὸ λέγεσθαι ὑπό τινων ὅτι Ἰωάννης ἐγήγερται ἐκ νεκρῶν·
8 anderen: Elias is verschenen; anderen weer: Een van de oude profeten is verrezen.
ὑπό τινων δὲ ὅτι Ἠλίας ἐφάνη· ἄλλων δὲ ὅτι Προφήτης εἷς τῶν ἀρχαίων ἀνέστη.
9 Herodes zeide: Ik heb toch Johannes onthoofd; maar wie is deze dan, over wien ik dit alles hoor? En hij zocht een gelegenheid, om Hem te zien.
Καὶ εἶπεν Ἡρῴδης, Ἰωάννην ἐγὼ ἀπεκεφάλισα· τίς δέ ἐστιν οὗτος, περὶ οὗ ἐγὼ ἀκούω τοιαῦτα; Καὶ ἐζήτει ἰδεῖν αὐτόν.
10 Toen de apostelen waren teruggekeerd, verhaalden ze Hem alwat ze gedaan hadden. Hij nam ze mee, en vertrok met hen alleen naar een stad, Betsáida genaamd.
Καὶ ὑποστρέψαντες οἱ ἀπόστολοι διηγήσαντο αὐτῷ ὅσα ἐποίησαν. Καὶ παραλαβὼν αὐτούς, ὑπεχώρησε κατ᾽ ἰδίαν εἰς τόπον ἔρημον πόλεως καλουμένης Βηθσαϊδάν.
11 Maar het volk merkte het, en ging Hem achterna. Hij ontving ze, sprak tot hen over het koninkrijk Gods, en Hij genas, wie genezing behoefde.
Οἱ δὲ ὄχλοι γνόντες ἠκολούθησαν αὐτῷ· καὶ δεξάμενος αὐτούς, ἐλάλει αὐτοῖς περὶ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ, καὶ τοὺς χρείαν ἔχοντας θεραπείας ἰᾶτο.
12 Maar toen de avond begon te vallen, kwam het twaalftal naar Hem toe, en zeide: Zend de menigte heen; dan kunnen ze naar de omliggende dorpen en vlekken gaan, om onderkomen en voedsel te vinden; want we zijn hier in een verlaten streek.
Ἡ δὲ ἡμέρα ἤρξατο κλίνειν· προσελθόντες δὲ οἱ δώδεκα εἶπον αὐτῷ, Ἀπόλυσον τὸν ὄχλον, ἵνα ἀπελθόντες εἰς τὰς κύκλῳ κώμας καὶ τοὺς ἀγροὺς καταλύσωσι, καὶ εὕρωσιν ἐπισιτισμόν· ὅτι ὧδε ἐν ἐρήμῳ τόπῳ ἐσμέν.
13 Hij sprak tot hen: Geeft gij hun te eten. Ze zeiden: We hebben slechts vijf broden en twee vissen; of zouden we zelf misschien voor al dat volk eten moeten gaan kopen?
Εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Δότε αὐτοῖς ὑμεῖς φαγεῖν. Οἱ δὲ εἶπον, Οὐκ εἰσὶν ἡμῖν πλεῖον ἢ πέντε ἄρτοι καὶ ἰχθύες δύο, εἰ μήτι πορευθέντες ἡμεῖς ἀγοράσωμεν εἰς πάντα τὸν λαὸν τοῦτον βρώματα.
14 Want er waren ongeveer vijf duizend mannen. Maar Hij zei tot zijn leerlingen: Laat hen in groepen van vijftig gaan zitten.
Ἦσαν γὰρ ὡσεὶ ἄνδρες πεντακισχίλιοι. Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, Κατακλίνατε αὐτοὺς κλισίας ἀνὰ πεντήκοντα.
15 Ze deden het, en deden ze allen neerzitten.
Καὶ ἐποίησαν οὕτω, καὶ ἀνέκλιναν ἅπαντας.
