< Handelingen 23 >
1 Paulus vestigde zijn blikken op de Raad, en sprak: Mannen broeders, met een volkomen zuiver geweten heb ik voor God gewandeld tot op de dag van vandaag.
ᏉᎳᏃ ᎤᏯᏅᏒᎯ ᏚᎧᎿᎭᏅ ᏗᏂᎳᏫᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᎪᎯ ᎢᎦ ᎢᏯᏍᏗ, ᎠᏆᏓᏅᏙ ᎠᏆᏎᎮᎲ ᏓᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎩ ᏂᎦᎥ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎲᎢ.
2 Maar de hogepriester Ananias gebood aan de omstanders, hem op de mond te slaan.
ᎡᏂᎾᏯᏃ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᏚᏂᏤᎸᎩ ᎦᏙᎬ ᎾᎥ ᎠᏂᏙᎾᎢ ᎠᎰᎵ ᎬᏩᏂᏍᏗᏱ.
3 Toen zei Paulus tot hem: God zal u slaan witgepleisterde muur. Ge zit hier, om mij te richten volgens de Wet, en tegen de Wet in geeft ge bevel, mij te slaan.
ᏉᎳᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏓᏨᏂᎵ ᏂᎯ, ᎠᏐᏱ ᎤᏁᎬ ᎢᎬᏁᎸᎯ; ᏦᎳᏰᏃ ᎨᎵ ᏗᏍᏇᎪᏓᏁᏗᏱ ᎾᏍᎩᏬ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬᎢ? ᏥᎪᏃ ᎢᎯᏁᎦ ᎥᏋᏂᏍᏗᏱ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏙᎯᎦᏘᎴᎦ?
4 Maar de omstanders zeiden: Den hogepriester scheldt ge uit?
ᎾᎥᏃ ᎠᏂᏙᎾᎢ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏥᎪ ᎦᎯᏐᏢᏗᎭ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ?
5 Paulus zeide: Ik wist niet broeders, dat hij de hogepriester was; want er staat geschreven "Een overste van uw volk zult gij niet verwensen".
ᏉᎳᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᎥᏝ ᏱᎨᎵᏍᎨ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎨᏒᎢ; ᎯᎠᏰᏃ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ; “ᏞᏍᏗ ᎤᏐᏅ ᏱᏁᏤᎮᏍᏗ ᏣᎦᏁᎶᏗ ᏗᏣᏤᎵ ᏴᏫ ᎤᎾᏤᎵᎦ.”
6 Daar Paulus wist, dat de Hoge Raad voor een deel uit sadduceën en voor een ander deel uit farizeën bestond, riep hij uit: Mannen broeders, ik ben een farizeër en een zoon van farizeën; om de hoop op de verrijzenis der doden sta ik terecht.
ᏉᎳᏃ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᎢᎦᏛ ᎠᏂᏌᏚᏏ ᎨᏒᎢ, ᎢᎦᏛᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ, ᎤᏪᎷᏅᎩ ᏕᎦᎳᏫᎥᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᎠᏴ ᏥᏆᎵᏏ, ᎠᏆᎵᏏ ᎤᏪᏥ; ᎤᏚᎩ ᎬᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎠᏲᎱᏒ ᏗᎴᎯᏐᏗ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎠᏆᎵᏱᎵᏕᎭ.
7 Toen hij dit had gezegd, ontstond er twist tussen farizeën en sadduceën, en de vergadering raakte verdeeld.
ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏪᏒ, ᎤᏂᏲᏠᎯᏎᎸᎩ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᏌᏚᏏ, ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎨᏒ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᏛᎩ.
8 Want de sadduceën zeggen, dat er geen verrijzenis bestaat ook geen engelen of geesten; maar de farizeën nemen die beide punten aan.
