< Handelingen 21 >

1 Toen we afscheid van hen hadden genomen, en afgevaren waren, stevenden we rechtdoor naar Kos, de volgende dag naar Rodus, en vandaar naar Pátara.
ᎾᏍᎩᏃ ᏙᎦᎦᎴᏅᎲ ᎠᎴ ᏥᏳᎯ ᎣᎦᏣᏅ, ᏧᏳᎪᏗ ᏬᎩᏅᏍᏔᏅᎩ ᎪᎣᏏ ᏬᎩᎷᏨᎩ, ᎤᎩᏨᏛᏃ ᎶᏗᏱ, ᎾᎿᎭᏃ ᏫᎣᎨᏅ ᏆᏖᎵ ᏬᎩᎷᏨᎩ.
2 Hier troffen we een schip, dat naar Fenicië voer; we gingen aan boord en staken in zee.
ᎣᎩᏴᏩᏛᎲᏃ ᏥᏳ ᏈᏂᏏ ᎠᏂᏂᏒᎢ, ᎣᎦᏣᏅᎩ ᎣᎩᏴᏫᏛᎲᎩ.
3 Toen we Cyprus in het gezicht kregen, lieten we het links liggen, zetten koers naar Syrië, en landden te Tyrus; want daar moest het schip de lading lossen.
ᎿᎭᏉᏃ ᎣᎩᎪᎲ ᏌᏈ, ᎠᎴ ᎠᎦᏘᏏᏗᏢ ᎣᎩᎶᏒ, ᏏᎵᏱ ᏬᎩᏅᏍᏔᏅᎩ, ᏓᏯᏃ ᎣᎦᏣᎢᏒᎩ; ᎾᎿᎭᏰᏃ ᏥᏳ ᎤᎵᏁᏌᎸ ᎤᎵᏁᏌᎴᏍᏗ ᎨᏒᎩ.
4 We zochten daar de leerlingen op, en bleven er zeven dagen lang; ze bezwoeren Paulus door den Geest, niet naar Jerusalem te gaan
ᏙᏥᏩᏛᎲᏃ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᎾᎿᎭᎣᎦᏅᏅᎩ ᎦᎵᏉᎩ ᏧᏙᏓᏆᏛ; ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ; ᏞᏍᏗ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏤᏅᏒᎩ.
5 Nadat we er die dagen hadden doorgebracht, vertrokken we, en reisden verder; allen vergezelden ons met hun vrouwen en kinderen tot buiten de stad. Op het strand knielden we neer in gebed;
ᎾᏍᎩᏃ ᎦᎵᏉᎩ ᏧᏙᏓᏆᏛ ᎤᎶᏐᏅ, ᎣᎦᏂᎩᏒᎩ, ᏬᏥᎦᏛ ᎢᏗᏢ ᏬᎩᎶᏒᎩ; ᏂᎦᏛᏃ ᎾᏍᎩ, ᎠᎴ ᏧᎾᏓᎵᎢ ᎠᎴ ᏧᏁᏥ ᏗᎬᎾᏘᏁᎯ ᎦᏚᎲ ᏫᎦᎾᏄᎪᎬ ᏫᏕᎪᎩᎧᏅᎩ. ᎠᎹᏳᎶᏗᏃ ᏙᎦᎵᏂᏆᏅᏅ ᎣᎦᏓᏙᎵᏍᏔᏅᎩ.
6 toen zeiden we elkander vaarwel. Wij bestegen het schip, en zij keerden naar huis terug.
ᏙᎦᏓᏲᎵᎸᏃ, ᏥᏳᎯ ᎣᎦᏣᏅᎩ; ᎾᏍᎩᏃ ᏙᏧᏁᏅᏒ ᏮᎤᏂᎶᏒᎩ.
7 We zeilden nu van Tyrus naar Ptolemaïs, waar we onze zeereis ten einde brachten; we gingen er de broeders begroeten, en vertoefden één dag onder hen.