16 Nu nam Hij de vijf broden en de twee vissen, zag ten hemel op, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan de leerlingen, om ze de menigte aan te bieden.
Λαβὼν δὲ τοὺς πέντε ἄρτους καὶ τοὺς δύο ἰχθύας, ἀναβλέψας εἰς τὸν οὐρανόν, εὐλόγησεν αὐτούς, καὶ κατέκλασε, καὶ ἐδίδου τοῖς μαθηταῖς παρατιθέναι τῷ ὄχλῳ.
17 Allen aten en werden verzadigd; en ze verzamelden het overschot: twaalf korven met brokken.
Καὶ ἔφαγον καὶ ἐχορτάσθησαν πάντες· καὶ ἤρθη τὸ περισσεῦσαν αὐτοῖς κλασμάτων, κόφινοι δώδεκα.
18 Toen Hij eens in de eenzaamheid aan het bidden was, en de leerlingen bij Hem waren, stelde Hij hun de vraag: Wien zegt het volk, dat Ik ben?
Καὶ ἐγένετο ἐν τῷ εἶναι αὐτὸν προσευχόμενον καταμόνας, συνῆσαν αὐτῷ οἱ μαθηταί· καὶ ἐπηρώτησεν αὐτούς, λέγων, Τίνα με λέγουσιν οἱ ὄχλοι εἶναι;
19 Ze antwoordden: Johannes de Doper; anderen: Elias; anderen weer: Een van de oude profeten is verrezen.
Οἱ δὲ ἀποκριθέντες εἶπον, Ἰωάννην τὸν βαπτιστήν· ἄλλοι δὲ Ἠλίαν· ἄλλοι δὲ ὅτι Προφήτης τις τῶν ἀρχαίων ἀνέστη.
20 Hij zeide hun: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde: De Christus van God.
Εἶπε δὲ αὐτοῖς, Ὑμεῖς δὲ τίνα με λέγετε εἶναι; Ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος εἶπε, Τὸν Χριστὸν τοῦ Θεοῦ.
21 En Hij verbood hun ten strengste, dit aan iemand te zeggen.
Ὁ δὲ ἐπιτιμήσας αὐτοῖς παρήγγειλε μηδενὶ εἰπεῖν τοῦτο,
22 Nu zeide Hij: De Mensenzoon zal veel moeten lijden, en verworpen worden door de oudsten en opperpriesters en schriftgeleerden. Hij zal worden gedood, en op de derde dag verrijzen.
εἰπὼν ὅτι Δεῖ τὸν υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου πολλὰ παθεῖν, καὶ ἀποδοκιμασθῆναι ἀπὸ τῶν πρεσβυτέρων καὶ ἀρχιερέων καὶ γραμματέων, καὶ ἀποκτανθῆναι, καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἀναστῆναι.
23 Nu sprak Hij tot allen: Zo iemand mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen iedere dag, en Mij volgen.
Ἔλεγε δὲ πρὸς πάντας, Εἴ τις θέλει ὀπίσω μου ἐλθεῖν, ἀπαρνησάσθω ἑαυτόν, καὶ ἀράτω τὸν σταυρὸν αὐτοῦ, καὶ ἀκολουθείτω μοι.
24 Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het redden.
Ὃς γὰρ ἐὰν θέλῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ σῶσαι, ἀπολέσει αὐτήν· ὃς δ᾽ ἂν ἀπολέσῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἕνεκεν ἐμοῦ, οὗτος σώσει αὐτήν.
25 Wat baat het den mens, zo hij de hele wereld wint, maar zichzelf prijsgeeft of schade berokkent?
Τί γὰρ ὠφελεῖται ἄνθρωπος, κερδήσας τὸν κόσμον ὅλον, ἑαυτὸν δὲ ἀπολέσας ἢ ζημιωθείς;
26 Want wie zich schaamt over Mij en mijn woorden, over hem zal Zich ook de Mensenzoon schamen, als Hij in zijn heerlijkheid komt, en in die van zijn Vader en van de heilige engelen.
