< Jesaja 51 >

1 Luistert naar Mij, die naar gerechtigheid streeft, En die Jahweh wilt zoeken! Ziet naar de rots, waaruit gij gehouwen, De groeve, waaruit gij gegraven zijt;
[Yahweh says], “You people who desire to act righteously/justly, who want to do what I want you to do, listen to me! Think about Abraham! [It is as though] [MET] he was a huge rock cliff; and when you [people of Israel became a nation], [it was as though] [MET] you were cut from that rock [DOU].
2 Ziet op naar Abraham, uw vader, Naar Sara, die u heeft gebaard: Hoe Ik hem heb geroepen, toen hij alleen stond, Hem heb gezegend en vermeerderd.
Think about your ancestor Abraham and [his wife] Sarah, of whom [all of] you are descendants. When I first spoke to Abraham, he had no children. But after I blessed him, he had a huge number of descendants.
3 Want Jahweh heeft medelijden met Sion, Mededogen met al zijn puinen: Hij zal zijn steppe in een Eden veranderen, Zijn woestenij in Jahweh’s tuin; Men zal er vreugde en blijdschap in vinden, Lofgezang en muziek!
[Some day I], Yahweh, will encourage his descendants [again], and I will comfort all [the people who live in] the ruins [of Jerusalem]. The desert in that area will become like Eden, like the garden that I, Yahweh, [made/planted]. All the people there will be joyful and happy; they will thank me and sing.
4 Hoor naar Mij, o mijn volk, Mijn natie, luister naar Mij: Want van Mij gaat de wet uit, Mijn recht als een licht voor de volken;
My people of Judah, listen carefully [DOU] to me, because [I want you to] proclaim my laws; the just/right things that I do will be [like] [MET] a light for the people of the nations.
5 Snel nadert mijn gerechtigheid, mijn redding verschijnt, Mijn armen zullen de volkeren richten; Op Mij zullen de eilanden hopen, Verlangend uitzien naar mijn arm.
I will soon/quickly rescue you [DOU]; by my power [MTY] I will bring you back [from being exiled in Babylonia] [DOU]. The people who live on islands in the ocean will wait for me [to help them], confidently expecting for me to use my power [MTY].
6 Heft uw ogen omhoog naar de hemel, En blikt naar de aarde omlaag: De hemel zal in rook vervliegen, De aarde slijten als een kleed, En die er op wonen, Zullen sterven als muggen; Maar mijn heil zal duren voor eeuwig, Mijn gerechtigheid zal nimmer vergaan!
Look up at the sky, and look at the earth, [and see what they are like now], because [some day] the sky will disappear like [SIM] smoke, and the earth will wear out like [SIM] old clothes wear out, and people on the earth will die like gnats/flies. But I will rescue/save you, and you will remain free forever, and I will rule you righteously/fairly forever.
7 Hoort dan naar Mij, die de gerechtigheid kent, Volk, dat mijn wet bewaart in zijn hart: Weest niet bevreesd voor de hoon van de mensen, Niet beducht voor hun smaad.
You people who know what things are right to do, and who know in your inner beings [what is written in] my laws, listen to me! Do not be afraid of people who taunt/insult you; do not be disturbed/upset when people revile you,
8 Want de mot vreet ze weg als een kleed. De worm verteert ze als wol; Maar mijn gerechtigheid zal duren voor eeuwig, Mijn heil van geslacht tot geslacht!
because [some day they will be destroyed] like [MET] clothing that is eaten by ([larvae of] moths/cockroaches), like wool garments that have been eaten by worms. I will save you people, and you will be saved forever.”
9 Op, arm van Jahweh; op, en bekleed u met kracht, Op, als van ouds, als in vroegere tijden! Waart gij het niet, die Ráhab vanéén spleet, En het monster doorboorde;
Yahweh, wake up [and do something for us]! Show your power! Do mighty things like you did long ago, when you stabbed [RHQ] that sea monster/dragon Rahab and cut it into pieces.
10 Waart gij het niet, die de zee liet verdrogen, De wateren van de onmetelijke vloed; Die de diepten der zee tot een weg hebt gemaakt, Tot een doortocht voor de verlosten?
Surely you are [RHQ] the one who caused the [Red] Sea to become dry and made a path through that deep water in order that your people could cross it!
11 Die door Jahweh worden bevrijd, keren terug, En trekken juichend naar Sion; Het hoofd met eeuwige vreugde gekroond, Overstelpt van vreugde en blijdschap. Verdwenen zijn kommer en zuchten;
And those whom Yahweh will rescue [from being exiled in Babylonia] will [similarly] return to Jerusalem, singing. Their being joyful forever will be [like] [MET] a crown on their heads. They will not be sad or mourn any more; they will be [completely] joyful and happy.
12 Ik ben het zelf, die u troost! Hoe kunt ge dan vrezen voor mensen, die sterven, Voor een mensenkind, dat vergaat als het gras?
[Yahweh says], “I am the one who encourages you. So (why are you/you should not be) [RHQ] afraid of humans who will [wither and disappear like] [MET] grass.
13 Hoe kunt ge Jahweh, uw Schepper, vergeten, Die de hemelen spande, de aarde grondde; Hoe immerdoor beven voor de woede van den verdrukker, Als bezat hij de macht, om u te vernielen? Waar is toch de woede van uw verdrukker?
(Why have you/You should not have) [RHQ] forgotten [me], Yahweh, the one who created your nation, the one who stretched out the sky and laid the foundations of the earth. (Why are you/You should not be) [RHQ] continually afraid of those who are angry with you and (oppress you/treat you cruelly) and want to get rid of you. [You should not be afraid of them now], because those angry people have now disappeared!
14 De in boeien gekromde wordt spoedig bevrijd; Hij zal niet sterven in de kerker, Het brood zal hem nimmer ontbreken!
Soon you people who have been caused to be slaves [in Babylonia] will be freed! You will not remain in prison, and you will not die of hunger,
15 Ik ben Jahweh, uw God, Die de zee beroert, En de golven doet bruisen; Die Jahweh der heirscharen wordt genoemd!
because I am Yahweh, your God, the one who stirs up the sea and causes the waves to roar; I am the Commander of the armies of angels!
16 Ik legde mijn woorden in uw mond, Hield in de schaduw van mijn hand u verborgen: Om opnieuw de hemel te spannen, en de aarde te gronden, En tot Sion te zeggen: Gij zijt mijn volk!
I have given you my message [MTY] to proclaim, and I have protected you with my hand [MTY]. I stretched out the sky and laid the foundation of the earth. And I am the one who says to you Israeli people, ‘You are my people!’”
17 Ontwaak, ontwaak; Jerusalem, sta op: Die uit Jahweh’s hand de kelk van zijn toorn hebt gedronken, De zwijmelbeker tot de bodem toe hebt geleegd!
[You people of] [APO] Jerusalem, wake up [DOU]! You have experienced Yahweh severely punishing [MTY] you. Yahweh has caused you to suffer much, all that he wanted you to suffer, like [MET] someone who causes another person to suffer by forcing him to drink every drop of [MTY] a cupful of bitter liquid.
18 Er is niemand geweest, die haar leidde, Van al de zonen, die zij had gebaard; Niet één, die haar bij de hand heeft gevat, Van al de zonen, die zij groot had gebracht.
[Now] you do not have any children who are alive [DOU] and able to take your hand and guide you.
19 Deze twee rampen hebben u getroffen; Wie klaagt er om u: Verwoesting en puinen, honger en zwaard; Wie kan u troosten?
You have experienced several disasters: Your country has become desolate/deserted; [your cities have been] destroyed; [many people have] died from hunger; [many people have been] killed by your enemies’ swords. Now, there is no one [RHQ] left to console/comfort you and sympathize with you.
20 Uw zonen liggen beschonken op alle hoeken der straten, Als een gazel in de strik: Dronken van de gramschap van Jahweh, Van het dreigen van onzen God.
Your children have fainted and lie in the streets; they are [as helpless as] [SIM] an antelope [that has been caught] in a net. What has happened to them is because Yahweh has been very angry with them; he has rebuked them severely.
21 Rampzalige, luister toch; Beschonkene, maar niet van de wijn!
So now, you people who have suffered much, [you act as though] you are drunk, but it is not because you have drunk a lot of wine.
22 Zo spreekt Jahweh, uw Heer, Uw God, die pleit voor zijn volk: Zie, Ik neem weg uit uw hand De kelk der bezwijming; De kelk van mijn gramschap Zult gij langer niet drinken!
Yahweh, your Lord and your God, the one who argues/pleads your case, says this: “Note this: [It is as though] [MET] I have taken that cup of bitter liquid from your hands; I will not be angry with you and cause you to suffer any more.
23 Ik plaats hem in de handen van uw verdrukkers, In de handen van uw tyrannen, Die tot u zeggen: Buk u neer, Opdat wij over u heen kunnen lopen; Maak uw rug tot een bodem, Tot een straat om te wandelen.
Instead, I will cause those who have tormented you to suffer; [I will severely punish] those who said to you, ‘Prostrate yourselves in order that we may walk on you; [lie down on your stomachs] in order that your backs will be like [SIM] streets that we can walk on.’”

< Jesaja 51 >