< Handelingen 2 >

1 Toen de dag van het pinksterfeest was aangebroken, waren ze allen op één plaats bijeen.
ᎿᎭᏉᏃ ᎯᏍᎦᏍᎪᎯᏁ ᎢᎦ ᎤᏍᏆᎸᎲ, ᏂᎦᏛ ᏌᏉ ᎢᎦᎦᏛ ᎤᎾᏓᏡᎨᎢ.
2 Eensklaps kwam er een geruis uit de hemel als van een hevige windvlaag, en vulde het hele huis, waar ze waren vergaderd.
ᎤᏰᎶᎢᏍᏔᏁᏃ ᎤᏍᏆᏃᏴᎬ ᎦᎸᎳᏗ ᏧᎶᏎᎢ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᏃᎴ ᎤᏣᏘ ᏣᏱᎵᏐᎢ, ᎤᎧᎵᎣᏁᏃ ᎠᏓᏁᎸ ᎾᎿᎭᎠᏂᏅᎢ.
3 Vurige tongen verschenen hun, spreidden zich rond, en zetten zich op ieder van hen neer.
ᏚᏂᎪᎮᏃ ᏔᎵ ᎢᏧᏓᎢ ᏗᎦᏃᎦ ᎠᏥᎸ ᎾᏍᎩᏯᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏚᏂᏯᎸᏤ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎨᏒᎢ.
4 Allen werden vervuld van den Heiligen Geest, en begonnen verschillende talen te spreken, naar gelang de Geest hen liet spreken.
ᏂᎦᏛᏃ ᏚᏂᎧᎵᏤ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ, ᎠᎴ ᎤᎾᎴᏅᎮ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏧᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᏚᏂᏬᏂᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏂᏁᎢᏍᏗ ᏄᏅᏁᎲ ᎠᏓᏅᏙ.
5 Nu vertoefden er te Jerusalem godvrezende Joden uit alle volken onder de hemel.
ᏥᎷᏏᎵᎻᏃ ᎠᏁᏙᎮ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏂᎾᏰᏍᎩ ᏅᏓᏳᏂᎶᏒᎯ ᏄᎾᏓᎴᏒ ᎠᏁᎲ ᏴᏫ ᎦᎸᎶ ᎭᏫᏂᏗᏢ.
6 Bij dat geruis liepen de mensen te hoop; ze stonden verwonderd, dat iedereen hen in zijn eigen taal hoorde spreken.
ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏃᎮᎵᏙᎸ ᎤᏂᏣᏘ ᏚᏂᎳᏫᏤᎢ ᎠᎴ ᎤᎾᏕᏯᏔᏁᎴᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏓᎾᏛᎦᏁᎲ ᏓᏂᏬᏂᏍᎬ ᏗᏂᏏᏴᏫᎭ ᏧᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
7 Ze raakten buiten zichzelf van verbazing, en zeiden: Zie, zijn allen, die daar spreken, geen Galileërs?
ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎤᏣᏔᏅᎯ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ, ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎴᎢ; Ᏺ! ᏝᏍᎪ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏣᏂᏬᏂᎭ ᎨᎵᎵ ᎠᏁᎯ ᏱᎩ?
8 En hoe horen wij allen ze dan in onze eigen moedertaal spreken?
ᎦᏙᏃ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏥᏕᏓᏛᎩᎠ ᏗᏗᏏᏴᏫᎭ ᏕᎦᏛᏒ ᏗᎩᏬᏂᎯᏍᏗ?
9 Parten, Meden en Elamieten; bewoners van Mesopotámië, Judea en Kappadócië, van Pontus en Azië,
ᏆᏗᏱ ᎢᏕᎯ ᎠᎴ ᎻᏗᏱ ᎢᏕᎯ ᎠᎴ ᎢᎳᎻᏱ ᎢᏕᎯ ᎠᎴ ᎺᏌᏆᏕᎻ ᎢᏕᎯ, ᏧᏗᏱ ᎠᎴ ᎨᏆᏙᏏ ᎢᏕᎯ, ᏋᏗᏱᏃ ᎠᎴ ᎡᏏᏱ ᎢᏕᎯ,
10 van Frúgië en Pamfúlië, van Egypte en de streken van Lybië bij Cyrene: romeinse kolonisten,
ᏈᏥᏱᏃ ᎠᎴ ᏆᎢᏈᎵᏱ ᎢᏕᎯ, ᎢᏥᏈᏃ ᎠᎴ ᎵᏈᏱ ᏌᎵᏂ ᎤᏚᏫᏛ ᎢᏕᎯ, ᎢᏕᏙᎯᏃ ᎶᎻ ᎢᏕᎯ, ᎢᏗᏧᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᏧᏏ ᏗᏓᎵᎪᏁᎸᎯ,
11 Joden en proselieten, Kretenzen en Arabieren: we horen ze in onze eigen taal Gods grote werken verkondigen.
ᎩᎵᏗᏃ ᎠᎴ ᎠᎴᏈᏱ ᎢᏕᎯ, ᎢᏓᏛᎩᎭ ᏗᎩᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏂᏬᏂᏍᎬᎢ, ᎤᏍᏆᏂᎪᏗᏳ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᎠᏂᏃᎮᏍᎬᎢ.