Ὃς γὰρ ἂν ἐπαισχυνθῇ με καὶ τοὺς ἐμοὺς λόγους, τοῦτον ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπαισχυνθήσεται, ὅταν ἔλθῃ ἐν τῇ δόξῃ αὐτοῦ καὶ τοῦ πατρὸς καὶ τῶν ἁγίων ἀγγέλων.
27 Voorwaar, Ik zeg u: Daar zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen smaken, voordat ze het koninkrijk Gods hebben gezien.
Λέγω δὲ ὑμῖν ἀληθῶς, εἰσί τινες τῶν ὧδε ἑστώτων, οἳ οὐ μὴ γεύσωνται θανάτου, ἕως ἂν ἴδωσι τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ.
28 Ongeveer acht dagen later nam Jesus Petrus, Johannes en Jakobus met Zich mee, en ging de berg op, om te bidden.
Ἐγένετο δὲ μετὰ τοὺς λόγους τούτους ὡσεὶ ἡμέραι ὀκτώ, καὶ παραλαβὼν Πέτρον καὶ Ἰωάννην καὶ Ἰάκωβον, ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος προσεύξασθαι.
29 En terwijl Hij bad, veranderde het uiterlijk van zijn gelaat, en zijn kleed werd schitterend wit.
Καὶ ἐγένετο, ἐν τῷ προσεύχεσθαι αὐτόν, τὸ εἶδος τοῦ προσώπου αὐτοῦ ἕτερον, καὶ ὁ ἱματισμὸς αὐτοῦ λευκὸς ἐξαστράπτων.
30 Zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Moses en Elias,
Καὶ ἰδού, ἄνδρες δύο συνελάλουν αὐτῷ, οἵτινες ἦσαν Μωσῆς καὶ Ἠλίας,
31 die in heerlijkheid waren verschenen, en zijn dood bespraken, die Hij te Jerusalem zou ondergaan.
οἳ ὀφθέντες ἐν δόξῃ ἔλεγον τὴν ἔξοδον αὐτοῦ ἣν ἔμελλε πληροῦν ἐν Ἱερουσαλήμ.
32 Petrus en zijn gezellen waren intussen door slaap overmand; eerst bij hun ontwaken zagen ze zijn heerlijkheid en de beide mannen, die bij Hem stonden.
Ὁ δὲ Πέτρος καὶ οἱ σὺν αὐτῷ ἦσαν βεβαρημένοι ὕπνῳ· διαγρηγορήσαντες δὲ εἶδον τὴν δόξαν αὐτοῦ, καὶ τοὺς δύο ἄνδρας τοὺς συνεστῶτας αὐτῷ.
33 Toen dezen van Hem weg wilden gaan, sprak Petrus tot Jesus: Meester, het is ons goed, hier te zijn; laat ons drie tenten opslaan, één voor U, één voor Moses en één voor Elias. Hij wist niet goed wat hij zeide.
Καὶ ἐγένετο, ἐν τῷ διαχωρίζεσθαι αὐτοὺς ἀπ᾽ αὐτοῦ, εἶπε Πέτρος πρὸς τὸν Ἰησοῦν, Ἐπιστάτα, καλόν ἐστιν ἡμᾶς ὧδε εἶναι· καὶ ποιήσωμεν σκηνὰς τρεῖς, μίαν σοί, καὶ μίαν Μωσῇ, καὶ μίαν Ἠλίᾳ· μὴ εἰδὼς ὃ λέγει.
34 Terwijl hij zo sprak, kwam er een wolk, die hen overschaduwde; en toen de leerlingen hen de wolk zagen ingaan, werden ze bang.