ᎠᏂᏌᏚᏏᏰᏃ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏎᎪᎢ; ᎥᏝ ᏗᎴᎯᏐᏗ ᏱᎩ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏰᎭ ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎠᎴ ᎠᏓᏅᏙ; ᎠᏂᏆᎵᏏᏍᎩᏂ ᎢᏧᎳ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎦ.
9 Er ontstond een geweldig rumoer. En sommige schriftgeleerden van de partij der farizeën stonden op, en riepen op heftige toon: We vinden niets kwaad in die man; misschien heeft er wel een geest of een engel tot hem gesproken.
ᎤᏣᏘᏃ ᎤᏁᎷᏅᎩ; ᏗᏃᏪᎵᏍᎩᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᎵᎪᏒ ᎤᎾᎵᎪᎯ ᏚᎾᎴᏅ ᎤᎾᏗᏒᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏲ ᏲᏥᏩᏛᎡᎭ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ, ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᏁᏤᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᏞᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏤᏓᏟᏴᎡᎸᎩ.
10 Toen nu de twist nog heftiger werd, en de hoofd. man begon te vrezen, dat Paulus door hen zou worden verscheurd, gebood hij aan de soldaten, naar beneden te komen, hem uit hun midden weg te halen, en naar de burcht te geleiden.
ᎤᏣᏘᏃ ᎤᏂᏲᏠᎯᏎᎸ, ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎠᏍᎦᎢᎲᎢ ᏉᎳ ᏱᎬᏪᏓᎦᎸᎥᎦ ᎡᎵᏍᎬᎢ, ᏚᏁᏤᎸᎩ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎤᏁᏅᏍᏗᏱ ᎠᎴ ᏫᏚᎾᏑᎦᎸᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᎤᏂᏴᏔᏂᎯᏍᏗᏱ ᏗᏐᏴᎢ.
11 De nacht daarop verscheen hem de Heer, en sprak: Houd goede moed. Want zoals gij te Jerusalem van Mij hebt getuigd, zo moet gij het ook te Rome doen.
ᎾᎯᏳᏃ ᏒᏃᏱ ᏫᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎾᎥ ᎤᎴᏁᎴᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎤᎦᎵᏍᏗ ᏣᏓᏅᏖᏍᏗ, ᏉᎳ, ᎬᏂᎨᏒᏰᏃ ᏥᏂᏍᏋᏁᎸ ᏥᎷᏏᎵᎻ, ᎾᏍᏉ ᎬᏂᎨᏒ ᏅᏓᏍᏋᏁᎵ ᏣᏂ.
12 Toen het dag was geworden, vormden enige Joden een complot, en bezwoeren onder ede, te eten noch te drinken, eer ze Paulus hadden gedood.
ᏑᎾᎴᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᎵᎪᏁᎢ, ᎤᎾᏎᎵᏔᏁ ᏚᎾᏓᏁᏤᎴ ᎨᏥᏍᎩᏅᏗᏍᏗᏱ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏴᎨᏗᎦ ᎠᎴ ᏴᎨᏓᏗᏔ, ᎬᏂ ᏉᎳ ᎡᏗᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
13 Het waren er meer dan veertig, die deze samenzwering hadden gesmeed.
ᏅᎦᏍᎪᎯᏃ ᎤᏗᏢᏍᏙᏗ ᎾᏂᎥᎩ ᎾᏍᎩ ᎢᏧᎾᏓᏪᏎᎸᎯ.
14 Ze gingen nu tot de opperpriesters en oudsten, en zeiden: We hebben onder ede gezworen, niets te gebruiken, eer we Paulus hebben gedood.
ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ, ᏚᏂᎷᏤᎸᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎣᎦᏎᎵᏔᏅ ᏙᎦᏓᏁᏤᎸ ᎣᎩᏍᏛᏗᏍᏗᏱ, ᎪᎱᏍᏗ ᎣᎦᏅᏍᎦᎶᏗᏱ ᎠᎴ ᎣᎦᏚᎩᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎬᏂ ᏉᎳ ᎣᏥᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
15 Richt dus tezamen met de Hoge Raad het verzoek tot den hoofdman, dat hij hem opnieuw voor u laat brengen, onder voorwendsel, dat gij zijn zaak nauwkeurig wilt onderzoeken. Wij staan klaar, hem te doden, eer hij bij u is.
