Jeremia 23
1 Wee de herders, die vernielen en verstrooien De kudde mijner weide, spreekt Jahweh!
Malheur aux pasteurs qui égarent et dispersent les brebis de mon pâturage, dit l'Éternel!
2 Daarom spreekt Jahweh, Israëls God, Over de herders, die mijn volk moesten leiden: Gij hebt mijn schapen verspreid en verstrooid, En die niet willen zoeken; Nu kom ik ù zoeken om de boosheid uwer werken, Is de godsspraak van Jahweh!
Aussi ainsi parle l'Éternel, Dieu d'Israël, touchant les pasteurs qui paissent mon peuple: Vous avez dispersé et disséminé mes brebis, et vous n'avez point veillé sur elles: voici, je vais punir sur vous la méchanceté de vos actions, dit l'Éternel.
3 Ikzelf zal de rest van mijn schapen verzamelen, Uit alle landen, waarheen Ik ze heb verstrooid; Ik breng ze weer terug naar hun weide, Waar ze gedijen en groeien.
Et je rassemblerai les restes de mes brebis de tous les pays où je les aurai dispersées, et je les ramènerai dans leur pâturage, pour qu'elles y soient fécondes et s'y multiplient,
4 Dan stel Ik herders over hen aan, die ze weiden, Zodat ze niet vrezen of beven, En niet langer worden vermist: Is de godsspraak van Jahweh!
et j'établirai sur elles des pasteurs qui les conduiront, de sorte qu'elles n'auront plus ni crainte, ni alarme, et qu'on ne devra plus les chercher, dit l'Éternel.
5 Zie, de dagen komen, spreekt Jahweh, Dat Ik David een rechtvaardige Spruit zal verwekken, Een Koning, die met wijsheid zal heersen, En recht en gerechtigheid doen in het land.
Voici, des jours viennent, dit l'Éternel, où je susciterai à David un juste rejeton; il régnera en roi, il sera sage, et fera droit et justice dans le pays.
6 In zijn dagen zal Juda worden verlost, En Israël in veiligheid wonen; En dit is de Naam, waarmee men Hem noemt: Jahweh, onze gerechtigheid!
Pendant ses jours Juda prospérera, et Israël habitera en sécurité, et voici le nom dont on l'appellera: « L'Éternel notre justice. »
7 Want zie, de dagen komen, Is de godsspraak van Jahweh, Dat men niet meer zal zeggen: Bij het leven van Jahweh, Die Israëls kinderen uit Egypte heeft geleid!
C'est pourquoi, voici, des jours viennent, dit l'Éternel, dans lesquels on ne dira plus: « Vive l'Éternel qui tira les enfants d'Israël du pays d'Egypte, »
8 Maar: Bij het leven van Jahweh, Die Israëls kroost uit het noorderland heeft geleid, Uit alle landen, waarheen Hij hen had verstrooid, En ze weer naar hun eigen grond heeft gebracht!
mais: « Vive l'Éternel qui a tiré et ramené la race de la maison d'Israël de la région du Nord, et de tous les pays où Je les avais dispersés, » et ils habiteront dans leur pays.
9 Over de profeten: Mijn hart is verscheurd in mijn borst, Al mijn beenderen rillen er van; Ik ben als een beschonken man, Als een, die door wijn is bevangen: Want voor Jahweh en zijn heilig woord
Sur les prophètes. Mon cœur se brise dans ma poitrine, tous mes os s'ébranlent. Je suis comme un homme enivré, et comme un homme vaincu par le vin, en face de l'Éternel et de ses paroles saintes.
10 Ligt het hele land vol overspelers! Want door hun schuld is het land in rouw, Liggen de dreven der steppe verdord, Jagen de mensen de boosheid na, Zoeken ze in de leugen hun kracht.
Car le pays est plein d'adultères; car sous la malédiction le pays est en deuil, les pacages du désert sont desséchés, car leur allure est mauvaise, et leur force est iniquité.
11 Want profeet en priester zijn even bedorven, Zelfs in mijn tempel vind Ik hun boosheid, zegt Jahweh!
Car et prophètes et sacrificateurs sont des profanes; jusque dans ma maison j'ai rencontré leur malice, dit l'Éternel.
12 Daarom wordt de weg, die ze gaan, Als een glibberig pad in het donker, Waarop ze struikelen en vallen. Want Ik ga rampen over hen brengen In hun jaar van vergelding: Is de godsspraak van Jahweh!
Aussi leur chemin sera comme un sol glissant dans l'obscurité; ils broncheront et y tomberont; car j'amènerai sur eux des calamités au temps de leur châtiment, dit l'Éternel.
13 Bij Samaria’s profeten Heb Ik verdwazing aanschouwd: Ze profeteerden door Báal, En misleidden Israël, mijn volk;
Dans les prophètes de Samarie j'ai vu de la démence; ils ont prophétisé au nom de Baal, et égaré mon peuple d'Israël.