Ταῦτα δὲ αὐτοῦ λέγοντος, ἐγένετο νεφέλη καὶ ἐπεσκίασεν αὐτούς· ἐφοβήθησαν δὲ ἐν τῷ ἐκείνους εἰσελθεῖν εἰς τὴν νεφέλην.
35 En uit de wolk klonk een stem: Deze is mijn uitverkoren Zoon; luistert naar Hem.
Καὶ φωνὴ ἐγένετο ἐκ τῆς νεφέλης, λέγουσα, Οὗτός ἐστιν ὁ υἱός μου ὁ ἀγαπητός· αὐτοῦ ἀκούετε.
36 Terwijl de stem klonk, bevond Zich Jesus alleen. Ze bewaarden het stilzwijgen over wat ze hadden gezien, en vertelden het toen nog aan niemand.
Καὶ ἐν τῷ γενέσθαι τὴν φωνήν, εὑρέθη ὁ Ἰησοῦς μόνος. Καὶ αὐτοὶ ἐσίγησαν, καὶ οὐδενὶ ἀπήγγειλαν ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις οὐδὲν ὧν ἑωράκασιν.
37 Toen ze de volgende dag van de berg afdaalden, kwam een talrijke menigte Hem tegemoet.
Ἐγένετο δὲ ἐν τῇ ἑξῆς ἡμέρᾳ, κατελθόντων αὐτῶν ἀπὸ τοῦ ὄρους, συνήντησεν αὐτῷ ὄχλος πολύς.
38 En zie, een man uit de menigte riep hun toe, en zeide: Meester, ik bid U, zie neer op mijn zoon; want hij is mijn enig kind.
Καὶ ἰδού, ἀνὴρ ἀπὸ τοῦ ὄχλου ἀνεβόησε, λέγων, Διδάσκαλε, δέομαί σου, ἐπίβλεψαι ἐπὶ τὸν υἱόν μου, ὅτι μονογενής ἐστί μοι·
39 Zie, een geest grijpt hem aan, en plotseling gilt hij het uit; hij doet hem stuiptrekken en schuimbekken, en als hij hem heeft uitgeput, verlaat hij hem nòg bijna niet.
καὶ ἰδού, πνεῦμα λαμβάνει αὐτόν, καὶ ἐξαίφνης κράζει, καὶ σπαράσσει αὐτὸν μετὰ ἀφροῦ, καὶ μόγις ἀποχωρεῖ ἀπ᾽ αὐτοῦ, συντρῖβον αὐτόν.
40 Ik heb uw leerlingen verzocht, hem uit te drijven, maar ze konden het niet.
Καὶ ἐδεήθην τῶν μαθητῶν σου ἵνα ἐκβάλωσιν αὐτό, καὶ οὐκ ἠδυνήθησαν.
41 Jesus antwoordde: O ongelovig en boos geslacht, hoe lang nog zal Ik bij u zijn, en u dulden? Breng uw zoon hier.
Ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ὦ γενεὰ ἄπιστος καὶ διεστραμμένη, ἕως πότε ἔσομαι πρὸς ὑμᾶς, καὶ ἀνέξομαι ὑμῶν; Προσάγαγε τὸν υἱόν σου ὧδε.
42 Terwijl hij naderde, smeet de duivel hem weer tegen de grond, en deed hem stuipen krijgen. Jesus bestrafte den onreinen geest, genas den knaap, en gaf hem aan zijn vader terug.
Ἔτι δὲ προσερχομένου αὐτοῦ, ἔρρηξεν αὐτὸν τὸ δαιμόνιον καὶ συνεσπάραξεν· ἐπετίμησε δὲ ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι τῷ ἀκαθάρτῳ, καὶ ἰάσατο τὸν παῖδα, καὶ ἀπέδωκεν αὐτὸν τῷ πατρὶ αὐτοῦ.
43 En allen waren vol van ontzetting voor de majesteit Gods. Maar terwijl iedereen in verwondering was over al wat Hij deed, sprak Hij tot zijn leerlingen:
Ἐξεπλήσσοντο δὲ πάντες ἐπὶ τῇ μεγαλειότητι τοῦ Θεοῦ. Πάντων δὲ θαυμαζόντων ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς, εἶπε πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ,
44 Houdt het goed in gedachte: De Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen der mensen.
Θέσθε ὑμεῖς εἰς τὰ ὦτα ὑμῶν τοὺς λόγους τούτους· ὁ γὰρ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου μέλλει παραδίδοσθαι εἰς χεῖρας ἀνθρώπων.
45 Ze begrepen dit niet. Het bleef hun duister, en ze verstonden het niet; toch durfden ze Hem ook niet over dit woord ondervragen.
Οἱ δὲ ἠγνόουν τὸ ῥῆμα τοῦτο, καὶ ἦν παρακεκαλυμμένον ἀπ᾽ αὐτῶν, ἵνα μὴ αἴσθωνται αὐτό· καὶ ἐφοβοῦντο ἐρωτῆσαι αὐτὸν περὶ τοῦ ῥήματος τούτου.
46 Eens kwam de gedachte bij hen op, wie van hen de grootste zou zijn.
Εἰσῆλθε δὲ διαλογισμὸς ἐν αὐτοῖς, τὸ τίς ἂν εἴη μείζων αὐτῶν.
47 Maar Jesus, die de gedachte van hun hart kende, nam een kind, plaatste het naast Zich,
Ὁ δὲ Ἰησοῦς ἰδὼν τὸν διαλογισμὸν τῆς καρδίας αὐτῶν, ἐπιλαβόμενος παιδίου, ἔστησεν αὐτὸ παρ᾽ ἑαυτῷ,
48 en zei hun: Wie dit kind opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op, die Mij heeft gezonden. Want wie de kleinste is onder u allen, hij is groot.
καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὃς ἐὰν δέξηται τοῦτο τὸ παιδίον ἐπὶ τῷ ὀνόματί μου ἐμὲ δέχεται· καὶ ὃς ἐὰν ἐμὲ δέξηται δέχεται τὸν ἀποστείλαντά με· ὁ γὰρ μικρότερος ἐν πᾶσιν ὑμῖν ὑπάρχων οὗτος ἔσται μέγας.
49 Johannes nam het woord, en sprak: Meester, we hebben iemand duivels uit zien drijven in uw Naam; we hebben het hem verboden, omdat hij zich niet bij ons aansluit.
Ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰωάννης εἶπεν, Ἐπιστάτα, εἴδομέν τινα ἐπὶ τῷ ὀνόματί σου ἐκβάλλοντα δαιμόνια· καὶ ἐκωλύσαμεν αὐτόν, ὅτι οὐκ ἀκολουθεῖ μεθ᾽ ἡμῶν.
50 Jesus zei hem: Verbiedt het hem niet; want wie niet tegen u is, hij is vóór u.
Καὶ εἶπε πρὸς αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, Μὴ κωλύετε· ὃς γὰρ οὐκ ἔστι καθ᾽ ἡμῶν ὑπὲρ ἡμῶν ἐστιν.
51 Toen nu de tijd van zijn hemelvaart begon te naderen, besloot Hij naar Jerusalem te gaan.
Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ συμπληροῦσθαι τὰς ἡμέρας τῆς ἀναλήψεως αὐτοῦ, καὶ αὐτὸς τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἐστήριξε τοῦ πορεύεσθαι εἰς Ἱερουσαλήμ,
52 Hij zond boden voor Zich uit; ze gingen op reis, en kwamen in een stad der Samaritanen, om Hem een verblijf te bereiden.
καὶ ἀπέστειλεν ἀγγέλους πρὸ προσώπου αὐτοῦ· καὶ πορευθέντες εἰσῆλθον εἰς κώμην Σαμαρειτῶν, ὥστε ἑτοιμάσαι αὐτῷ.