Ꭷ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎢᏣᎵᎪᎲᎦ, ᎡᏥᏔᏂᏲᏏ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ, ᎤᎩᏨᏅ ᎢᏣᏘᏃᎮᏗᏱ, ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᏣᏛᏛᏗᏱ ᏥᏣᏚᎵᏍᎪ ᎾᏍᎩᏯᎢ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᎫᎢᏍᏗᏍᎬᎢ, ᎠᏴᏃ ᎠᏏᏉ ᎾᎥ ᏂᎦᎷᎬᎾ ᎨᏎᏍᏗ, ᎣᎦᏛᏅᎢᏍᏗ ᎣᏥᎢᏍᏗᏱ.
16 Maar de zoon van Paulus’ zuster had van de aanslag gehoord; hij kwam de burcht binnengelopen, en deelde het aan Paulus mee.
ᏉᎳᏃ ᎤᏙ ᎤᏪᏥ ᎤᏛᎦᏅ ᎤᏂᎭᎷᎬᎢ, ᎤᏬᏅᏒᎩ, ᏗᏐᏴ ᏭᏴᎸᎩ, ᎠᎴ ᏭᏃᏁᎸᎩ ᏉᎳ.
17 Paulus riep een der honderdmannen, en zei: Breng dien jongeman naar den hoofdman; want hij heeft hem iets mede te delen.
ᏉᎳᏃ ᏭᏯᏅᎲ ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎯᎠ ᎠᏫᏅ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᏄᏬᎸ ᏫᏯᏘᏅᏍᏓ, ᎪᎱᏍᏗᏰᏃ ᎤᎭ ᎤᏃᏁᏗ.
18 Deze nam hem mee, bracht hem bij den hoofdman, en sprak: De gevangene Paulus heeft me laten roepen, en me verzocht, dien jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft.
ᎰᏩᏃ ᎤᏯᏅᎲ, ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᏭᏘᏃᎮᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏉᎳ ᎠᏴᎩ ᏩᎩᏯᏅᎲᎩ, ᎠᎩᏔᏲᏎᎸᎩ ᎯᎠ ᎠᏫᏅ ᎬᏯᏘᏃᎮᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎭ ᏣᏃᏁᏗ.
19 De hoofdman vatte hem bij de hand, nam hem terzijde, en vroeg hem: Wat hebt ge mij te vertellen?
ᏄᎬᏫᏳᏒᏃ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎤᏬᏯᏁᏒ, ᎢᏴᏛ ᎤᏕᎵᏒ ᏭᏘᏅᏍᏔᏅᎩ, ᎤᏛᏛᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏍᎩᏃᏁᏗ ᏥᎩ?
20 Hij zeide: De Joden hebben afgesproken, u te verzoeken, om Paulus morgen voor de Hoge Raad te brengen, onder voorwendsel, dat ze zijn zaak nauwkeuriger willen onderzoeken.
ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏓᏅᏖᎸ ᎨᏣᏔᏲᏎᏗᏱ ᎤᎩᏨᏅ ᏕᎦᎳᏫᎥ ᏫᏯᏘᏃᎯᏍᏗᏱ ᏉᎳ, ᎾᏍᎩᏯ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᏨᏗᎾᏛᏛᏂᏐᎢ.
21 Geloof ze niet. Want meer dan veertig mannen hebben tegen hem een aanslag beraamd, en hebben onder ede gezworen, niet te eten of te drinken, eer ze hem hebben gedood; nu staan ze gereed, en wachten uw beslissing af.
