< Jeremia 3 >
1 Als een man zijn vrouw heeft verstoten, Of ze gaat van hem weg, En wordt de vrouw van een ander: Keert hij dan ooit naar haar terug? Hebt ge dit land niet verpest, Met uw talloze vrienden ontucht bedreven: En zoudt ge tot Mij terugkeren, Is de godsspraak van Jahweh!
“[Moses wrote that] if a man divorces his wife and then she marries another man, her first husband certainly must not [RHQ] take her back again [to be his wife], because that would certainly [RHQ] cause the whole nation to become unacceptable to me. But you have more [idols than] prostitutes have men whom they have slept with! So, [why should I accept you if] you return to me?” [RHQ] says Yahweh.
2 Sla uw ogen op naar de hoogten, en zie: Waar hebt gij u niet laten schenden? Langs de wegen zat ge naar hen te loeren, Als een Arabier in de steppe. Zo hebt ge het land bevuild Met uw ontucht en boosheid;
“Look up at the barren hilltops. On every hilltop there are [RHQ] [idols that you have worshiped]. [It is as though] they are all lovers with whom you have had sex. [It is as though] you have sat along the roadsides like an Arab, waiting [to attack and steal things from] those who pass by. Because of worshiping idols and all the other wicked things that you have done, you have caused the [entire] land to become unacceptable to me.
3 En uw talloze minnaars Zijn u een valstrik geworden. Gij hebt het voorhoofd van een meid, Nooit hebt ge schaamte gekend;
That is why I have not sent you any rain at the times of the year when you needed it. But you are like prostitutes [MET] who are not at all ashamed [for what they have done].
4 En nu zoudt ge roepen: Gij zijt mijn vader, De vriend van mijn jeugd?
Now each of you says to me, ‘You are my father! You have loved me ever since I was young!
5 Zal Hij immerdoor wrokken, Ten einde toe toornen? Dàt zijn uw woorden, Maar uw daden zijn boos, zoveel ge kunt.
So surely you will not [RHQ] be angry with me forever!’ But you will not quit sinning!”
6 En Jahweh sprak tot mij in de dagen van koning Josias: Hebt ge gezien, wat Israël, de Afvallige, deed: Hoe ze naar iedere hoge berg en onder elke groene boom is gegaan, om daar ontucht te doen?
[One day] when Josiah was the king of Judah, Yahweh said to me, “Have you seen what the people of Israel have done? They have turned away from me, like a woman who has abandoned her husband and sleeps with other men. They have gone up on every hilltop and under every big tree and worshiped idols there [MET].
7 Ik dacht bij Mijzelf: Als ze van dit alles genoeg heeft, keert ze wel tot Mij terug; maar ze deed het niet. Haar zuster Juda, de Trouweloze, heeft gezien,
I thought that they would return to me, so I said to them, ‘Come back to me!’ But they refused. So I sent them away [to other countries, like a man] writes a note saying that he is divorcing his wife and then sends his wife away because she has committed adultery [MET].
8 hoe Ik Israël, de Afvallige, om heel haar ontuchtig gedrag heb verstoten, en haar de scheidingsbrief gaf. Maar haar zuster Juda, de Trouweloze, kende geen vrees: ook zij ging heen, om ontucht te doen;
The people of Judah saw what I did to them. But they are just like the people of Israel. They are not afraid [of what I will do to them]. They also [have turned away from me and are worshiping idols like] women who abandon their husbands and go to other men [MET].
9 door haar lichtzinnig overspel heeft ze het land bezoedeld, en echtbreuk gepleegd met steen en hout.
They thought that worshiping idols did not matter to me, so they have made the [entire] land unacceptable to me by worshiping idols of wood and stone.
10 Ondanks dit alles bekeerde haar zuster Juda, de Trouweloze, zich niet van ganser harte tot Mij, doch alleen maar in schijn: is de godsspraak van Jahweh!
The people of Judah have pretended to return to me, but they have not really done that. [This is true because I], Yahweh, have said it.”
11 En Jahweh zeide tot mij: Nog vlekkeloos staat Israël, de Afvallige, vergeleken bij Juda, de Trouweloze.
Then Yahweh said to me, “The people of Israel have turned away from me, but what the people of Judah have done is worse.
12 Ga heen, en roep deze woorden het noorden in, en spreek: Bekeer u, Israël, Afvallige: spreekt Jahweh; Ik zal geen toornige blik op u werpen, Want Ik ben genadig, spreekt Jahweh.
So go and tell this to the people of Israel: ‘Yahweh says this to you Israeli people who have turned away from him: I am merciful. I will not continue to be angry with you forever. So return to me.
13 Ik wrok niet voor eeuwig, als gij uw schuld maar bekent! Want ge zijt ontrouw geweest aan Jahweh, uw God, Hebt onder iedere groene boom met vreemden gezworven, Maar naar mijn stem niet geluisterd: Is de godsspraak van Jahweh!
But you must admit/say that you are guilty, and that you have rebelled against me, Yahweh, your God, that you have worshiped idols under big trees everywhere, and you have not obeyed me. You have turned away from me.
14 Bekeert u, afvallige kinderen: Is de godsspraak van Jahweh! Want Ik ben uw Heer, Ik neem genadig u aan. Van elke stad één, en twee uit een stam Zal Ik van u naar Sion brengen;
But you belong to me. So I will take you, one from [each] city and two from [each] clan, and bring you [back] to Jerusalem [from the countries to which you were exiled].
15 U herders geven naar mijn hart, Die u weiden met kennis en wijsheid.
[If you do that], I will appoint for you leaders with whom I am pleased, leaders who will guide you [well] because they will know and understand [what pleases me].
16 En wanneer ge dan groeit in het land, En vruchtbaar wordt in die dagen, spreekt Jahweh: Dan zal niemand meer spreken Van de ark van Jahweh’s verbond! Ze zal niemand in de gedachten meer komen, En niemand zal er aan denken; Niemand zal haar nog missen, Geen andere wordt er gemaakt!
And when you become very numerous [DOU] in your land, you will not need to talk about the Sacred Chest that contained the Ten Commandments. You will not think about it, and you will not want to make a new one.
17 In die dagen wordt Jerusalem "Troon van Jahweh" genoemd, Waar alle volken zich verzamelen, Om de Naam van Jahweh in Jerusalem te eren, En hun afgestompt boos hart niet te volgen.
At that time people will say, “Jerusalem is [the place where] Yahweh’s throne is.” [People from] all nations will come there to worship me. And they will no longer stubbornly do the evil things that they desire.
18 In die dagen zal het huis van Juda Zich met het huis van Israël verenigen; En tezamen uit het Noorderland trekken naar het land, Dat Ik ten erfdeel gaf aan hun vaderen!
At that time you people [MTY] of Israel and the people of Judah will return from [being (exiled/forced to live) in] lands to the northeast. You will return to the land that I gave to your ancestors to belong to them [forever].
19 Want Ik had al gedacht: Hoe zal Ik u vertroetelen als mijn kinderen, En een heerlijk land u schenken: Het prachtigste erfdeel onder de volken! Ik dacht: "Mijn Vader" zult ge Mij noemen, En Mij nooit meer verlaten;
You people of Israel, I wanted to accept you to be my children. I wanted to give you [this] delightful land. It is a land more desirable/pleasant than the land of any other nation! I wanted you to call me ‘father’, and I wanted you to never turn away from me.
20 Maar, zoals een vrouw ontrouw wordt aan haar minnaar, Waart ge Mij ontrouw, huis van Israël, spreekt Jahweh!
But you have abandoned me like wives who have abandoned their husbands.’” [That is what] Yahweh said, and [I told it] to the people of Israel.
21 Maar dan zal men op de hoogten horen jammeren, Het snikken en smeken van Israëls zonen: Omdat zij de verkeerde weg zijn gegaan, En Jahweh, hun God, zijn vergeten.
People will hear a noise on the barren hilltops. It will be the noise made by people weeping and pleading [for God to be merciful to them]. They will be admitting/saying that they have forgotten Yahweh their God, and that they turned away from behaving as God wanted them to.
22 "Bekeert u, opstandige kinderen; Dan zal Ik uw ontrouw genezen!" "Hier zijn wij! Wij komen tot U; Want Gij zijt Jahweh, onze God!"
Yahweh will say to them, “You Israeli people, come back to me! [If you do that], I will cause you to never turn away from me again.” [The people will reply], “We are returning to you, because you are Yahweh, our God.
23 Waarachtig, de hoogten waren bedrog, Bedrog het lawaai op de bergen! Neen, bij onzen God, bij Jahweh alleen Ligt Israëls heil!
We did not get any help from [the idols that we worshiped on] the hilltops; we did not get any help from making all that noise up there.
24 De schandgod heeft het vermogen onzer vaderen verslonden, Hun schapen en runderen, hun zonen en dochters;
From the time when we were young, the shameful [god Baal] has taken away [from us] everything that our ancestors worked hard to acquire. He has taken away their flocks [of sheep] and herds [of cattle], their sons and their daughters.
25 In schande liggen wij neer, En de smaad is ons dek! Want we hebben gezondigd tegen Jahweh, onzen God, Wij zelf en onze vaderen, Van onze prilste jeugd af tot heden toe; Niet geluisterd naar Jahweh, onzen God!
So, now we should lie down feeling very ashamed [DOU], because we and our ancestors have sinned against Yahweh our God, and we have never obeyed him.”