53 Maar men ontving Hem niet, omdat Hij naar Jerusalem reisde.
Καὶ οὐκ ἐδέξαντο αὐτόν, ὅτι τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἦν πορευόμενον εἰς Ἱερουσαλήμ.
54 Toen zijn leerlingen Jakobus en Johannes dit merkten, zeiden ze: Heer, wilt Gij, dat we zeggen, dat er vuur uit de hemel komt, om ze te verdelgen?
Ἰδόντες δὲ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ Ἰάκωβος καὶ Ἰωάννης εἶπον, Κύριε, θέλεις εἴπωμεν πῦρ καταβῆναι ἀπὸ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἀναλῶσαι αὐτούς, ὡς καὶ Ἠλίας ἐποίησε;
55 Maar Hij keerde Zich om, en berispte hen. Hij zeide: Gij weet niet, wat voor geest u bezielt.
Στραφεὶς δὲ ἐπετίμησεν αὐτοῖς, καὶ εἶπεν, Οὐκ οἴδατε οἵου πνεύματός ἐστε ὑμεῖς·
56 Want de Mensenzoon is niet gekomen, om de zielen der mensen in het verderf te storten, maar om ze te redden. Ze gingen dus naar een ander dorp.
ὁ γὰρ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἦλθε ψυχὰς ἀνθρώπων ἀπολέσαι, ἀλλὰ σῶσαι. Καὶ ἐπορεύθησαν εἰς ἑτέραν κώμην.
57 Terwijl zij voortreisden, zei iemand tot Hem: Ik zal U volgen, waarheen Gij ook gaat.
Ἐγένετο δὲ πορευομένων αὐτῶν ἐν τῇ ὁδῷ, εἶπέ τις πρὸς αὐτόν, Ἀκολουθήσω σοι ὅπου ἂν ἀπέρχῃ, Κύριε.
58 Jesus zeide hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht hebben nesten; maar de Mensenzoon heeft niets, om er zijn hoofd op te leggen.
Καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Αἱ ἀλώπεκες φωλεοὺς ἔχουσι, καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατασκηνώσεις· ὁ δὲ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἔχει ποῦ τὴν κεφαλὴν κλίνῃ.
59 En tot een ander sprak Hij: Volg Mij. Deze zeide: Heer, sta me toe, eerst mijn vader te gaan begraven.
Εἶπε δὲ πρὸς ἕτερον, Ἀκολούθει μοι. Ὁ δὲ εἶπε, Κύριε, ἐπίτρεψόν μοι ἀπελθόντι πρῶτον θάψαι τὸν πατέρα μου.
60 Jesus sprak tot hem: Laat de doden hun doden begraven; ga heen, en verkondig het koninkrijk Gods.
Εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἄφες τοὺς νεκροὺς θάψαι τοὺς ἑαυτῶν νεκρούς· σὺ δὲ ἀπελθὼν διάγγελλε τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ.
61 Weer een ander zeide: Ik zal U volgen Heer; maar sta me toe, eerst van mijn huisgenoten afscheid te nemen.
Εἶπε δὲ καὶ ἕτερος, Ἀκολουθήσω σοι, Κύριε· πρῶτον δὲ ἐπίτρεψόν μοι ἀποτάξασθαι τοῖς εἰς τὸν οἶκόν μου.
62 Jesus sprak tot hem: Wie zijn hand aan de ploeg slaat en achterwaarts blikt, is niet geschikt voor het koninkrijk Gods.
Εἶπε δὲ ὁ Ἰησοῦς πρὸς αὐτόν, Οὐδείς, ἐπιβαλὼν τὴν χεῖρα αὐτοῦ ἐπ᾽ ἄροτρον, καὶ βλέπων εἰς τὰ ὀπίσω, εὔθετός ἐστιν εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ.

< Lukas 9 >