Hosea 2

1 Uw broeder zal men noemen: "Mijn volk"; Uw zuster: "Ontferming"!

Cependant le nombre des enfants d'Israël sera comme le sable de la mer qui n'est ni mesuré, ni compté; et dans le lieu même où il leur est dit: Vous n'êtes pas mon peuple! il leur sera dit: Fils du Dieu vivant!

2 Klaagt uw moeder aan, Klaagt haar aan, Omdat zij mijn vrouw niet meer is, Ik haar man niet meer ben. Laat ze haar ontucht weg doen van haar gelaat, En haar overspel tussen haar borsten.

Et les enfants de Juda et les enfants d'Israël seront rassemblés et réunis, et ils se donneront un seul chef, et ils reviendront de la terre étrangère; car grande sera la journée de Jisréel.

3 Anders kleed Ik haar uit, helemaal naakt, En laat haar, zoals ze geboren werd; Ik maak van haar een woestijn, een uitgedroogd land, En laat ze sterven van dorst.

Dites à vos frères: Mon-peuple! et à vos sœurs: Rentrée-en-grâce!

4 Ook over haar kinderen ontferm Ik Mij niet; Want het zijn kinderen uit ontucht.

Faites le procès, le procès à votre mère! car elle n'est point mon épouse et je ne suis point son époux; afin que de sa figure elle ôte son impudicité, et de ses mamelles ses adultères,

5 Want hun moeder heeft ontucht bedreven, Die hen baarde, heeft zich met schande bedekt; Ze sprak: Ik loop mijn minnaars achterna, Die mij brood en water verschaffen, Mijn wol en mijn vlas, Mijn olie en dranken.

de peur que je ne la déshabille à nu et ne la rende telle qu'au jour de sa naissance, et pareille au désert, pareille à une terre aride, et que je ne la fasse périr de soif:

6 Daarom zal Ik haar paden met doornen omheinen, Met muren versperren, zodat ze haar weg niet meer vindt.

de ses fils non plus je n'aurai pas pitié, car ils sont impudiques.

7 Loopt ze haar minnaars nog na, dan bereikt zij ze niet, Zoekt zij ze nog, dan vindt zij ze niet. Dan zal ze zeggen: Ik keer terug naar mijn vroegeren man Want toen had ik het beter dan nu.

C'est qu'elle est impudique votre mère, infâme celle qui vous enfanta, car elle dit: Je veux suivre mes amants qui me donnent mon pain et mon eau, ma laine et mon lin, mon huile et mon breuvage.

8 Zij heeft niet willen erkennen, dat Ik het was, Die haar koren, wijn en olie verschafte, Dat Ik haar zilver in overvloed schonk, En goud, waar zij Báals van maakte;

Aussi voici, je vais barrer son chemin avec des ronces et y élever un mur, afin qu'elle ne trouve plus ses sentiers;

9 Daarom zal Ik haar bij de oogst mijn koren ontnemen, De wijn als de tijd ervoor aanbreekt.

et elle poursuivra ses amants, et ne les atteindra pas; elle les cherchera, mais ne les trouvera pas, et elle dira: Je veux aller et retourner à mon premier époux, car j'étais mieux alors que maintenant.

10 Ik zal haar mijn wol en mijn vlas onthouden, Die haar naaktheid moeten bedekken; Voor haar minnaars haar schaamte ontbloten, Niemand zal ze uit mijn hand kunnen redden.

Mais elle ne reconnaît pas que c'est moi qui lui ai donné le blé et le moût et l'huile, et en abondance l'argent et l'or dont ils ont fait un Baal.

11 Dan maak Ik een einde aan al haar vreugd, Haar hoogtij, nieuwemaan, haar sabbat en feesten!

Aussi je retirerai mon blé dans sa saison et mon moût à son époque, et reprendrai ma laine et mon lin, couverture de sa nudité.