12 Allen stonden verbaasd en in twijfel. Sommigen zeiden tot elkander: Wat zou dat betekenen?
ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏅᏖᏔᏁᎢ, ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎴᎢ, ᎦᏙ ᎯᎠ ᎦᏛᎦ?
13 Maar anderen zeiden spottend: Ze zijn dronken van zoete wijn.
ᎢᎦᏛᏃ ᏓᎾᏕᎰᏗᏍᎬ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎢᏤ ᎩᎦᎨ-ᎠᏗᏔᏍᏗ ᏚᏂᎧᎵᏨ.
14 Toen stond Petrus op, omringd van al de elf; hij verhief zijn stem, en sprak hun toe: Joodse mannen, en gij allen, die in Jerusalem woont: Dit moet gij weten; geeft acht op mijn woorden.
ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᏌᏚ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᏂᏙᎾᎥ ᎦᏙᎬᎢ, ᎠᏍᏓᏯ ᎤᏁᏤ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏥᏧᏏ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎢᏤᎯ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏅᏖᏍᏗ, ᎠᎴ ᎢᏣᏛᏓᏍᏓ ᏥᏁᎬᎢ.
15 Neen, deze mannen zijn niet dronken, zoals gij vermoedt; want het is eerst het derde uur van de dag.
ᎥᏝᏰᏃ ᎯᎠ ᏱᏚᏂᏴᏍᏕᎭ ᏚᏂᏴᏍᏕᎭ ᏥᏤᎵᎭ, ᎠᏏᏰᏃ ᏐᎣᏁᎳᏉ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒᎢ.
16 Maar hier geschiedt, wat door den profeet Joël voorzegd is:
ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᎯᎠ ᏦᎢᎵ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ;
17 En het zal geschieden op het einde der dagen, zegt God "Ik zal uitstorten van mijn Geest over alle vlees; Uw zonen en dochters zullen profeteren, Uw jonge mannen visioenen schouwen, Uw grijsaards dromen ontvangen;
“ᎯᎠᏃ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂ ᎤᎵᏍᏆᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏗᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᏂᎦᎥ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᏓᏥᏯᏐᏅᏰᎵ, ᏗᏤᏥᏃ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎠᎴ ᏗᏤᏥ ᎠᏂᎨᏴ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏂᏫᏅᏃ ᏗᏣᏤᎵ ᎤᎾᏁᎳᏫᏎᎮᏍᏗ, ᏧᎾᏛᏐᏅᎯᏃ ᏗᏣᏤᎵ ᎠᎾᏍᎩᏓᏒᎥᏍᎨᏍᏗ;
18 Zelfs over mijn slaven en slavinnen in die dagen, Stort Ik uit van mijn Geest, en ze zullen profeteren.
ᎠᎴ ᎾᎯᏳ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᏓᎦᏥᏯᏐᏅᏰᎵ ᎦᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎠᎴ ᎠᏂᎨᏴ, ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎨᏍᏗᏃ.
19 Ik zal wonderen doen in de hemel daar boven, En tekenen op de aarde beneden: Bloed en vuur, en walm van rook.
ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎦᎸᎶ ᎦᎸᎳᏗ ᏓᏥᎾᏄᎪᏫᏏ ᎠᎴ ᎤᏰᎸᏛ ᎡᎶᎯ ᎡᎳᏗ, ᎩᎬ ᎠᎴ ᎠᏥᎸ ᎠᎴ ᏧᎦᏒᏍᏗ.
20 De zon zal in duisternis verkeren, de maan in bloed, Voordat de Dag des Heren komt, Groot en heerlijk.
ᏅᏙ ᎢᎦ ᎡᎯ ᎤᎵᏏᎩᏳ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂ, ᏅᏙᏃ ᏒᏃᏱ ᎡᎯ ᎩᎬ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂ, ᎤᏍᏆᎸᎯᏕᎾ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗᏳ ᏱᎰᏩ ᎤᏤᎵᎦ.