ᎣᎩᏍᏆᏛᏃ ᎣᎦᏅᏔᏩᏗᏒ ᏓᏯ ᏦᎦᏂᎩᏒᎢ ᏙᎵᎹᏱ ᎣᎩᎷᏨᎩ, ᎠᎴ ᏙᏥᏲᎵᎸ ᎠᎾᏓᏅᏟ, ᎾᎿᎭᏑᏙᏓᏆᏛ ᎣᎨᏙᎸᎩ.
8 De volgende dag vertrokken we weer, en kwamen te Cesarea aan. We begaven ons naar het huis van Filippus, den evangelist, een van de zeven en we bleven bij hem;
ᎤᎩᏨᏛᏃ ᏉᎳ ᎣᎦᎵᎪᎯ ᎣᎦᏂᎩᏒᎩ ᏏᏌᎵᏱ ᏬᎩᎷᏨᎩ. ᏬᎩᏴᎸᏃ ᎦᏁᎸ ᏈᎵᎩ ᎠᎵ ᏥᏙᏂᏙᎯ, ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᎦᎵᎪᏔᏅᎯ, ᎾᎿᎭᎣᎦᏅᏅᎩ.
9 hij had vier ongehuwde dochters, die profetessen waren.
ᎾᏍᎩᏃ ᏧᏪᏥ ᏅᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏁᎲᎩ ᎠᎾᏛ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ.
10 Terwijl we daar meerdere dagen vertoefden, kwam er een profeet uit Judea aan, Agabus genaamd.
ᎤᏬᎯᏨᏃ ᎾᎿᎭᎣᎦᏅᏅ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᎷᏨᎩ, ᎡᎩᏩ ᏧᏙᎢᏛ, ᏧᏗᏱ ᏅᏓᏳᎶᏒᎯ.
11 Toen hij ons kwam bezoeken, nam hij de gordel van Paulus, bond zich handen en voeten, en sprak: Dit zegt de Heilige Geest: "Zó zullen de Joden te Jerusalem den man binden, wien deze gordel behoort, en hem overleveren in de handen der heidenen".
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎷᏨ ᎣᏤᏙᎲ, ᎠᎴ ᎤᏁᏒ ᏉᎳ ᎤᏓᏠᏍᏗ, ᎠᎴ ᏚᎸᎸ ᎤᏩᏒ ᏧᏬᏰᏂ, ᎠᎴ ᏧᎳᏏᏕᏂ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎯᎠ ᏂᎦᏪᎠ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ; ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏅᏛᏅᏁᎵ ᎠᏂᏧᏏ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏛᎾᎸᎵ ᎠᏍᎦᏯ ᎯᎠ ᎠᏓᏠᏍᏗ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᎴ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏫᏙᏛᏂᏲᎯᏎᎵ.
12 Toen we dit hoorden, drongen we met de broeders dier plaats er op aan, dat hij niet naar Jerusalem zou gaan.
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᎣᎦᏛᎦᏅ, ᎠᏴ ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎠᏁᎯ ᎣᏥᏍᏗᏰᏔᏅᎩ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎤᏪᏅᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ.
13 Maar Paulus antwoordde: Waarom weent gij, en breekt mij het hart? Ik ben immers bereid, mij te Jerusalem niet alleen te laten binden, maar er zelfs te sterven voor de naam van den Heer Jesus.
ᎠᏎᏃ ᏉᎳ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎢᏥᏰᎸᏗ, ᏥᏕᏥᏴᎦ ᎠᎴ ᏥᏥᏓᏬᏗᎭ ᎠᎩᎾᏫ; ᎠᏆᏛᏅᎢᏍᏗᏰᏃ, ᎥᏝ ᎥᏆᎸᏍᏗᏱᏉ ᎤᏩᏒ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎠᎩᏲᎱᎯᏍᏗᏱ ᏥᎷᏏᎵᎻ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᏚᏙᎥ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ.
14 Daar hij zich niet liet overhalen, hielden wij ook niet langer aan, maar zeiden: De wil des Heren geschiede.
ᎣᏂᏄᎸᏅᏃ ᎣᏥᏍᏗᏰᏗᏍᎬᎢ, ᎣᎩᏑᎵᎪᏨᎩ, ᎯᎠ ᏃᎩᏪᏒᎩ; ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬ ᏫᏂᎦᎵᏍᏓ.
15 Na die dagen maakten we ons reisvaardig, en gingen op naar Jerusalem.
ᎾᎯᏳᏃ ᎨᏒ ᎤᎶᏐᏅ, ᎣᎩᏟᏌᏅᎩ ᎣᎩᏱᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏬᎩᎶᏒᎩ.
16 Ook enige leerlingen van Cesarea gingen met ons mee, om ons bij zekeren Mnason van Cyprus te brengen, die reeds sedert lang een leerling was, en bij wien we onderdak zouden vinden.
ᎾᏍᏉᏃ ᎥᎪᎩᏍᏓᏩᏛᏒᎩ ᎢᎸᏍᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᏏᏌᎵᏱ ᎠᏁᎯ, ᎠᎴ ᎤᎾᏘᏅᏒᎩ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᏁᏌᏂ ᏧᏙᎢᏛ ᏌᏈ ᎡᎯ, ᎢᎸᎯᏳ ᎬᏬᎯᏳᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎦᏁᎸ ᎣᎦᏅᏗᏱ ᎤᏂᏰᎸᏒᎩ.
17 Toen we te Jerusalem aankwamen, ontvingen ons de broeders met blijdschap.
ᏥᎷᏏᎵᎻᏃ ᏬᎩᎷᏨ, ᎠᎾᏓᏅᏟ ᎤᎵᎮᎵᏨᎯ ᏕᎪᎦᏓᏂᎸᏨᎩ.
18 De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus, waar ook al de priesters bijeen waren gekomen.
ᎣᎩᏨᏛᏃ ᏉᎳ ᏥᎻ ᏧᏬᎸ ᎢᏧᎳᎭ ᎣᎨᏅᏒᎩ, ᏂᎦᏛᏃ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎠᏂᎦᏔᎲᎩ.
19 Na de begroeting verhaalde hij in bijzonderheden, wat God door zijn bemiddeling onder de heidenen had verricht.
ᏕᎤᏲᎵᎸᏃ ᎣᏍᏛ ᎤᏱᎸᏒᎩ ᎤᏃᎮᎸᎩ ᏄᏍᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎤᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏓᏁᏩᏗᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎠᎬᏗᏍᎬᎢ.
20 Toen ze dit hadden gehoord, verheerlijkten ze God Toch zeiden ze hem: Ge ziet, broeder, hoeveel duizenden Joden er zijn, die gelovig zijn geworden, en die allen ijveraars zijn voor de Wet.
ᎤᎾᏛᎦᏅᏃ ᎾᏍᎩ, ᎤᏂᎸᏉᏔᏅᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ. ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎭᏙᎴᎰᏍᎦ ᏄᏂᏧᏈᏍᏛ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏃᎯᏳᏅᎯ; ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏣᏘ ᎤᏂᎸᏉᏗᏳ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ.
21 Maar nu hebben ze van u horen zeggen, dat ge afval van Moses leert aan de Joden, die onder de heidenen leven, en hun zegt, dat ze hun kinderen niet mogen besnijden, of volgens onze gebruiken mogen leven
ᎠᎴ ᎨᏣᏛᎦᏁᎸ ᏕᎮᏲᎲᏍᎬᎢ ᏂᎦᏛ ᎢᎠᏂᏧᏏ, ᎾᏍᎩ ᏧᎾᏓᏑᏯ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏓᏁᏩᏗᏒᎢ, ᏧᏂᏲᎯᏍᏗᏱ ᎼᏏ, ᎯᎠ ᏂᏪᏍᎬᎢ; ᏞᏍᏗ ᏱᏗᏥᎱᏍᏕᏎᎮᏍᏗ ᏗᏂᏲᎵ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏱᏥᏍᏓᏩᏕᎨᏍᏗ.
