< Johannes 9 >
1 En in het voorbijgaan zag Hij iemand, die blind was van zijn geboorte af.
As he passed by, he saw a man blind from birth.
2 Zijn leerlingen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind werd geboren?
His disciples asked him, “Rabbi ·Teacher·, who sinned, this man or his parents, that he was born blind?” (Still the seventh month 22 day).
3 Jesus antwoordde: Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd; maar de werken Gods moeten in hem worden geopenbaard.
Yeshua [Salvation] answered, “Neither did this man sin, nor his parents; but, that the works of God might be revealed in him.
4 Zolang het dag is, moet Ik de werken verrichten van Hem, die Mij heeft gezonden; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.
I must work the works of him who sent me, while it is day. The night is coming, when no one can work.
5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.
While I am in the world, I am the light of the world.”
6 Na deze woorden spuwde Hij op de grond, maakte slijk van het speeksel, streek hem het slijk op de ogen,
When he had said this, he spat on the ground, made mud with the saliva, anointed the blind man’s eyes with the mud,
7 en sprak tot hem: Ga u wassen in de vijver van Siloë (dat betekent: Gezonden). Hij ging er heen, waste zich, en kwam ziende terug.
and said to him, “Go, wash in the pool of Siloam” (which means “Sent”). So he went away, washed, and came back seeing.
8 Zijn buren nu, en zij die hem vroeger als bedelaar hadden gekend, zeiden: Is dat niet de man, die zat te bedelen?
The neighbors therefore, and those who saw that he was blind before, said, “Is not this he who sat and begged?”
9 Sommigen zeiden: Hij is het. Anderen weer: Neen, hij lijkt op hem. Zelf zei hij: Ik ben het.
Others were saying, “It is he.” Still others were saying, “He looks like him.” He said, “I am he.”
10 Men zei hem dus: Hoe zijn dan uw ogen open gegaan?
They therefore were asking him, “How were your eyes opened?”
11 Hij antwoordde: De man, die Jesus heet, maakte slijk, bestreek er mijn ogen mee, en sprak tot Mij: Ga naar de vijver van Siloë, en was u. Ik ging dus, waste mij, en kon zien.
He answered, “A man called Yeshua [Salvation] made mud, anointed my eyes, and said to me, ‘Go to the pool of Siloam [Sent], and wash.’ So I went away and washed, and I received sight.”
12 Men zeide hem: Waar is Hij? Hij antwoordde: Dat weet ik niet.
Then they asked him, “Where is he?” He said, “I don’t know.”
13 Toen bracht men den gewezen blinde naar de farizeën.
They brought him who had been blind to the Pharisees [Separated].
14 Nu was het die dag juist een sabbat, toen Jesus slijk had gemaakt en hem de ogen had geopend.
It was a Sabbath ·To cease· when Yeshua [Salvation] made the mud and opened his eyes.
15 Ook de farizeën ondervroegen hem, hoe hij het gezicht had teruggekregen. Hij sprak tot hen: Hij deed slijk op mijn ogen, ik waste mij, en ik zie.
Again therefore the Pharisees [Separated] also asked him how he received his sight. He said to them, “He put mud on my eyes, I washed, and I see.”
16 Sommigen van de farizeën zeiden: Die man komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet. Maar anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke wonderen doen? En er ontstond onenigheid onder hen.
Some therefore of the Pharisees [Separated] said, “This man is not from God, because he does not keep the Sabbath ·To cease·.” Others said, “How can a man who is a sinner do such signs?” There was division among them.
17 Men ondervroeg dus den blinde opnieuw: Wat zegt ge zelf van Hem, nu Hij u de ogen geopend heeft? Hij sprak: Hij is een profeet.
Therefore they asked the blind man again, “What do you say about him, because he opened your eyes?” He said, “He is a prophet.”
18 Maar nu geloofden de Joden niet, dat hij blind was geweest, en het gezicht had teruggekregen, voordat ze de ouders van den genezene hadden ontboden.
The Jews [Praisers] therefore did not believe concerning him, that he had been blind, and had received his sight, until they called the parents of him who had received his sight,
19 Ze ondervroegen hen: Is dit uw zoon, die naar gij zegt, blind is geboren? Hoe ziet hij dan nu?
and asked them, “Is this your son, whom you say was born blind? How then does he now see?”
20 Zijn ouders gaven ten antwoord: We weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind is geboren.
His parents answered them, “We know that this is our son, and that he was born blind;
21 Maar hoe hij zien kan, dat weten we niet; of wie zijn ogen geopend heeft, we weten het niet. Vraagt het hemzelf; hij is meerderjarig, en zal zich zelf wel verantwoorden.
but how he now sees, we don’t know; or who opened his eyes, we don’t know. He is of age. Ask him. He will speak for himself.”