ᎠᏎᏃ ᏞᏍᏗ ᏙᎯᏳᏅᎩ; ᏅᎦᏍᎪᎯᏰᏃ ᎤᏗᏢᏍᏙᏗ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎬᏩᎭᎷᎦ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏎᎵᏔᏅᎯ ᏚᎾᏓᏁᏤᎸ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎠᎴ ᎤᎾᏗᏔᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ, ᎬᏂ ᎤᏂᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ; ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎾᏛᏅᎢᏍᏗ ᎠᏂᎦᏘᏴ ᎤᎾᏛᎪᏗᏱ ᏣᏚᎢᏍᏔᏅᎢ.
22 De hoofdman liet den jongeman heengaan, maar legde hem op, aan niemand te zeggen, dat hij hem dit had verteld.
ᎾᏍᎩᏃ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎤᏪᎧᏅᎩ ᎠᏫᏅ ᎠᎴ ᎠᏁᏤᎸᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᎯᏃᏁᎸ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏍᏋᏁᎸᎢ.
23 Toen riep hij twee honderdmannen, en zeide tot hen: Houdt tweehonderd soldaten, zeventig ruiters en tweehonderd lansdragers gereed, om tegen het derde uur van de nacht naar Cesarea te vertrekken.
ᏫᏚᏯᏅᎲᏃ ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᎾᏓᏘᏂᏙᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏗᏍᏓᏛᏅᎢᏍᏓ ᏔᎵᏧᏈ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ, ᎠᎴ ᎦᎵᏆᏍᎪᎯ ᏧᎾᎩᎸᏗ, ᎠᎴ ᏗᏓᏘᏍᏗ ᏗᏂᏂᏙᎯ ᏔᎵᏧᏈ, ᏏᏌᎵᏱ ᎠᏁᏒᎭ ᏐᎣᏁᎵᏁ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᏒᏃᏱ;
24 Laat ze ook voor lastdieren zorgen, om daarop Paulus veilig naar den landvoogd Felix te brengen.
ᎠᎴ ᏗᎩᎸᏙᏗ ᏗᏍᏓᏛᏅᎢᏍᏓ ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎠᎾᎩᎸᏔᏅᎭ, ᎠᎴ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏩᎾᏘᏃᎮᎸᎭ ᏈᎵᏏ ᎤᎬᏫᏳᎯ.
25 Want de overste was bang dat de Joden hem zouden oplichten en doden, en dat hij dan zelf beschuldigd zou worden, met geld te zijn omgekocht.)
ᎤᏬᏪᎳᏅᎩᏃ ᎯᎠ ᏫᏄᏪᏎᎸᎩ;
26 Hij schreef een brief van de volgende inhoud: Claudius Lúsias aan den edelen landvoogd Felix, heil!
“ᎠᏴ ᏠᏗᏯ-ᎵᏏᏯ ᏫᎬᏲᎵᎦ ᎤᏣᏘ ᎰᏍᏛ ᏣᎬᏫᏳᎯ ᏈᎵᏏ.
27 Toen deze man door de Joden gegrepen en bijna vermoord was, ben ik met het krijgsvolk tussenbeide gekomen en heb hem ontzet, omdat ik gehoord had, dat hij Romein was
ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᏂᏧᏏ ᎬᏩᏂᏴᎲᎩ, ᎠᎴ ᏓᎬᏩᎵᏒᎩ, ᎿᎭᏉ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏕᎦᏘᏅᏒᎩ, ᎠᎴ ᏥᏍᏕᎸᎲᎩ, ᎠᏆᏛᎦᏅᎯ ᎨᏒ ᎠᎶᎻ ᎨᏒᎢ.
28 Daar ik wilde weten, waarvan ze hem beschuldigden, heb ik hem voor de Hoge Raad gebracht.
ᎠᏆᏚᎸᎲᏃ ᎠᏆᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎬᏬᎯᏍᏗᏍᎬᎢ, ᏥᏯᏘᏃᎸᎩ ᏓᏂᎳᏫᎥᎢ.