14 Maar bij Jerusalems profeten Heb Ik gruwelen ontdekt. Door hun overspel En hun omgaan met leugens Versterken ze de bozen nog in hun kwaad: Zodat niemand zich van zijn boosheid bekeert. En allen voor Mij als Sodoma werden, Als Gomorra al haar bewoners.
Mais dans les prophètes de Jérusalem j'ai vu des horreurs, l'adultère et le mensonge; et ils affermissent les méchants, qui ainsi ne reviennent pas de leur méchanceté; ils me sont tous comme Sodome, et ses habitants comme Gomorrhe.
15 Daarom zegt Jahweh der heirscharen Over die profeten: Zie, Ik spijs ze met alsem, En drenk ze met gif; Want van Jerusalems profeten Komt het bederf over het hele land!
C'est pourquoi, ainsi prononce l'Éternel des armées sur les prophètes: Voici, je les nourrirai d'absinthe, et les abreuverai d'eaux vénéneuses; car des prophètes de Jérusalem l'impiété s'est répandue sur tout le pays.
16 Zo spreekt Jahweh der heirscharen: Luistert niet naar het woord dier profeten, Die voor u de toekomst voorzeggen: Zij verdwazen u slechts, Ze verkonden visioenen van eigen vinding, Niet op Jahweh’s bevel!
Ainsi parle l'Éternel des armées: N'écoutez pas les propos des prophètes qui vous prophétisent! Ils vous engagent dans la vanité, ils disent les visions de leur cœur, et non ce qui émane de la bouche de l'Éternel.
17 Ze beloven aan die het woord van Jahweh verachten: Ge zult vrede genieten! En aan allen, die hun afgestompt hart blijven volgen: Geen rampen zullen u treffen!
Ils répètent à mes contempteurs: L'Éternel a dit: Vous aurez la paix! Et à tous ceux qui suivent l'obstination de leur cœur, ils disent: Il ne vous arrivera aucun mal.
18 Wie hunner heeft in de raad van Jahweh gestaan, Zijn woord gezien en gehoord, wie het begrepen?
Mais lequel assista au conseil de l'Éternel, et vit et entendit sa parole? qui a été attentif à ma parole et l'a écoutée?
19 Neen, de storm van Jahweh zal komen, De gramschap barst los als een wervelwind, Op het hoofd der bozen stort zij zich uit!
Voici, la tempête de l'Éternel, la colère éclate, et la tempête est dardée, sur la tête des impies elle va fondre:
20 De toorn van Jahweh legt zich niet neer, Eer Hij zijn plannen heeft ten uitvoer gebracht: Ten leste zult ge het zelf ondervinden!
le courroux de l'Éternel ne s'arrêtera point, qu'il n'ait fait et exécuté les pensées de son cœur. Dans la suite, des temps vous le sentirez.
21 Ik heb die profeten niet gezonden: toch gaan ze hun gang, Tot hen niet gesproken: toch profeteren ze er op los!
Je n'envoyai point ces prophètes, et ils ont couru; je ne leur parlai point, et ils ont prophétisé.
22 Hadden zij in mijn raad gestaan, Dan zouden ze mijn volk mijn woorden doen horen, Hen van hun boze wandel bekeren, En van de slechtheid hunner werken.
Mais, s'ils avaient assisté à mon conseil, ils feraient entendre mes paroles à mon peuple, et les retireraient de leur mauvaise voie et de la méchanceté de leurs actions.
23 Ben Ik enkel een God van dichtbij, spreekt Jahweh; Geen God uit de verte?
Ne suis-je un Dieu que de près, dit l'Éternel, et ne suis-je plus Dieu de loin?
24 Kan iemand zich in een schuilhoek verbergen, Zodat Ik hem niet zou bespeuren, spreekt Jahweh? Vervul Ik niet hemel en aarde: Is de godsspraak van Jahweh!
Quand un homme se cacherait dans un lieu caché, ne le verrai-je point, dit l'Éternel? Est-ce que je ne remplis pas les Cieux et la terre, dit l'Éternel?
25 Ik heb gehoord wat de profeten verkonden, Die leugens voorspellen in mijn Naam, En zeggen: Ik had een droom, ik had een droom!
J'entends ce que disent ces prophètes qui prophétisent en mon nom le mensonge, et disent: J'ai eu un songe! j'ai eu un songe! –
26 Hoe lang nog zijn die profeten van zin, Leugenprofeten te blijven, Profeten van hun eigen verzinsels?
Combien de temps encore…? Ont-ils la pensée ces prophètes qui prophétisent le mensonge, et prophétisent les erreurs de leur cœur,
27 Zijn ze van plan, Mijn volk mijn Naam te laten vergeten Door de dromen, die ze vertellen De een aan den ander: Zoals hun vaderen mijn Naam Voor Báal hebben vergeten?
ont-ils le projet de faire oublier mon nom à mon peuple, par ces songes qu'ils se racontent les uns aux autres, comme leurs pères ont oublié mon nom pour Baal?
