< Job 24 >

1 Job antwoordde, en sprak Waarom zijn er door den Almachtige dan geen tijden bepaald, En aanschouwen zij, die Hem kennen, zijn dagen niet?
“(Why does Almighty [God] not set a time when he will judge [evil people]?/I do not understand why Almighty [God does] not set a time when he will judge [evil people].) [RHQ] Those who know him never [RHQ] see him do that!
2 Waarom verzetten dan de bozen de grensstenen, En beroven zij kudde en herder?
[Some evil people] remove the markers of boundaries of [other people’s] land, [in order to steal their land]; they seize/steal [other people’s] sheep and put them in their own pastures.
3 Ze voeren den ezel der wezen weg, En leggen beslag op het rund van de weduwe;
[Some] (take away/steal) the donkeys that belong to orphans, and they take widow’s oxen to guarantee that the widows will pay back the money that they loaned to those widows.
4 De berooiden worden van de weg gedrongen, De armen in het land moeten zich allen verbergen;
[Some] shove poor people off the road (OR, prevent poor people from (obtaining their rights/being treated justly)), and they force poor people to find places to hide from them.
5 Als wilde ezels in de woestijn Trekken ze uit, om te zwoegen. Ze zoeken tot de avond naar buit, Maar geen brood voor hun kinderen!
The result is that poor people have to search for food in the desert like wild donkeys do.
6 Ze roven des nachts de oogst van het veld, En zoeken de wijngaard der rijken af.
The poor people harvest left-over grain in other people’s fields, and gather grapes from vineyards that belong to wicked men.
7 Naakt overnachten zij, zonder kleed, En zonder dekking tegen de kou;
During the night they have nothing to cover their bodies, nothing to keep them warm.
8 Ze worden nat door de stortvloed der bergen, Drukken zich tegen de rotsen, omdat de schuilplaats ontbreekt
When it rains on the mountains, the poor people become very wet, so they huddle under the rock ledges to be protected [from the rain].
9 Ze rukken den wees van de moederborst af En nemen den zuigeling der armen tot pand.
[Some evil men] snatch infants away from their widowed mothers [SYN], and they say ‘I will return your babies to you when you repay the money that I lent to you.’
10 Naakt lopen ze rond, ongekleed, Zelf hongerig, moeten ze schoven torsen;
But the poor people walk around with no clothes on; they are hungry while they are working to carry [other people’s] bundles of grain [to the places where their grain will be threshed].
11 Ze persen de olie tussen twee stenen, Treden de perskuip, maar lijden dorst.
Poor people press olives to make [olive] oil; they tread on grapes [to make juice for wine], but [they are not allowed to drink any of it when] they become thirsty.
12 Uit de stad stijgt het kermen der stervenden op, En roept de ziel der gewonden om hulp; Maar God luistert niet naar hun smeken, Hùn schenkt Hij geen aandacht!
In the cities, people who are wounded and dying cry out [to God for help], but God does not heed their prayers.
13 En schuwen het licht; Ze kennen zijn wegen niet, En blijven niet op zijn paden.
Some wicked people avoid the light [because they do evil things in the dark]; they do not walk on roads that are lighted.
14 Eer het licht wordt, maakt zich de moordenaar op, Om armen en berooiden te doden; En terwijl het nog nacht is, Sluipt hij rond als een dief.
Murderers steal things during the night, and then they arise before dawn in order that they may [go out again and] kill needy [DOU] people.
15 Het oog van den overspeler maakt van de schemering gebruik; Hij denkt: Geen oog, dat mij ziet; Hij slaat zich een sluier voor het gezicht,
Those who want to commit adultery wait for twilight/evening; they say ‘I do not want anyone to see me,’ so they keep their faces covered.
16 En breekt in het donker de huizen in. Maar zij sluiten zich op overdag, En willen van het daglicht niet weten;
It is during the night that robbers break into houses [to steal things], but during the day they hide because they want to avoid [being seen in] the light.
17 Voor hen allen is de morgen als de schaduw des doods, Zodra het licht wordt, overvalt hen de doodschrik!
All of those [people] want to do their evil things at night, not in the morning [when it is light], because they are not afraid of [the things that happen during the] night that terrify others.”
18 Die anderen vluchten weg voor de dag Zijn erfdeel ligt vervloekt in het land, Geen druiventreder trekt naar zijn wijnberg;
“[But it is wicked people] who are swept/carried away by floods, and God curses the land that they own, and no one goes to work in their vineyards.
19 Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op. (Sheol h7585)
Just like the snow melts away when it is hot and there is no rain, those who have sinned disappear into the place where dead people are. (Sheol h7585)
20 Door de moederschoot wordt hij vergeten, De wormen smullen van hem; Zijn naam wordt niet langer herdacht, Zijn ongerechtigheid geknakt als een boom.
Not even their mothers remember them now; wicked people are destroyed like trees that are cut down, and maggots eat their corpses.
21 Hij mishandelt de onvruchtbare, haar die niet baart, En behandelt de weduwe niet goed:
They mistreat women who have been unable to give birth to children and women who no longer have children [to take care of them], and they never do good things for widows.
22 Maar Hij, die tyrannen verplettert, Zal het wreken door zijn kracht!
But God, by his power, gets rid of mighty/influential people. God acts and causes the wicked people to die.
23 Hij is van zijn leven niet zeker, Gebroken de steun, waarop hij zich stut, En op zijn wegen ellende:
God allows them to think that they are secure and safe, but he is watching [MTY] them all the time.
24 Een korte tijd rijst hij omhoog, dan is hij niet meer. Hij verdort als een kwijnende plant, Verlept als de top van een aar!
They prosper for a little while, and then [suddenly] they are gone; they disappear like weeds wither and die; they are like [SIM] stalks of grain that have been cut off.
25 Is het niet waar, wie overtuigt mij van leugen, En wie ontzenuwt mijn betoog?
If this is not true, is there [RHQ] anyone who will show that I am a liar and prove that what I have said is not true?”

< Job 24 >