< Jozua 12 >
1 Dit zijn de koningen van het land aan de oostzijde van de Jordaan, die de Israëlieten verslagen hebben, en van wier land ze zich hebben meester gemaakt: van de beek Arnon tot het Hermongebergte, met de gehele oostelijke Araba.
and these king [the] land: country/planet which to smite son: descendant/people Israel and to possess: take [obj] land: country/planet their in/on/with side: beyond [the] Jordan east [to] [the] sun from torrent: valley Arnon till mountain: mount (Mount) Hermon and all [the] Arabah east [to]
2 Vooreerst Sichon, de koning der Amorieten. Hij woonde in Chesjbon, en heerste over de streek van Aroër af, aan de oever van de beek Arnon, halverwege die beek; over de helft van Gilad, tot de beek Jabbok, de grens van het land der Ammonieten;
Sihon king [the] Amorite [the] to dwell in/on/with Heshbon to rule from Aroer which upon lip: edge torrent: valley Arnon and midst [the] torrent: valley and half [the] Gilead and till Jabbok [the] torrent: river border: boundary son: descendant/people Ammon
3 verder over de Araba, tot aan de oostkant van het meer van Gennezaret, en tot de oostkant van het meer van de Araba, van de Zoutzee namelijk in de richting van Bet-Hajjesjimot en aan de voet der hellingen van de Pisga ten zuiden.
and [the] Arabah till sea (Sea of) Chinnereth east [to] and till sea [the] Arabah sea [the] Salt (Sea) east [to] way: direction Beth-jeshimoth [the] Beth-jeshimoth and from south underneath: under Slopes (of Pisgah) [the] Pisgah
4 Vervolgens Og, de koning van Basjan, één der overgeblevenen van de Refaieten. Hij woonde in Asjtarot en Edréi,
and border: boundary Og king [the] Bashan from remainder [the] Rephaim [the] to dwell in/on/with Ashtaroth and in/on/with Edrei
5 en heerste over het Hermongebergte, en te Salka, over heel Basjan, tot aan het gebied der Gesjoerieten en Maäkatieten, en over half Gilad tot aan het gebied van Sichon, den koning van Chesjbon.
and to rule in/on/with mountain: mount (Mount) Hermon and in/on/with Salecah and in/on/with all [the] Bashan till border: boundary [the] Geshurite and [the] Maacathite and half [the] Gilead border: boundary Sihon king Heshbon
6 Moses, de dienaar van Jahweh, en de Israëlieten hadden ze verslagen, waarna Moses, de dienaar van Jahweh, het land in bezit had gegeven aan de Rubenieten, de Gadieten en aan de helft van de stam van Manasse.
Moses servant/slave LORD and son: descendant/people Israel to smite them and to give: give her Moses servant/slave LORD possession to/for Reubenite and to/for Gad and to/for half tribe [the] Manasseh
7 En dit zijn de koningen, die Josuë met de Israëlieten aan de andere kant, westelijk van de Jordaan, heeft verslagen, van Báal-Gad af, in de Libanonvlakte, tot het Chalakgebergte, dat naar Seïr oploopt; en wier land Josuë aan de Israëlieten, over hun stammen verdeeld, ten bezit heeft gegeven
and these king [the] land: country/planet which to smite Joshua and son: descendant/people Israel in/on/with side: beside [the] Jordan sea: west [to] from Baal-gad Baal-gad in/on/with (Lebanon) Valley [the] (Valley of) Lebanon and till [the] mountain: mount [the] (Mount) Halak [the] to ascend: rise Seir [to] and to give: give her Joshua to/for tribe Israel possession like/as division their
8 in het bergland, de Sjefela, de Araba, op de hellingen, in de woestijn en in de Négeb: de koningen van de Chittieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jeboesieten;
in/on/with mountain: hill country and in/on/with Shephelah and in/on/with Arabah and in/on/with slope and in/on/with wilderness and in/on/with Negeb [the] Hittite [the] Amorite and [the] Canaanite [the] Perizzite [the] Hivite and [the] Jebusite
9 de koning van Jericho, de koning van Ai in de buurt van Betel,
king Jericho one king [the] Ai which from side Bethel Bethel one
10 de koning van Jerusalem, de koning van Hebron.
king Jerusalem one king Hebron one
11 de koning van Jarmoet, de koning van Lakisj,
king Jarmuth one king Lachish one
12 de koning van Eglon, de koning van Gézer,
king Eglon one king Gezer one
13 de koning van Debir, de koning van Géder,
king Debir one king Geder one
14 de koning van Chorma, de koning van Arad,
king Hormah one king Arad one
15 de koning van Libna, de koning van Adoellam,
king Libnah one king Adullam one
16 de koning van Makkeda, de koning van Betel,
king Makkedah one king Bethel Bethel one
17 de koning van Tappóeach, de koning van Chéfer,
king Tappuah one king Hepher one
18 de koning van Afek, de koning van Sjaron,
king Aphek one king to/for Lasharon one
19 de koning van Madon, de koning van Chasor,
king Madon one king Hazor one
20 de koning van Sjimron, de koning van Aksjaf,
king Shimron-meron Shimron-meron one king Achshaph one
21 de koning van Taänak, de koning van Megiddo,
king Taanach one king Megiddo one
22 de koning van Kédesj, de koning van Jokneam op de Karmel,
king Kedesh one king Jokneam to/for Carmel one
23 de koning van Dor in het heuvelland van Dor, de koning van het volk van Gilgal,
king Dor to/for Naphath Dor one king Goiim to/for Galilee one
24 de koning van Tirsa; in het geheel een en dertig koningen.
king Tirzah one all king thirty and one