28 De profeet, die een droom heeft, vertelle zijn droom, Maar die mijn woord heeft ontvangen, Moet het naar waarheid verkonden! Wat heeft het stro met het koren gemeen, spreekt Jahweh?
Que le prophète qui a eu des songes, raconte des songes! et que celui qui a mes paroles, rapporte mes paroles avec vérité. Pourquoi l'alliage du froment et de la paille? dit l'Éternel.
29 Is mijn woord niet als vuur, Als een hamer, die de rotssteen vergruizelt?
Ma parole n'est-elle pas comme un feu, dit l'Éternel, et comme un marteau qui brise le roc?
30 Daarom: Ik zal die profeten, Is de godsspraak van Jahweh, Die mijn woorden stelen, de een van den ander! Ik zal die profeten,
Aussi, voici, j'en veux, dit l'Éternel, aux prophètes qui se dérobent mes paroles l'un à l'autre.
31 Die hun tong maar gebruiken, Om orakels te spreken!
Voici, j'en veux, dit l'Éternel, aux prophètes qui prennent le langage des prophètes, et disent: Oracle [de l'Éternel].
32 Ik zal die profeten van valse dromen, Die mijn volk misleiden door hun vertelsels, Door hun leugens en zwetsen; Die Ik niet heb gezonden, geen opdracht gegeven, En dit volk van geen nut zijn: Is de godsspraak van Jahweh!
Voici, j'en veux à ceux qui prophétisent des songes menteurs, dit l'Éternel, et les racontent, et égarent mon peuple par leurs mensonges et leurs forfanteries, sans avoir reçu de moi ni mission, ni ordre, et qui ne sont d'aucun profit pour ce peuple, dit l'Éternel.
33 En wanneer dit volk u komt vragen, Of een profeet of een priester: Waar is dan toch "de Last van Jahweh", Dan moet ge hun zeggen: Gijzelf zijt die last, En Ik werp u af, is de godsspraak van Jahweh!
Que si ce peuple, ou un prophète, ou un sacrificateur t'interroge, disant: Quelle est la menace de l'Éternel? dis-leur quelle est cette menace: Je vous rejetterai, dit l'Éternel.
34 En de profeet, de priester of leek, Die zeggen durft: "Een Last van Jahweh", Dien zal Ik straffen, hem en zijn huis!
Et le prophète, et le sacrificateur, et tout homme du peuple qui dira: « Menace de l'Éternel, » je le châtierai, lui et sa maison.
35 Dit moogt ge alleen tot elkander zeggen: "Wat heeft Jahweh geantwoord, Wat heeft Jahweh gezegd?"
Voici les termes dont vous vous servirez l'un envers l'autre, chacun envers son prochain: « Qu'a répondu l'Éternel? et qu'a dit l'Éternel? »
36 Ge moogt niet meer spreken van "Last van Jahweh"; Want die "Last" berust op uw eigen woord, En gij verdraait de woorden van den levenden God, Van Jahweh der heirscharen, onzen God.
Mais « Menace de l'Éternel » c'est ce que vous ne prononcerez plus; car pour chacun sa parole deviendra une menace, parce que vous tordez les paroles du Dieu vivant, de l'Éternel des armées, notre Dieu.
37 Zo moet ge den profeet ondervragen: "Wat heeft Jahweh geantwoord, wat heeft Jahweh gezegd?"
Voici comment tu parleras au prophète: Que t'a répondu l'Éternel, et qu'a dit l'Éternel?
38 Maar zo ge nog spreekt van "Een Last van Jahweh", Waarachtig, dan zal Jahweh u zeggen: Omdat ge dit woord durft gebruiken: "Een Last van Jahweh", Ofschoon Ik u toch liet zeggen: Ge moogt niet meer spreken van "Een Last van Jahweh":
Mais si vous dites: « Menace de l'Éternel, » alors ainsi parle l'Éternel: Parce que vous dites ce mot: « Menace de l'Éternel, » et que j'envoyai vers vous pour vous dire: Vous ne direz pas: « Menace de l'Éternel, »
39 Daarom pak Ik u op als een last, En slinger u weg tegelijk met de stad, Die Ik u en uw vaderen gaf: Weg uit mijn ogen!
pour cela, voici, je vous oublierai, vous oublierai, et vous bannirai vous et cette ville que j'avais donnée à vous et à vos pères, loin de ma présence,
40 En Ik zal eeuwige schande over u brengen, Eeuwige, onvergetelijke smaad!
et je mettrai sur vous une honte éternelle, et un opprobre éternel, qui ne sera pas oublié.
