< Handelingen 10 >
1 Te Cesarea woonde een man, Cornélius geheten, een honderdman van de legerafdeling, die de Italiaanse werd genoemd.
ᎩᎶᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏍᎦᏯ ᎡᎮ ᏏᏌᎵᏱ, ᎧᏂᎵᏯ ᏧᏙᎢᏛ, ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᎨᎳ ᎢᏓᎵ ᏧᎾᏙᎢᏛ ᎤᎾᏓᏡᎬ.
2 Hij was vroom en godvrezend met heel zijn gezin, gaf veel aalmoezen aan het volk en bad zonder ophouden tot God.
ᎤᏓᏅᏘ ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᎾᏰᏍᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏂᎦᏛ ᎦᏁᎸ ᎠᏂᎮ, ᎤᏣᏘ ᏗᏁᎸᎥᏍᎩ ᏴᏫ, ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏂᎪᎯᎸ ᎠᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎯ.
3 Zekere dag, tegen het negende uur, zag hij duidelijk in een visioen een engel Gods bij zich binnentreden, die tot hem sprak: Cornélius!
ᎾᏍᎩ ᏦᎢᎭ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎬᏂᎨᏒᎢᏳ ᎤᎪᎮ ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵ ᎤᎷᏤᎴᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎧᏂᎵᏯ.
4 Hij staarde hem angstig aan, en zeide: Wat is er, Heer? Hij sprak tot hem: Uw gebeden en aalmoezen zijn opgestegen, en worden voor Gods aanschijn herdacht.
ᏚᎧᎿᎭᏅᏃ ᎠᎴ ᎤᏍᎦᎸ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎦᏙᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ. ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎭᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ ᎠᎴ ᎭᏓᏁᎸᎥᏍᎬ ᏚᎵᏌᎳᏓᏅ ᎠᏅᏓᏗᏍᏙᏗ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎲᎢ.
5 Zend nu een paar mannen naar Joppe, om zekeren Simon te ontbieden, die ook Petrus wordt genoemd.
Ꭷ, ᏦᏈ ᏘᏅᎵ ᎠᏂᏫᏅ, ᏫᏯᏅ ᏌᏩᏂ ᏈᏓ ᏧᏙᎢᏛ,
6 Hij woont bij een leerlooier Simon in, wiens huis aan zee is gelegen.
ᎾᏍᎩ ᎤᏬᎳ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎦᏁᎸ ᏌᏩᏂ ᏧᏙᎢᏛ, ᏗᏑᏫᏍᎩ, ᎾᏍᎩ ᎠᎹᏳᎶᏗ ᏥᎦᏁᎸ, ᎾᏍᎩ ᏓᏣᏃᏁᎵ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ.
7 Zodra de engel, die tot hem sprak, zich had verwijderd, ontbood hij twee van zijn dienaars en een vroom soldaat uit zijn oppassers;
ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯᏃ ᎤᏓᏅᏒ ᎾᏍᎩ ᎧᏂᎵᏯ ᎤᏬᏁᏔᏅᎯ, ᎠᏂᏔᎵ ᏫᏚᏯᏅᎮ ᎠᏓᏁᎸ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᎠᎴ ᏌᏉ ᎠᏯᏫᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎯ ᏂᎪᎯᎸ ᎬᏩᎦᏘᏗᏍᎩ ᎨᏒ ᎨᎳ.
8 hij legde hun alles uit, en zond hen naar Joppe.
ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎦᏛ ᏚᏃᎮᎮᎸ, ᏦᏈ ᏚᏅᏎᎢ.
9 De volgende dag tegen het zesde uur, terwijl ze nog. onderweg waren, maar de stad reeds begonnen te naderen, ging Petrus naar het dakterras, om te bidden.
ᎤᎩᏨᏛᏃ ᎠᎾᎢᏎ ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᎾᎥᏂᎨ ᎤᏂᎷᎴ ᏗᎦᏚᎲᎢ, ᏈᏓ ᎤᎩᎳᏫᏎ ᎦᏌᎾᎵ ᎤᏓᏙᎵᏍᏔᏅᏎ ᏔᎳᏚ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏴᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒᎢ.
10 Na enige tijd kreeg hij honger, en wilde wat eten. Terwijl men iets gereedmaakte, kwam hij in geestverrukking.
ᎤᏣᏘᏃ ᎤᏲᏏᏌᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᏚᎵᏍᎨ ᎤᎵᏍᏓᏴᏗᏱ, ᎠᏎᏃ ᎠᏏᏉ ᎠᎾᏛᏅᎢᏍᏗᏍᎨ ᏣᎦᎵᎰ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᎵᏍᏓᏁᎴᎢ.
11 Hij zag de hemel geopend, en een soort zak als een groot laken, die aan de vier uiteinden werd neergelaten en op de aarde terechtkwam.
ᎤᎪᎮᏃ ᎦᎸᎳᏗ ᎤᎵᏍᏚᎢᏛ ᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏖᎵᏙ ᎡᎳᏗ ᏅᏧᏍᏗᏗᏎ, ᎾᏍᎩᏯ ᎡᏆ ᎠᏄᏬ, ᏅᎩ ᏚᏅᏏᏴ ᏥᏕᎦᎸᎣᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎡᎳᏗ ᎢᎬᏁᎸᎯ ᏥᎨᏐ ᎡᎶᎯ ᎢᏴᏛ.
12 Daarin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en vogels uit de lucht.
ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏂᏯᎡ ᏂᎦᏛ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏅᎩ ᏗᏂᏅᏌᏗ ᎡᎶᎯ ᎠᏁᎯ, ᎠᎴ ᎢᎾᎨ ᎠᏁᎯ, ᎠᎴ ᎠᎾᏓᎾᏏᏂᏙᎯ, ᎠᎴ ᎦᎸᎶ ᎠᏂᏃᎯᎵᏙᎯ.
13 En een stem klonk hem tegen: Sta op, Petrus, slacht en eet.
ᎠᏥᏁᏤᎴᏃ ᎯᎠ ᏅᏗᎠᏥᏪᏎᎴᎢ; ᏈᏓ, ᏔᎴᎲᎦ, ᎯᎷᎦ ᎠᎴ ᎭᎵᏍᏓᏴᎲᎦ, ᎠᎪᏎᎴᎢ.
14 Maar Petrus sprak: Onmogelijk, Heer; want nog nooit heb ik iets gegeten, wat bezoedeld is, of onrein.
ᏈᏓᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏞᏍᏗ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᏞᏰᏃ ᎢᎸᎯᏳ ᏯᎩᎪ ᎪᎱᏍᏗ ᎦᏓᎭ ᎠᎴ ᏂᎦᏅᎦᎸᎲᎾ.
15 Weer klonk tot hem een stem, nu voor de tweede maal: Wat God rein heeft verklaard, moogt gij niet bezoedeld noemen.
ᏔᎵᏁᏃ ᎯᎠ ᏅᏗᎠᏥᏪᏎᎵᎢ; ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏅᎦᎸᏛ ᎾᏍᎩ ᏞᏍᏗ ᎦᏓᎭ ᏲᏎᎮᏍᏗ.
16 Dit gebeurde tot driemaal toe; daarna werd plotseling de zak naar de hemel opgetrokken.
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏦᎢ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏖᎵᏙ ᏔᎵᏁ ᎦᎸᎳᏗ ᏫᎤᎵᏌᎳᏓᏁᎢ.
17 Terwijl Petrus zich afvroeg, wat het visioen, dat hij aanschouwd had, wel mocht betekenen, zie, daar stonden de mannen voor de deur, die door Cornélius waren gezonden, en die naar het huis van Simon vroegen.
ᎠᏏᏉᏃ ᏈᏓ ᎠᏓᏅᏖᏍᎨ ᏄᏍᏛ ᎦᏛᎬ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏫᏎᎸᎢ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂᏫᏅ ᎾᏍᎩ ᎧᏂᎵᏯ ᏂᏙᏓᏳᏅᏒᎯ ᎤᎾᏓᏛᏛᏅᎯ ᎨᏎ ᏌᏩᏂ ᎦᏁᎸᎢ, ᎠᎴ ᎠᏂᏙᎾᎡ ᎦᎶᎯᏍᏗᏳᎶᏗ;
18 Luid roepend vroegen ze, of Simon, die Petrus genoemd wordt, daar ook verblijf hield.
ᏭᎾᎵᏍᏔᏅᏃ ᎤᎾᏓᏛᏛᏁᎢ; ᎠᏂᏍᎪ ᎤᏬᎳ ᏌᏩᏂ ᏈᏓ ᏧᏙᎢᏛ, ᎤᎾᏛᏁᎢ.
19 Terwijl Petrus bleef nadenken over het visioen, sprak de Geest: Daar zijn drie mannen, die naar u vragen.
ᎠᏏᏉᏃ ᏈᏓ ᎠᏓᏅᏖᏍᎨ ᎤᏁᎳᏫᏎᎸᎢ, ᎠᏓᏅᏙ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂᏦᎢ ᎠᏂᏫᏅ ᎨᏣᏲᎭ.
20 Sta dus op, ga naar beneden, en trek zonder enig bedenken met hen mee; want Ik heb ze gezonden.
Ꭷ, ᏔᎴᎲᎦ, ᎭᏠᎠᎯ, ᎠᎴ ᏘᏍᏓᏩᏚᎦ ᎪᎱᏍᏗ ᏂᏗᏣᏢᏫᏎᎲᎾ, ᎠᏴᏰᏃ ᏗᏥᏅᏏᏛ.
21 Petrus ging naar beneden, en sprak tot de mannen: Zie, ik ben degene, dien gij zoekt; wat is de reden van uw komst?
ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᎤᏠᎠᏒ ᏫᏚᎷᏤᎸ ᎠᏂᏫᏅ ᎧᏂᎵᏯ ᏧᏅᏏᏛ ᎬᏩᏯᏅᎯᎸᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏴ ᎾᏍᎩ ᏤᏥᏲᎭ. ᎦᏙ ᏧᎵᏰᎢᎸᏍᏔᏅ ᎯᎠ ᏥᏥᎷᎩ?
22 Ze zeiden: De honderdman Cornélius, een rechtvaardig en godvrezend man, in hoog aanzien bij heel het joodse volk, heeft van een heiligen engel een godsspraak ontvangen, om u in zijn huis te ontbieden, en te horen, wat ge hem hebt te zeggen.
ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎧᏂᎵᏯ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᏚᏳᎯᏛ ᎢᏯᏛᏁᎯ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᎾᏰᏍᎩ, ᎠᎴ ᎣᏍᏛ ᎬᏩᏃᎮᏍᎩ ᎾᏂᎥ ᏑᎾᏓᎴᎩ ᎨᏒ ᎠᏂᏧᏏ, ᎤᏁᏤᎸᎩ ᎦᎸᏉᏗ ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ, ᎤᏓᏅᏍᏗᏱ ᏧᏪᏅᏒ ᏫᏣᎷᎯᏍᏗᏱ ᎠᎴ ᎯᏬᏂᏍᎬ ᎤᏛᎪᏗᏱ.
23 Hierop verzocht hij hun, binnen te komen en zijn gasten te zijn. De volgende dag vertrok hij met hen, en ging op weg; ook enige broeders uit Joppe gingen met hen mee.
ᏚᏔᏲᏎᎸᏃ ᎤᏂᏴᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᏚᏍᏆᏂᎪᏔᏁᎢ. ᎤᎩᏨᏛᏃ ᏈᏓ ᏕᎤᏍᏓᏩᏛᏎᎢ, ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᏦᏈ ᎠᏁᎯ ᎬᏩᎵᎪᏁᎴᎢ.
24 De dag daarna kwam hij te Cesarea aan. Cornélius verwachtte hem, en had zijn bloedverwanten en beste vrienden bij zich genodigd.
ᏫᎤᎩᏨᏅᏃ ᏏᏌᎵᏱ ᏭᏂᏴᎴᎢ. ᎧᏂᎵᏯᏃ ᎤᏂᎦᏘᏰᎢ, ᎠᎴ ᏧᏪᏟᏌᏅᎯ ᎨᏎ ᎪᎱᏍᏗ ᏧᏩᏂ ᎠᎴ ᏧᎵᎢ.
25 Zodra Petrus aankwam, ging Cornélius hem tegemoet, wierp zich ter aarde, en knielde aan zijn voeten neer.
ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᏗᏴᎵᏎ ᎧᏂᎵᏯ ᏕᎤᏠᏎᎢ, ᎡᎳᏗᏃ ᎤᏅᏨ ᏈᏓ ᏚᎳᏍᎬ ᎤᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎴᎢ.
26 Maar Petrus beurde hem op, en sprak: Sta op; ook ik ben maar een mens.
ᎠᏎᏃ ᏈᏓ ᏕᎤᎴᏔᏁ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏔᎴᎲᎦ, ᎠᏴ ᎾᏍᏉ ᏴᏫᏉ.
27 Met hem sprekende ging hij naar binnen, en vond er velen bijeen.
ᎠᏎᏉᏃ ᎠᎵᏃᎮᏗᏍᎨ, ᏭᏴᎴᎢ; ᎠᎴ ᏚᏩᏛᎮ ᎤᏂᏣᏖ ᏓᏂᎳᏫᎡᎢ.
28 En hij zeide tot hen: Gij weet, dat het een jood niet geoorloofd is, omgang te hebben met een heiden, of hem aan huis te bezoeken; maar God heeft me doen weten, dat geen enkel mens besmet of onrein mag worden genoemd.
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏥᎦᏔᎭᏉ ᎤᏓᏅᏍᏙᏒᎯ ᎨᏒ ᎩᎶ ᎠᏧᏏ ᎤᏁᏓᏍᏗᏱ ᎠᎴ ᎤᏩᏛᏗᏱ ᎩᎶ ᏅᏩᏓᎴ ᏴᏫ; ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏋᏁᎸ ᎠᏴ ᎩᎶ ᏴᏫ ᎦᏓᎭ ᎠᎴ ᎾᏥᏅᎦᎸᎥᎾ ᏥᏲᏎᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
29 Daarom ben ik gekomen, toen ik ontboden werd, zonder enig bezwaar te maken. Ik vraag dus alleen naar de reden, waarom gij mij hebt ontboden.
ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᎾᏍᎪᏁᎶᏍᎬᎾ ᏛᏇᏅᏒᎩ ᏮᎩᏯᏅᎰᎸᏉ. ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏨᏯᏛᏛᎲᎦ ᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏅ ᏫᏍᎩᏯᏅᎲᎢ.
30 Cornélius antwoordde; Juist vier dagen geleden, tegen het negende uur, was ik thuis in gebed; en zie, daar stond voor mij een man, in helderwit gewaad.
ᎧᏂᎵᏯᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏅᎩ ᏄᏒᎭ ᎠᎹᏟ ᎬᏍᎬᎩ ᎯᎠ ᎢᏳ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎢᏯᏍᏗ, ᏦᎢᏃ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎦᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ ᏥᏁᎸᎢ, ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᏗᎬᏩᎸᏌᏓ ᏧᏄᏫ ᎢᎬᏱᏢ ᎠᏆᎴᏁᎸᎩ.
31 Hij sprak: Cornélius, uw gebed is verhoord, en uw aalmoezen zijn voor Gods aanschijn herdacht.
ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏒᎩ; ᎧᏂᎵᏯ, ᎭᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ ᎡᏣᏛᎦᏁᎸ ᎠᎴ ᎭᏓᏁᎸᎢᏍᎬ ᎠᏅᏔ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎲᎢ.
32 Zend dus iemand naar Joppe, om Simon te ontbieden, die ook Petrus wordt genoemd; hij verblijft in het huis van den leerlooier Simon, dat aan zee is gelegen.
Ꭷ, ᏦᏈ ᎭᏓᏅᎵ, ᎠᎴ ᏫᏯᏅ ᏌᏩᏂ ᏈᏓ ᏧᏙᎢᏛ; ᎾᏍᎩ ᎤᏬᎳ ᏌᏩᏂ ᏗᏑᏫᏍᎩ ᎦᏁᎸᎢ ᎠᎹᏳᎶᏗ, ᎾᏍᎩ ᎦᎷᏨᎭ ᏓᏣᏬᏁᏔᏂ.
33 Toen heb ik u dadelijk ontboden; en ge hebt goed gedaan, met over te komen. Nu zijn wij allen voor Gods aanschijn bijeen, om alles te vernemen, wat u door den Heer is bevolen.
ᎰᏩᏃ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎠᏆᏓᏅᏒᎩ ᏪᏣᏯᏅᏗᏱ; ᎣᏏᏳᏃ ᏂᏣᏛᏁᎸ ᏥᎷᎩ. ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎦᏛ ᎠᏂ ᎣᏤᏙᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎲᎢ, ᎣᎦᏛᏅᎢᏍᏗ ᎣᎦᏛᎪᏗᏱ ᏂᎦᎥ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏣᏁᏤᎸᎯ ᎨᏒᎢ.
34 Toen opende Petrus de mond, en sprak Nu zie ik waarachtig, dat er bij God geen aanzien van personen bestaat;
ᏈᏓᏃ ᎤᏍᏚᎢᏒ ᎠᎰᎵ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎦᏙᎴᎣᏍᎦ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎩᎶ ᏧᎸᏉᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ;
35 maar dat al wie Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig is, tot welk volk hij ook hoort.
ᎾᏂᎥᏉᏍᎩᏂ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎠᏁᎲᎢ ᎩᎶ ᎾᏍᎩ ᏳᎾᏰᏍᎦ ᎠᎴ ᏚᏳᎪᏛ ᏱᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎭ ᎾᏍᎩ ᏓᎦᏓᏂᎸᎪᎢ.
36 Dit is het woord, dat Hij aan de kinderen Israëls heeft verkondigd. toen Hij de blijde boodschap bracht van vrede door Jesus Christus: Hij is de Heer van àllen.
ᎧᏃᎮᏛ ᏧᏓᏅᏎ ᎢᏏᎵ ᏧᏪᏥ ᎤᎾᏛᎪᏗ ᏥᎧᏃᎮᏍᎨ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎤᎬᏩᎵ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎾᏂᎥ ᎤᎾᏤᎵᎦ,
37 Gij weet, wat er na het doopsel, dat Johannes gepreekt heeft, van Galilea af door heel Judea is gebeurd.
ᎾᏍᎩ ᎧᏃᎮᏛ ᎢᏥᎦᏔᎭ, ᎬᏂᎨᏒ ᏥᏄᎵᏍᏔᏅ ᏂᎬᎾᏛ ᏧᏗᏱ, ᎨᎵᎵ ᏨᏓᏳᏓᎴᏅᎲ ᏗᏓᏬᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ ᏄᎵᏥᏙᏃ ᏣᏂ —
38 Hoe God Jesus van Názaret met den Heiligen Geest en met kracht heeft gezalfd hoe Hij weldoende rondging en allen genas, die door den duivel werden beheerst, omdat God met Hem was.
ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎨᏒ ᏥᏚᎶᏁᏔᏁ ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎡᎯ, ᎾᏍᎩ ᏤᏙᎲ ᎣᏍᏛ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ, ᎠᎴ ᏕᎧᏅᏫᏍᎬ ᏂᎦᏛ ᎤᏲ ᎢᏳᏅᎿᎭᏕᎩ ᎠᏍᎩᎾ; ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᏚᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎲᎩ.
39 En wij, wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft in het land van de Joden en in Jerusalem. Hem hebben ze aan het kruis geslagen, en gedood;
ᎠᏴᏃ ᎣᏥᏃᎮᏍᎩ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᏄᏛᏁᎵᏙᎸ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎪᎯ ᎠᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ; ᎾᏍᎩ ᏧᏂᎸᎩ ᎨᏛ ᏧᎾᏛᏅᎩ.
40 maar God heeft Hem de derde dag opgewekt en Hem laten verschijnen:
ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ ᏕᎤᎴᏔᏅᎩ ᎠᎴ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏚᏩᏁᎸᎩ,
41 niet aan heel het volk, maar aan de getuigen, door God voorbeschikt: aan ons, die met Hem gegeten hebben en gedronken na zijn verrijzenis uit de doden.
ᎥᏝ ᏂᎦᏛ ᏴᏫ, ᎠᏂᏃᎮᏍᎩᏉᏍᎩᏂ ᎤᏅᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᏳᎳ ᏗᎬᏩᏑᏰᏛ ᏥᎨᏒᎩ, ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᎢᏧᎳᎭ ᎣᎦᎵᏍᏓᏴᏅᎯ ᎠᎴ ᏦᎦᏗᏔᎲᎯ ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎱᏒ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᏥᏂᎨᏎᎢ.
42 En ons heeft Hij de opdracht gegeven, aan het volk te prediken en te getuigen, dat Hij door God is aangesteld als Rechter van levenden en doden.
ᎠᎴ ᎣᎩᏁᏤᎸᎩ ᏴᏫ ᏦᏣᎵᏥᏙᏁᏗᏱ, ᎠᎴ ᎣᎩᏃᎮᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᎧᏅ ᏗᎫᎪᏓᏁᎯ ᏄᏩᏁᎸ ᏗᏅᏃᏛ ᎠᎴ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ.
43 Van Hem getuigen al de profeten, dat ieder. die in Hem gelooft, vergiffenis van zonden verkrijgt door zijn Naam.
ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎬᏩᏃᎮᎭ, ᎯᎠ ᎾᏂᏪᎭ; ᎾᏍᎩ ᎩᎶ ᎪᎯᏳᎲᏍᎨᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏕᎤᏙᎥᎢ, ᎠᏥᏙᎵᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏍᎦᏅᏨᎢ.
44 Nog was Petrus aan het woord, toen de Heilige Geest op allen neerdaalde, die naar de toespraak stonden te luisteren.
ᎠᏏᏉᏃ ᏈᏓ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎡᎳᏗ ᏄᏛᏁᎴ ᎤᏂᎷᏤᎴ ᏂᎦᏛ ᎠᎾᏛᎩᏍᎩ ᎧᏃᎮᏛ.
45 De gelovigen uit de besnijdenis die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd. dat de gave van den Heiligen Geest ook over de heidenen was uitgestort;
ᏗᎨᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯᏃ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᏈᏓ ᏅᏓᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏛ ᎤᏣᏘ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎾᏍᏉ ᎨᏥᏐᏅᏰᎸ ᎨᏥᏁᎸ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ.
46 want ze hoorden hen in talen spreken, en God verheerlijken. Toen hernam Petrus:
ᏚᎾᏛᎦᏁᎴᏰᏃ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏓᏂᏬᏂᏍᎬ ᎠᎴ ᎠᏂᎸᏉᏗᏍᎬ ᎤᏁᎳᏅᎯ. ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᎤᏁᏤ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ;
47 Zou iemand het water kunnen weigeren, en deze mensen niet dopen, die toch den Heiligen Geest hebben ontvangen, juist zoals wij?
ᏥᎪ ᎩᎶ ᏳᏅᏍᏙᎯ ᎠᎹ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏗᎨᎦᏬᏍᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᏥᎨᏥᏁᎸ ᎾᏍᎩᏯ ᎠᏴ ᎡᎩᏁᎸᎢ?
48 En hij beval, hen te dopen in de naam van Jesus Christus Toen verzochten ze hem, enkele dagen te blijven.
ᏕᎤᏁᏤᎴᏃ ᏗᎨᎦᏬᏍᏗᏱ ᏕᎤᏙᏍᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ. ᎿᎭᏉᏃ ᎬᏩᏔᏲᏎᎴ ᎢᎸᏍᎩ ᏧᏒᎯᏛ ᎤᏪᏗᏱ.