29 Daar bevond ik, dat hij beschuldigd werd om twistvragen hunner Wet, maar dat hem niets werd ten laste gelegd, waarop doodstraf of gevangenis staat.
ᎠᏆᏙᎴᎰᏒᏃ ᎾᏍᎩ ᏧᏂᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏉ ᎧᏃᎮᏗ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎠᎫᎢᏍᏗᏍᎬᎢ ᎬᏩᏲᎱᎯᏍᏗᏃ ᎠᎴ ᎦᏰᎦᎸᏍᏗ ᎨᏒ ᎪᎱᏍᏗ ᎾᎫᎢᏍᏛᎾ ᎨᏒᎢ.
30 Daar men mij echter berichtte, dat er een aanslag tegen hem werd beraamd, heb ik hem aanstonds naar u gezonden, en tegelijk zijn beschuldigers doen weten, dat ze hun aanklacht tegen hem bij u moeten indienen. Vaarwel.
ᎠᎴ ᎥᎩᏃᏁᎸ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏂᎭᎷᎬ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ, ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎠᏆᏓᏅᏒ ᏗᏦᎸᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᏥᏁᏤᎸ ᎬᏭᎯᏍᏗᏍᎩ ᎯᎦᏔᎲ ᎤᏂᏃᎮᏗᏱ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎠᏄᎯᏍᏗᏍᎬᎢ. ᏙᎯᏱ ᏂᏣᏛᎿᎭᏕᎨᏍᏗ.”
31 Volgens ontvangen bevel voerden de soldaten ‘s nachts Paulus weg, en brachten hem naar Antipatris.
ᎠᏂᏯᏫᏍᎩᏃ, ᏂᎨᏥᏪᏎᎸ ᎨᏥᏁᏤᎸ ᏄᎾᏛᏁᎸ, ᎤᏂᏯᏅᎲᎩ ᏉᎳ, ᎠᎴ ᏒᏃᏱ ᏭᏂᎶᏒ, ᎥᏗᏇᏗ ᏭᎾᏘᏃᎸᎩ.
32 De volgende dag lieten ze de ruiters met hem verder trekken, en keerden zelf terug naar de burcht.
ᎤᎩᏨᏛᏃ ᏧᎾᎩᎸᏗ ᎤᎾᏘᏅᏍᏗ ᏄᏅᏁᎸ, ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎤᎾᏨᏒᎩ, ᏗᏐᏴ ᏭᏂᎶᏒᎩ.
33 Na aankomst te Cesarea overhandigde men de brief aan den landvoogd, en stelde ook Paulus te zijner beschikking.
ᎾᏍᎩᏃ ᏧᎾᎩᎸᏗ ᏏᏌᎵᏱ ᏭᏂᎷᏨ, ᎠᎴ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎪᏪᎵ ᎤᏂᏅᏁᎸ, ᎾᏍᏉ ᏉᎳ ᏚᏂᏲᎯᏎᎸᎩ.
34 Hij las de brief, en vroeg, uit welke provincie hij was. Toen hij vernam, dat hij van Cilicië was,
ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎤᎪᎵᏰᎥ, ᎤᏛᏛᏅᎩ ᎾᎿᎭᏍᎦᏚᎩ ᎡᎯ ᎨᏒᎢ, ᎤᏛᎦᏅᏃ ᏏᎵᏏᏱ ᎡᎯ ᎨᏒᎢ,
35 zeide hij hem: Ik zal u in verhoor nemen, zodra ook uw beschuldigers zijn aangekomen. En hij gaf bevel, hem in het rechthuis van Herodes gevangen te houden.
ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏓᎬᏯᏛᎦᏁᎵ ᎨᏧᎯᏍᏗᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎷᏨᎭ. ᎤᏁᏨᎩᏃ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗᏱ ᎡᎶᏛ ᎤᏤᎵ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎠᏓᏁᎸᎢ.