2 Samuël 9

1 Eens vroeg David: Is er van de familie van Saul nog iemand overgebleven, aan wien ik barmhartigheid zou kunnen bewijzen, omwille van Jonatan?

ויאמר דוד הכי יש עוד אשר נותר לבית שאול ואעשה עמו חסד בעבור יהונתן׃

2 Nu behoorde aan de familie van Saul een knecht, die Siba heette. Deze werd bij David ontboden, en de koning zeide tot hem: Zijt gij Siba? Hij antwoordde: Uw dienaar!

ולבית שאול עבד ושמו ציבא ויקראו לו אל דוד ויאמר המלך אליו האתה ציבא ויאמר עבדך׃

3 Toen zeide de koning: Is er nog niet iemand van de familie van Saul, aan wien ik Gods barmhartigheid zou kunnen bewijzen? Siba sprak tot den koning: Ja, er is nog een zoon van Jonatan; hij is aan beide benen lam.

ויאמר המלך האפס עוד איש לבית שאול ואעשה עמו חסד אלהים ויאמר ציבא אל המלך עוד בן ליהונתן נכה רגלים׃

4 Toen vroeg de koning: Waar woont hij? Siba antwoordde den koning: In het huis van Makir, den zoon van Ammiël, in Lo-Debar.

ויאמר לו המלך איפה הוא ויאמר ציבא אל המלך הנה הוא בית מכיר בן עמיאל בלו דבר׃

5 Daarop liet David hem uit Lo-Debar, uit het huis van Ammiël, ontbieden.

וישלח המלך דוד ויקחהו מבית מכיר בן עמיאל מלו דבר׃

6 Toen Mefibósjet, de zoon van Jonatan, den zoon van Saul, bij David kwam, en hem met een diepe buiging had gehuldigd, sprak David: Mefibósjet! Hij antwoordde: Uw dienaar!

ויבא מפיבשת בן יהונתן בן שאול אל דוד ויפל על פניו וישתחו ויאמר דוד מפיבשת ויאמר הנה עבדך׃

7 David zeide tot hem: Vrees niet, want ik wil voor u barmhartig zijn omwille van uw vader Jonatan. Ik zal u alle landerijen van uw vader Saul teruggeven, en ge zult geregeld aan mijn tafel eten.

ויאמר לו דוד אל תירא כי עשה אעשה עמך חסד בעבור יהונתן אביך והשבתי לך את כל שדה שאול אביך ואתה תאכל לחם על שלחני תמיד׃

8 Hij boog zich neer en zeide: Wat is uw dienaar, dat ge u bekommert om een doden hond gelijk ik?

וישתחו ויאמר מה עבדך כי פנית אל הכלב המת אשר כמוני׃

9 Daarop liet de koning Siba komen, den knecht van Saul, en zeide tot hem: Al wat aan Saul toebehoort, en aan zijn gehele familie, geef ik aan den zoon van uw heer.

ויקרא המלך אל ציבא נער שאול ויאמר אליו כל אשר היה לשאול ולכל ביתו נתתי לבן אדניך׃

10 Met uw kinderen en dienaren moet gij voor hem het land bewerken, en hem de opbrengst afdragen voor het levensonderhoud van het gezin van uw heer. Mefibósjet zelf, de zoon van uw heer, zal geregeld aan mijn tafel eten. Nu had Siba vijftien kinderen en twintig knechten.

ועבדת לו את האדמה אתה ובניך ועבדיך והבאת והיה לבן אדניך לחם ואכלו ומפיבשת בן אדניך יאכל תמיד לחם על שלחני ולציבא חמשה עשר בנים ועשרים עבדים׃

11 Siba sprak tot den koning: Alwat mijn heer en koning zijn dienaar beveelt, zal uw dienaar ten uitvoer brengen. Zo at Mefibósjet aan Davids tafel als een van s konings eigen kinderen.

ויאמר ציבא אל המלך ככל אשר יצוה אדני המלך את עבדו כן יעשה עבדך ומפיבשת אכל על שלחני כאחד מבני המלך׃

12 Mefibósjet had een zoon, die nog jong was, en Mika heette; allen, die in het huis van Siba woonden, waren slaven van Mefibósjet.

ולמפיבשת בן קטן ושמו מיכא וכל מושב בית ציבא עבדים למפיבשת׃

13 Zelf bleef Mefibósjet dus te Jerusalem wonen, omdat hij geregeld aan ‘s konings tafel at. Hij was aan beide benen lam.

ומפיבשת ישב בירושלם כי על שלחן המלך תמיד הוא אכל והוא פסח שתי רגליו׃