12 Ik zal haar wijnstok vernielen, En haar vijg, waarvan ze gezegd heeft: Dit zijn de geschenken, Die mijn minnaars mij gaven; Ik zal er woeste struiken van maken, En de wilde dieren vreten ze kaal.

Et maintenant je dévoilerai sa honte aux yeux de ses amants, et nul ne la dégagera de ma main.

13 Ik zal haar de dagen der Báals doen boeten, Waarop zij offers aan hen heeft gebracht, En zich tooide met ringen en snoeren; Waarop zij haar minnaars achterna is gelopen, Maar Mij heeft vergeten: Is de godsspraak van Jahweh!

Et je mettrai fin à toute sa joie, à ses fêtes, à ses nouvelles lunes et à ses sabbats, et à toutes ses solennités.

14 Zie, daarom zal ook Ik haar lokken, Haar brengen in de woestijn, en spreken tot haar hart.

Et je dévasterai ses vignes et ses figuiers dont elle dit: C'est un don que m'ont fait mes amants! Et je les changerai en forêts, afin que les bêtes des champs les dévorent.

15 Dan geef Ik ze haar wijngaarden terug, Het Akordal als poort der hoop.

Et je vengerai sur elle les jours des Baals, où elle les encensait, et se parait de son anneau et de son collier, et suivait ses amants, et m'oubliait, dit l'Éternel.

16 Dan zal ze weer jubelen als op de dag van haar jeugd, Toen ze optrok uit het land van Egypte. Op die dag zal het zijn, Is de godsspraak van Jahweh, Dat ze Mij zal noemen: "mijn man", En niet meer "mijn báal"!

Aussi voici, je veux la gagner et la mener au désert et parler à son cœur.

17 Want Ik zal de namen der Báals uit haar mond doen verdwijnen, Zodat ze nooit meer worden genoemd.

Et dès lors je lui rendrai ses vignes et la vallée d'Achor comme porte d'espérance; et là elle chantera comme aux jours de sa jeunesse, et au jour qu'elle sortit du pays d'Egypte.

18 Op die dag sluit Ik voor haar een verbond Met de beesten op het veld, Met de vogels in de lucht, En met de kruipende dieren op aarde. Boog, zwaard en krijgsmacht zal Ik uit het land verwijderen, En zorgen, dat men er veilig kan rusten.

Et en ce jour-là, dit l'Éternel, tu m'appelleras: Mon époux! et tu ne m'appelleras plus: Monseigneur!

19 Ik zal Mij verloven met u, Verloven voor eeuwig: Naar recht en naar wet, In goedheid en liefde;

Et j'ôterai de leur bouche les noms des Baals, afin qu'on ne les rappelle plus par leurs noms.

20 Mij verloven met u in onwrikbare trouw, En gij zult Jahweh leren kennen!

Et pour eux je ferai en ce temps-là un pacte avec les bêtes des champs et avec les oiseaux des Cieux et avec les reptiles de la terre, et je briserai l'arc et l'épée et la guerre que je bannirai du pays, et je leur donnerai une demeure assurée.

21 Op die dag zal Ik mijn gunsten verlenen, Is de godsspraak van Jahweh! Ik zal goedgunstig zijn voor de hemel En die zal het zijn voor de aarde;

Et je te fiancerai à moi pour l'éternité, et je te fiancerai à moi avec justice et droit, et avec grâce et miséricorde,

22 De aarde weer voor het koren, de wijn en de olie, En zij weer goedgunstig voor Jizreël!

et je te fiancerai à moi avec fidélité, et tu connaîtras l'Éternel.

23 Ik zal haar weer zaaien in het land: Mij weer ontfermen Over "Zonder ontferming"; Spreken tot "Niet langer mijn volk": Ge zijt weer mijn volk; En hij zal zeggen: Mijn God!

Et en ce temps-là j'exaucerai, dit l'Éternel, j'exaucerai les Cieux, et ils exauceront la terre,