22 Zo spraken zijn ouders uit vrees voor de Joden; want reeds waren de Joden overeengekomen, om iedereen uit de synagoge te bannen, die Hem als den Christus beleed.
His parents said these things because they feared the Jews [Praisers]; for the Jews [Praisers] had already agreed that if any man would confess him as Messiah [Anointed one], he would be put out of the synagogue.
23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij is meerderjarig; ondervraagt hemzelf.
Therefore his parents said, “He is of age. Ask him.”
24 Opnieuw riepen ze nu den gewezen blinde, en zeiden tot hem: Geef eer aan God; wij weten, dat die man een zondaar is.
So they called the man who was blind a second time, and said to him, “Give glory to God. We know that this man is a sinner.”
25 Hij antwoordde: Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Eén ding weet ik: dat ik blind was, en nu zie.
He therefore answered, “I don’t know if he is a sinner. One thing I do know: that though I was blind, now I see.”
26 Ze zeiden hem dan: Wat heeft Hij met u gedaan? Hoe heeft Hij u de ogen geopend?
They said to him again, “What did he do to you? How did he open your eyes?”
27 Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd, maar gij hebt niet geluisterd. Waarom wilt gij het nog eens horen? Wilt gij ook soms zijn leerlingen worden?
He answered them, “I told you already, and you didn’t listen. Why do you want to hear it again? You don’t also want to become his disciples, do you?”
28 Ze zeiden hem honend: Gijzelf zijt een leerling van Hem; wij blijven leerlingen van Moses.
They insulted him and said, “You are his disciple, but we are disciples of Moses [Drawn out].
29 We weten, dat God tot Moses gesproken heeft; maar waar Deze vandaan is, dat weten we niet.
We know that God has spoken to Moses [Drawn out]. But as for this man, we don’t know where he comes from.”
30 De man antwoordde hun: Het is toch wel wonderlijk, dat gij niet weet, waar Hij vandaan is; en Hij heeft mij nog wel de ogen geopend.
The man answered them, “How amazing! You don’t know where he comes from, yet he opened my eyes.
31 We weten toch, dat God geen zondaars verhoort, maar hem alleen, die godvrezend is en zijn wil volbrengt.
We know that God does not listen to sinners, but if anyone is a worshiper of God, and does his will, he listens to him.
32 Nooit in der eeuwigheid is het gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. (aiōn )
Since the world began it has never been heard of that anyone opened the eyes of someone born blind. (aiōn )
33 Als Hij niet van God kwam, zou Hij niets kunnen doen.
If this man was not from God, he could do nothing.”
34 Ze antwoordden hem: In zonden zijt ge geboren van boven tot onder; en ge leest ons de les? En ze wierpen hem buiten.
They answered him, “You were altogether born in sins, and do you teach us?” They threw him out.
35 Jesus vernam, dat men hem buiten geworpen had; en toen Hij hem aantrof, sprak Hij tot hem: Gelooft ge in den Mensenzoon?
Yeshua [Salvation] heard that they had thrown him out, and finding him, he said, “Do you believe in the Ben-Elohim ·Son of Elohim God·?”
36 Hij antwoordde: Wie is het, Heer; dan zal ik in Hem geloven.
He answered, “Who is he, Lord, that I may believe in him?”
37 Jesus sprak tot hem: Ge hebt Hem gezien; Hij is het, die met u spreekt.
Yeshua [Salvation] said to him, “You have both seen him, and it is he who speaks with you.”
38 Toen zei hij: Heer, ik geloof. En hij wierp zich voor Hem neer.
He said, “Lord, I believe!” and he worshiped him.
39 En Jesus sprak: Tot dit vonnis ben Ik in deze wereld gekomen: dat de blinden zouden zien, en de zienden blind zouden worden.
Yeshua [Salvation] said, “I came into this world for judgment, that those who don’t see may see; and that those who see may become blind.”
40 Enige farizeën, die bij Hem waren, hoorden dit, en zeiden Hem: Zijn ook wij soms blind?
Those of the Pharisees [Separated] who were with him heard these things, and said to him, “Are we also blind?”
41 Jesus sprak tot hen: Als gij blind waart, hadt gij geen zonde; maar nu gij zegt: We zien; nu blijft uw zonde.
Yeshua [Salvation] said to them, “If you were blind, you would have no sin; but now you say, ‘We see.’ Therefore your sin remains.