22 Wat dus te doen? Ongetwijfeld komt er een talrijke schare bijeen; want men zal vernemen, dat ge gekomen zijt.
ᎦᏙᏃ ᎠᏛᏁᏗ? ᎠᏎ ᎤᎾᏓᏟᏐᏗ ᎤᏂᏣᏘ, ᏛᎾᏛᎦᏂᏰᏃ ᏣᎷᏨᎢ.
23 Doe derhalve, wat we u zeggen. Onder ons bevinden zich vier mannen, die een gelofte hebben gedaan.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎲ ᎿᎭᏛᎦ. ᏅᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎪᎨᎳᏗᏙᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏄᎾᏚᎵᏄᏁᎸ.
24 Neem ze met u mee, laat u gelijk met hen reinigen, en betaal voor hen de kosten opdat ze zich het hoofd kunnen laten scheren; dan zullen allen weten, dat het onwaar is, wat ze over u hebben gehoord, maar dat ge zelf de Wet onderhoudt.
ᎾᏍᎩ ᏔᏘᏄᎦ, ᎠᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᎢᏣᏓᏅᎦᎸ, ᎠᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᎢᏣᎫᏴ, ᎾᏍᎩᏃ ᏗᏂᏍᎪᎵ ᏕᎠᎾᎵᏍᏙᏰᎲᎭ; ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎠᎾᏙᎴᎰᏒᎭ ᏄᏍᏛ ᎨᏣᏛᎦᏁᎸᎢ ᎠᏎᏉᏉ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᎾᏙᎴᎰᏒᎭ ᏨᏒ ᎾᏍᏉ ᏚᏳᎪᏛ ᎭᎴᏂᏙᎲᎢ, ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎯᏍᏓᏩᏕᎬᎢ.
25 Wat de heidenen betreft, die het geloof hebben aanvaard, we hebben hun onze beslissing doen kennen, dat ze zich moeten wachten voor afgodenvlees, voor bloed en verstikt vlees, en voor ontucht.
ᏧᎾᏓᎴᏅᏛᏍᎩᏂ ᏴᏫ ᎤᏃᎯᏳᏅᎯ ᏥᎩ, ᏙᏦᏪᎳᏁᎸ ᏙᎫᎪᏔᏅ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎪᎱᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏧᏁᏯᏙᏤᏗᏉᏍᎩᏂ ᎤᏩᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏗᏰᎸᎯ ᏗᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ, ᎠᎴ ᎩᎬ ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏬᏍᏔᏅᎯ ᎠᎴ ᎤᏕᎵᏛ ᏗᏂᏏᏗ ᎨᏒᎢ.
26 Daarom nam Paulus de volgende dag de mannen met zich mee, liet zich tegelijk met hen reinigen, ging met hen de tempel binnen, en kondigde aan, wanneer de dagen der gelofte geëindigd zouden zijn, en het offer voor een ieder van hen zou worden gebracht.
ᎿᎭᏉᏃ ᏉᎳ ᏚᏯᏅᎲᎩ ᎠᏂᏍᎦᏯ, ᎤᎩᏨᏛᏃ ᎢᏧᎳᎭ ᎤᎾᏓᏅᎦᎸᎲᎩ, ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏭᏂᏴᎸᎩ, ᎧᏃᎲᏍᎬᎩ ᎤᎵᏍᏆᏛ ᎢᎪᎯᏛ ᎠᏓᏅᎦᎸᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᎵᏍᏆᏗᏍᎬᎢ ᎠᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎤᎾᎵᏍᎪᎸᏙᏗ ᎨᏒᎢ.
27 Maar toen de zeven dagen bijna voorbij waren, zagen de Joden uit Azië hem in de tempel. Ze joegen al het volk bijeen, grepen hem vast, en gilden het uit:
ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎦᎵᏉᎩ ᎢᎦ ᏚᎵᏍᏆᏗᏗᏒᎩ, ᎠᏂᏧᏏ ᎡᏏᏱ ᏅᏓᏳᏂᎶᏒᎯ ᎬᏩᎪᎲ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᏚᏂᏖᎸᏅᎩ ᏂᎦᏛ ᏴᏫ, ᎠᎴ ᎬᏩᏂᏴᎲᎩ,
28 "Israëlieten, te hulp! Dit is de man, die overal iedereen leert tegen het volk, tegen de Wet en tegen deze plaats; ook heeft hij heidenen in de tempel gebracht, en deze plaats ontwijd."
ᎤᏁᎷᏅᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ, ᎢᏏᎵ ᏧᏪᏥ, ᏍᎩᏍᏕᎸ! ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᎾᏍᎩ ᏥᏕᎨᏲᎲᏍᎦ ᎾᏂᎥ ᏴᏫ ᏂᎬᎾᏛᎢ, ᏥᏓᏡᏗᎭ ᎯᎠ ᏴᏫ ᎠᎴ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᎴ ᎠᏂ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏥᏚᏴᏔᏂᎸ ᎠᏂᎪᎢ, ᎠᎴ ᎦᏓᎭ ᏥᏄᏩᏁᎸ ᎠᏂ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ.
29 Want ze hadden Trófimus, den Efesiër, in zijn gezelschap in de stad gezien, en meenden nu, dat Paulus hem in de tempel gebracht had.
ᎦᏳᎳᏰᏃ ᎤᏂᎪᎲᎯ ᎨᏒᎩ ᏠᏆᎹ ᎡᏈᏌ ᎡᎯ, ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎠᏁᏙᎲ ᎦᏚᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎤᏴᏔᏂᎸ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ.
30 Heel de stad kwam in rep en roer, en het volk liep te hoop. Ze maakten zich van Paulus meester, en sleurden hem buiten de tempel, waarvan aanstonds de deuren werden gesloten.
ᏂᎦᏛᏃ ᎦᏚᎲ ᎤᎾᎵᏖᎸᏅᎩ, ᎠᎴ ᏴᏫ ᎤᎾᏓᏟᏌᏅᎩ, ᎠᎴ ᏉᎳ ᎤᏂᏂᏴᎲᎩ ᎤᏂᎾᏌᎾᏫᏛᎲᎩ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᏂᏄᎪᏫᏒᎩ; ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᏚᏂᏍᏚᏅᎩ.
31 Terwijl ze hem trachtten te doden, bereikte den legerhoofdman het bericht, dat heel Jerusalem in opschudding was.
ᎠᏏᏉᏃ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬᎩ, ᏑᎾᏓᏡᎩ ᎨᏒ ᎠᏂᏯᏫᏍᏗ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᎤᏛᎦᏅᎩ ᏂᎦᏛ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎠᎾᎵᏖᎸᎲᏍᎬᎢ;
32 Aanstonds nam hij soldaten en honderdmannen met zich mee, en snelde er heen. Zodra men den hoofdman en de soldaten zag, hield men op, Paulus te slaan.
ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏫᏚᏯᏅᎲ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎠᎴ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᎾᏘᏂᏙᎯ, ᎠᎴ ᏗᏁᏙᎲ ᏭᏗᏢᏍᏔᏅᎩ. ᏚᏂᎪᎲᏃ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ, ᎤᏂᏑᎵᎪᏨᎩ ᎠᏂᎸᏂᎲ ᏉᎳ.
33 De hoofdman kwam naderbij, nam hem gevangen, en liet hem met twee kettingen boeien. Nu onderzocht hij, wie hij was, en wat hij gedaan had.
ᎿᎭᏉᏃ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎾᎥ ᎤᎷᏨ, ᎤᏂᏴᎲᎩ, ᎠᎴ ᎤᏁᏨᎩ ᏔᎵ ᏧᏓᏕᏒᏛ ᏣᎦᎸᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᎤᏛᏛᏅᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏒ, ᎠᏍᎦᏯ, ᎠᎴ ᏄᏛᏁᎸᎢ.
34 Maar uit de hoop schreeuwde de een dit, de ander dat. Daar hij dus door het rumoer niets zekers te weten kon komen, gaf hij bevel, hem naar de burcht te brengen.
ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎤᏁᎷᏅᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛᏉ ᏄᏂᏪᏒᎩ. ᎤᏄᎸᏅᏃ ᏚᏳᎪᏛ ᎤᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎤᏓᏑᏰᏛ ᎠᎾᎵᏖᎸᎲᏍᎬᎢ, ᎤᏁᏨᎩ ᏗᏐᏴ ᏩᎦᏘᏅᏍᏙᏗᏱ.
35 Op de trappen moest hij zelfs door de soldaten worden gedragen om het opdringen van het volk.
ᏉᎳᏃ ᎠᎩᎳᏫᏍᏗᏱ ᎤᎷᏨ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎬᏩᏅᏒᎩ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎬᏍᎦᎢᏍᏓᎩ ᎾᎾᏛᏁᎲ ᎤᏂᏣᏘ.
36 Want de volkshoop bleef volgen, en roepen: Weg met hem.
ᎤᏂᏣᏘᏰᏃ ᏴᏫ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏒᎩ, ᎠᏁᎷᎲᏍᎬᎩ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎬᎩ; ᎯᎷᎦ.
37 Juist toen Paulus de burcht zou worden binnengebracht, zeide hij tot den hoofdman: Mag ik u misschien iets zeggen? Hij antwoordde: Kent ge grieks?
ᎿᎭᏉᏃ ᏉᎳ ᏗᏐᏴ ᏮᏓᏰᏥᏴᏔᏂᏒᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ; ᏥᏌ ᏰᎵ ᎪᎱᏍᏗ ᎦᎬᏲᏎᏗ? ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏥᎪ ᎠᏂᎪᎢ ᎤᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᏰᎵ ᎨᏣᏬᏂᎯᏍᏗ?
38 Zijt ge dan de Egyptenaar niet, die laatst dat oproer heeft verwekt, en vier duizend bandieten naar de woestijn met zich mee heeft gelokt?
ᏝᏍᎪ ᏂᎯ ᏱᎩ Ꮎ ᎢᏥᏈᏱ ᏤᎲᎩ, ᎢᎸᎯᏳ ᎤᏓᏑᏰᏛ ᎤᎾᎵᏖᎸᏗᏱ ᏥᏄᏩᏁᎸᎩ, ᎠᎴ ᏥᏚᏘᎿᎭᏫᏛᎲᎩ ᎢᎾᎨ ᏥᏫᏚᏘᏅᏍᏔᏅᎩ ᏅᎩ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏴᏫ ᏗᏂᎯᎯ?
39 Paulus hernam: Ik ben een jood, van Tarsus in Cilicië, burger ener stad, die niet zonder betekenis is. Ik bid u, laat me spreken tot het volk.
ᏉᎳᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏴ ᏥᏧᏏ ᏏᎵᏏᏱ ᎨᎢ ᏓᏌ ᎦᏚᎲᎢ, ᎥᏝ ᎡᏍᎦᏉ ᎤᏬᎭᏛ ᎦᏚᎲᎢ ᎨᎢ ᏱᎩ; ᎠᎴ ᎬᏔᏲᏎᎭ ᎤᏁᎳᎩ ᏍᏇᎵᏎᏗᏱ ᏗᏥᏬᏁᏙᏗᏱ ᏴᏫ.
40 Toen hij verlof had gegeven, ging Paulus op de trappen staan, en wenkte met de hand tot het volk. En toen het doodstil was geworden, sprak hij hen toe in het hebreeuws, en zeide:
ᎤᏁᎳᎩᏃ ᎤᏪᎵᏎᎸ, ᏉᎳ ᎤᎴᏅᎩ ᎠᎩᎳᏫᏍᏗᏱ, ᎤᏬᏰᏂ ᏴᏫ ᏚᏖᎸᎾᏁᎸᎩ; ᎤᏣᏘᏃ ᎡᎳᏪ ᎤᏅᏅ, ᏚᏬᏁᏔᏅᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎤᏮᏔᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ;

< Handelingen 21 >