Job 17
1 Mijn geest gebroken, mijn dagen geblust, Mij rest slechts het graf!
« Mon esprit est consumé. Mes jours sont éteints et la tombe est prête pour moi.
2 Ben ik niet het mikpunt van spot, Verkwijnt niet mijn oog door de bittere verwijten?
Il y a certainement des moqueurs avec moi. Mon regard s'attarde sur leur provocation.
3 Stel Uzelf bij U tot borg voor mijl; Wie anders zou voor mij handslag geven?
« Maintenant, donnez un gage. Sers-toi de toi-même comme garantie pour moi. Qui est là pour me donner la main?
4 Want hùn hart hebt Gij voor inzicht gesloten, En daarom steken zij de hand niet uit;
Car tu as caché leur cœur à l'intelligence, c'est pourquoi vous ne les exalterez pas.
5 Men beklaagt het lot van zijn vrienden Terwijl de ogen versmachten van de eigen kinderen;
Celui qui dénonce ses amis pour le pillage, même les yeux de ses enfants seront défaillants.
6 Men heeft mij tot spreekwoord gemaakt bij de mensen, Ik ben een, wien men in het aangezicht spuwt!
« Mais il a fait de moi la risée du peuple. Ils me crachent au visage.
7 Mijn oog is dof van verdriet, Mijn leden zijn tot een schaduw vervluchtigd!
Mon œil aussi est obscurci par la tristesse. Tous mes membres sont comme une ombre.
8 De braven ontstellen ervan, De onschuldige is jaloers op den boze:
Les hommes droits s'étonneront de cela. L'innocent se soulèvera contre l'impie.
9 Moet de rechtvaardige toch zijn weg maar bewandelen, Wie rein van handen is, zijn kracht nog verdubbelen?
Mais le juste s'en tiendra à sa voie. Celui qui a les mains propres deviendra de plus en plus fort.
10 En daarom, hoe gij u allen wendt of keert, Een wijze vind ik onder u niet;
Mais quant à vous tous, revenez. Je ne trouverai pas d'homme sage parmi vous.
11 Mijn levensdagen zijn voorbij, Mijn plannen, mijn hartewensen vernield!
Mes jours sont passés. Mes plans sont rompus, comme les pensées de mon cœur.
12 Men maakt een dag van de nacht, Van duisternis het morgenlicht!
Ils changent la nuit en jour, dire « La lumière est proche » en présence de l'obscurité.
13 Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; (Sheol h7585)
Si je considère le séjour des morts comme ma maison, si j'ai étendu ma couche dans l'obscurité, (Sheol h7585)
14 Tot het graf geroepen: Gij zijt mijn vader, Tot de wormen: Gij zijt mijn moeder en zusters!
si j'ai dit à la corruption: « Tu es mon père ». et au ver: « Ma mère » et « Ma sœur ».
15 Waar is mijn hoop, Mijn geluk, wie kan het ontdekken:
Où est donc mon espoir? Quant à mon espoir, qui le verra?
