< Jesaja 17 >
1 De godsspraak over Damascus en Samaria: Zie, Damascus wordt uit de rij der steden gevaagd, En Samaria zal enkel puinhopen worden;
[I received] this message [from Yahweh] about Damascus [the capital of Syria]: “Listen carefully! Damascus will no longer be a city; it will be [only] a heap of ruins!
2 Hun steden worden voor eeuwig verlaten, En zijn voor de kudden bestemd, Die er ongestoord zullen liggen.
The towns near Aroer [city] will be abandoned. Flocks [of sheep] will [eat grass in the streets and] lie down there, and there will be no one to chase them away.
3 In Efraïm zal geen vesting meer zijn, Geen koningschap meer in Damascus; Met Arams resten zal het gaan Als met de glorie van Israëls zonen: Is de godsspraak van Jahweh der heirscharen!
The cities in Israel will not have walls around them [to protect them]. The power of the kingdom of Damascus will be ended, and the few people who will remain in Damascus will be disgraced like the people in Israel were disgraced.” [That is what] the Commander of the armies of angels says.
4 En het zal gebeuren op die dag, Dat de glorie van Jakob zal tanen, Het vet van zijn lichaam zal slinken.
“At that time, Israel will become insignificant. It will be [like] [MET] a fat person who has become very thin.
5 Het zal zijn, of een maaier de halmen grijpt, En zijn arm er de aren van afsnijdt; Of men aren leest in het Refaïm-dal,
The entire land will be like [SIM] a field where the harvesters have cut all the grain; there will be nothing left, like [SIM] the fields in the Rephaim Valley after all the crops have been harvested.
6 Of een restje blijft hangen, als men olijven afslaat: Twee, drie olijven nog hoog in de top, Vier of vijf aan de takken der bomen: Is de godsspraak van Jahweh, Israëls God!
Only a few of the Israeli people will remain [MET], like [SIM] the few olives that remain on the top of a tree after the workers have caused all the other olives to fall [to the ground]. [There will be only] two or three olives in the top branches, [or] four or five olives on the other branches.” [That is what] the Commander of the armies of angels says.
7 Op die dag zullen de mensen naar hun Schepper opzien, Met hun ogen staren naar Israëls Heilige;
[Then], at that time, [you] people [of Israel] will (turn for help to/look up to) God, your creator, the Holy One of Israel.
8 Niet meer omkijken naar de altaren, Het werk hunner handen; Niet omzien naar wat hun vingers hebben gemaakt, Naar heilige palen en zonnezuilen.
You will no [longer] seek to get help from your idols or worship the idols that you have made with your own hands [DOU]. You will never again bow down in front of the poles [where you worship the goddess] Asherah. You will never again worship at the shrines [that you have built for burning incense].
9 Op die dag liggen uw steden verlaten, Als de ruïnen der Chiwwieten en Amorieten, Waaruit zij gevlucht zijn voor Israëls zonen, En die een woestenij zijn geworden.
The largest cities in Israel will be abandoned, like the land that the Hiv and Amor people-groups abandoned (OR, like the forests that the [Canaan people-group] abandoned) when the Israelis [attacked them long ago]. No one will live there.
10 Want gij hebt vergeten den God van uw heil, Hebt niet gedacht aan de Rots van uw redding! In plaats daarvan hebt ge wellust-tuinen geplant, En uitheemse stekken gepoot.
[That will happen] because you have stopped worshiping God who is [like] [MET] a huge rock under which you can be safe. You have forgotten that he is the one who can hide/protect you. So, [now] you plant very nice grapevines and [even] plant very expensive ones that come from other countries.
11 Wel groeiden ze reeds op de dag van het planten, Bloeiden al ‘s morgens, toen ze door u zijn gepoot: Maar weg is de oogst op de dag van het onheil, Een ongeneeslijke smart!
[But] even if they sprout leaves on the day that you plant them, and even if they produce blossoms on that same morning, at harvest time, there will not be any grapes for you to pick. All that you will get is a lot of agony/misery.
12 Ha, het woelen van machtige volken, Die razen als het bruisen der zee; Het tieren der naties, Die bulderen als geweldige wateren!
Listen! [The armies of] many nations will roar like the sea roars. It will sound like the noise of crashing waves.
13 Maar al brullen de volken als machtige wateren: Hij dreigt ze, ver vluchten ze weg; Opgejaagd als het kaf in de wan voor de wind, Als wolken stof voor de storm.
But even though their loud roaring will be like the sound of crashing waves, when Yahweh rebukes them, they will run far away. They will flee like [SIM] chaff on the hills scatters when the wind [blows], like tumbleweeds scatter when a windstorm blows.
14 Tegen de avond brengen ze schrik, Maar vóór de morgen zijn ze verdwenen: Dit is het deel van die ons plunderen, Het lot van die ons beroven.
And, even though you people of Israel will be terrified, in the morning [your enemies] will all be gone/dead. That is what will happen to those who invade our land and [then] steal our possessions.