21 Dan zal iedereen worden gered, Die de naam des Heren aanroept!
ᎯᎠᏃ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏂᎥᏉ ᎩᎶ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏚᏙᎥ ᎠᏅᏗᏍᎨᏍᏗ ᎠᏂᏔᏲᎯᎮᏍᏗ ᎨᏥᏍᏕᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ.”
22 Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jesus van Názaret, een man, voor wien God bij u heeft getuigd door krachten en wonderen en tekenen, welke God, zo gij weet, door Hem in uw midden verrichtte:
ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏏᎵ ᏧᏪᏥ ᎢᏣᏛᏓᏍᏓ ᎯᎠ ᏥᏁᎬᎢ. ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎡᎯ ᏥᎨᏒᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ ᎢᏤᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏩᏗᏍᎬ ᎤᏓᎴᎯ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎠᎴ ᎤᏰᎸᏛᎢ ᏥᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎩ ᎢᏤᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᏥᏥᎦᏔᎭ,
23 Hem hebt gij overgeleverd naar het vaste raadsbesluit en de voorkennis Gods, en door de hand van heidenen aan het kruis geslagen en gedood.
ᎾᏍᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏖᎸᎯ ᎠᎴ ᎦᏳᎳ ᎬᏩᎪᎲᎯ ᏥᏂᎨᏎᎢ ᏥᏚᏲᏎᎢ, ᏂᎯ ᎡᏥᏂᏴᎲ ᎠᎴ ᏗᏍᎦᎾ ᏗᏦᏰᏂ ᏕᏨᏔᏅ ᎡᏣᏛᏅ ᎠᎴ ᎡᏥᎸ.
24 Maar God heeft Hem opgewekt, en verbroken de strikken van de dood; daar het niet mogelijk was, dat deze Hem vasthield.
ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎤᎴᏔᏅ, ᏕᎤᎦᎵᏒ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎡᎯᏍᏗ ᎤᏪᎲᎢ, ᎥᏝᏰᏃ ᏴᎵ ᏂᎪᎯᎸ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏂᏴᏗ ᏱᎨᏎᎢ.
25 Want David zeide van Hem: "Den Heer hield ik altijd voor ogen; Want Hij staat mij ter zijde, opdat ik niet wankele
ᏕᏫᏰᏃ ᎯᎠ ᏂᎦᏪ ᎾᏍᎩ ᎧᏃᎮᏍᎬᎢ; “ᏂᎪᎯᎸ ᏥᎪᏩᏘᏍᎬᎩ ᏱᎰᏩ ᎢᎬᏱᏢ ᎠᏆᎧᏛᎢ, ᏥᎦᏘᏏᏗᏢᏰᏃ ᎦᏙᎦ, ᎾᏍᎩ ᎥᎩᏖᎸᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ.
26 Daarom verheugt zich mijn hart, En jubelt mijn tong; Ook mijn vlees zal rusten vol hoop,
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᎩᎾᏫ ᎣᏏᏳ ᎤᏓᏅᏓᏛᎩ, ᏥᏃᎦᏃ ᎠᎵᎮᎵᎬᎩ, ᎾᏍᏉᏃ ᎠᎩᏇᏓᎸ ᏓᏳᏯᏪᏐᎵ ᎤᏚᎩ ᎬᏗ ᎨᏒᎢ;
27 Want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen, (Hadēs g86)
ᎥᏝᏰᏃ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᏫᏱᏙᎦᎯᏲᎯ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᎤᎾᏤᎵᎪᎯ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎾᏍᎦᏅᎾ ᏣᏤᎵ ᎤᏁᎳᎩ ᏭᎪᎯ ᎦᎯᏰᎵᏎᏗ ᏱᎩ. (Hadēs g86)
28 Gij hebt mij de wegen van het leven getoond; Gij zult mij van vreugde vervullen Door uw aanschijn!
ᎬᏂᏛ ᏕᎦᏅᏅ ᏕᏍᎩᎾᏄᎪᏫᏎᎸ, ᎠᎵᎮᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᏓᏍᎩᎧᎵᎢᏍᏔᏂ ᏣᎧᏛ ᏛᏔᏂ.”
29 Mannen broeders, van den aartsvader David mag men u zeker wel openlijk zeggen, dat hij èn gestorven is én begraven; zijn graf staat in ons midden tot op de huidige dag.
ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ ᏂᏥᏍᎦᎢᎲᎾ ᎠᎦᏴᎵᎨ ᏕᏫ ᎢᏨᏃᎮᎯᏏ, ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎱᏒᎢ ᎠᎴ ᎠᏥᏂᏌᏅᎢ, ᎤᏤᎵᏃ ᎠᏤᎵᏍᏛ ᎠᏏ ᎪᎯ ᏥᎩ ᎢᎦᏓᏑᏴᎢ.
30 Maar hij was een profeet; en hij wist, dat God hem onder ede beloofd had, een uit de vrucht zijner lende op zijn troon te doen zetelen.
ᎠᏙᎴᎰᏍᎩᏍᎩᏂ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏎᎵᏔᏅ ᎤᏁᏤᎸᎢ, ᎠᏰᎵ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎤᎾᏄᎪᏫᏍᏗᏱ ᎦᎶᏁᏛ, ᎾᏍᎩ ᎤᏪᏅ ᎤᏪᏗᏱ,
31 En daar hij de toekomst voorzag, heeft hij over de verrijzenis van den Christus gezegd, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten, en dat zijn vlees het bederf niet zou zien. (Hadēs g86)
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎠᏙᎴᎰᏍᎬᎢ ᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏁᎢ, ᎦᎶᏁᏛ ᏧᎴᎯᏐᏗ ᎨᏒ ᎤᏃᎮᎴᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏓᏅᏙ ᏫᏂᏓᏥᏲᎯᏎᎸᎾ ᎨᏒ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᎤᎾᏤᎵᎪᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎵ ᏄᎪᏒᎾ ᎨᏒᎢ. (Hadēs g86)
32 Welnu, dezen Jesus heeft God doen verrijzen; daarvan zijn wij allen getuigen.
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏌ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎤᎴᏔᏅ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᏂᎦᏛ ᎣᏥᏃᎮᏍᎩ.
33 En nu Hij, verheven aan Gods rechterhand, van den Vader den beloofden Heiligen Geest heeft ontvangen, nu heeft Hij Dien ook uitgestort, zoals gij ziet en hoort.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏘᏏ ᎤᏬᏰᏂ ᎤᏩᏔᏅᎯ ᎤᏌᎳᏓᏅᎯ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᎦᏴᎵᎨ ᎤᏚᎢᏍᏓᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᏧᏁᏗᏱ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏪᏐᏅᏴ ᎯᎠ ᎪᎯ ᏥᏥᎪᏩᏘᎭ ᎠᎴ ᏥᏣᏛᎩᎭ.
34 David is niet ten hemel gestegen; toch zegt hij het zelf: "De Heer heeft gesproken tot mijn Heer: Zet U aan mijn rechterhand,
ᏕᏫᏰᏃ ᎥᏝ ᏳᎵᏌᎳᏓᏅ ᎦᎸᎳᏗ ᏫᏳᎶᏒ, ᎯᎠᏰᏃ ᏂᎦᏪ ᎤᏩᏒ; “ᏱᎰᏩ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏆᏤᎵᎦ; ᏥᎦᏘᏏ ᎢᏗᏢ ᏦᎴᏍᏗ,
35 Totdat Ik uw vijanden leg Als een voetbank voor uw voeten."
ᎬᏂ ᎨᏣᏍᎦᎩ ᏗᏣᎳᏏᏗᏱ ᎦᏍᎩᎶ ᏂᎦᏥᏴᏁᎸᎭ.”
36 Heel het huis van Israël zij er dus van doordrongen, dat God dienzelfden Jesus, dien gij hebt gekruisigd, tot Heer en Christus heeft gesteld.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎾᏂᎥ ᎢᏏᎢ ᏏᏓᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᏩᎾᏙᎴᎰᎯ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᎴ ᎦᎶᏁᏛ ᏄᏩᏁᎸ ᎾᏍᎩ ᏥᏌ ᏂᎯ ᏤᏣᏛᏅᎩ.
37 Toen ze dit hoorden, werden ze diep getroffen; en ze zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Mannen broeders, wat moeten we doen?
ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᏧᏂᎾᏫᏱ ᏚᏂᏣᏲᎴᎢ; ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏂᏪᏎᎴ ᏈᏓ ᎠᎴ ᎠᏂᏐᎢ ᎨᏥᏅᏏᏛ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᎦᏙ ᏓᏲᏣᏛᏁᎵ?
38 Petrus zei hun: Bekeert u allen, en laat u dopen in de naam van Jesus Christus, tot vergiffenis uwer zonden; dan zult gij de gaven ontvangen van den Heiligen Geest.
ᏈᏓᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᏂᏥᎥ ᏗᏥᏁᏟᏴᎾ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ, ᎠᎴ ᏫᏕᏣᏬᏣ, ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᏕᎤᏙᏍᏛᎢ, ᎡᏥᏙᎵᏍᏗᏱ ᎢᏥᏍᎦᏅᏨᎢ; ᎦᎸᏉᏗᏳᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᏓᏰᏥᏁᎵ.
39 Want voor u is de belofte; ook voor uw kinderen, en voor allen die van verre zijn: voor allen, die de Heer onze God Zich zal roepen.
ᏂᎯᏰᏃ ᎡᏥᏚᎢᏍᏓᏁᎸᎯ ᎠᎴ ᏗᏤᏥ ᎠᎴ ᎾᏂᎥ ᎢᏅ ᏗᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎾᏂᎥ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᎦᏤᎵ ᏧᏯᏅᏗ ᎨᏒᎢ.
40 Met nog veel andere woorden legde hij getuigenis af; ook vermaande hij hen, en sprak: Redt u toch uit dit bedorven geslacht.
ᎠᎴ ᎤᏣᏖ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎢᎧᏁᏨᎯ ᏚᏬᏁᏔᏁᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏗᏣᎵᏏ ᎯᎠ ᏂᏚᏳᎪᏛᎾ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ ᏣᏁᎭ.
41 En zij, die zijn woord aanvaardden, ontvingen het doopsel; die dag traden er ongeveer drie duizend mensen toe.
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏁᏨ ᎤᎵᎮᎵᏨᎯ ᏗᎬᏩᏓᏂᎸᏤᎯ ᏕᎨᎦᏬᎡᎢ, ᎾᎯᏳᏃ ᎢᎦ ᎤᏂᏁᏉᏤ ᏦᎢ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᎢᏴᏛ.
42 Ze bleven volharden in de leer der apostelen en de onderlinge gemeenschap, in het breken des broods en in het gebed.
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎮ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᏓᎾᏕᏲᎲᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᎵᎪᏒᎢ, ᎠᎴ ᎦᏚ ᎠᏂᎬᎭᎷᏯᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬᎢ.
43 Allen leefden in vrees. De apostelen verrichtten vele wonderen en tekenen.
ᎾᏂᎥᏃ ᏴᏫ ᎤᎾᏰᎯᏍᏗᏳ ᎤᎾᏓᏅᏓᏕᎢ, ᎤᏣᏖᏃ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎠᎴ ᎤᏰᎸᏛ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎮ ᎨᏥᏅᏏᏛ.
44 En al de gelovigen waren ten nauwste vereend, en bezaten alles in gemeenschap.
ᎾᏂᎥᏃ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᎤᎾᏓᏡᎨᎢ, ᎠᎴ ᎠᏰᎵᏉ ᏄᏅᏁ ᏂᎦᎥ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏂᎲᎢ;
45 Ze verkochten have en goed, en verdeelden het onder elkander, naar ieders behoefte.
ᎠᎴ ᏓᏂᎾᏕᎨ ᏚᏂᎶᎨᏒ ᎠᎴ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏂᎲᎢ, ᎠᎴ ᏓᏂᏯᏙᎮᎮ ᎾᏂᎥ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᏂᏂᎬᏎᎲᎢ.
46 Iedere dag bezochten ze eendrachtig de tempel, en thuis braken ze het brood. Ze genoten hun voedsel in opgeruimdheid en eenvoud van hart.
ᏂᏚᎩᏨᏂᏒᏃ ᏌᏉ ᎢᎦᎦᏛ ᎠᏁᏙᎮ ᎤᏛᏅ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎦᏚ ᎠᏂᎬᎭᎷᏯᏍᎨ ᏓᏓᏁᎳᏗᏒᎢ, ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨ ᎠᎾᎵᎮᎵᎨ ᎠᎴ ᎤᏠᎾᏍᏗ ᏄᏓᏑᏴᎾ ᎨᏎ ᏧᏂᎾᏫᏱ,
47 Ze loofden God, en stonden in gunst bij heel het volk. En de Heer bracht iedere dag meer geredden bijeen.
ᎠᏂᎸᏉᏗᏍᎨ ᎤᏂᎳᏅᎯ, ᎠᎴ ᎾᏂᎥ ᏴᏫ ᎬᏫᏂᎨᏳᎯᏳ ᎨᏎᎢ. ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᏂᏚᎩᏨᏂᏒ ᎤᎾᎵᎪᏒ ᏕᎠᎵᎪᏗᏍᎨ ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏍᏕᎸᏗ ᎨᏒᎢ.

< Handelingen 2 >