1 Petrus 2

1 Legt dan af alle boosheid, valsheid, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij.

לפיכך, הפסיקו לעשות מעשים רעים! אל תרמו, אל תקנאו, אל תרכלו ואל תוציאו דיבה.

2 Weest, als pasgeboren kinderkens, begerig naar onvervalste geestelijke melk, om daardoor op te groeien tot zaligheid,

אכן, אם אתם באמת מעריכים את טוב־לבו של האדון, חדלו לכם מהרשע, וכתינוקות רכים המשתוקקים לחלב אמם השתוקקו לחלב רוחני טהור, שיעזור לכם לגדול ולהגיע לבגרות רוחנית ולישועה מושלמת.

3 zo "gij reeds gesmaakt hebt, dat de Heer goedertieren is."

4 Nadert tot Hem, de levende steen, —door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar bij God,

בואו אל המשיח שהוא אבן־פינה חיה! בני־האדם זלזלו בו, אך לאלוהים שבחר בו להיות מעל הכול, יקר המשיח מכל!

5 en laat u als levende stenen opbouwen tot een geestelijke tempel, bestemd voor een heilig priesterschap, dat geestelijke offers brengt, welgevallig aan God door Jesus Christus.

עתה נעשיתם אבנים חיות, ואלוהים בונה בכם את משכנו הרוחני. במשכנו זה אתם כוהניו הקדושים, ובשם ישוע המשיח עליכם להקריב לו זבחים שימצאו־חן בעיניו.

6 Daarom staat er in de Schrift: "Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren steen, een kostbare hoeksteen; En wie in Hem gelooft, wordt niet beschaamd."

בקשר לכך אומר לנו אלוהים בכתבי־הקודש:”הנני יוסד בציון אבן פינה, אבן בוחן ויקרה, המאמין בה לא יבוש“.

7 Voor u dus de eer, omdat gij gelooft. Maar voor wie niet geloven, blijft het gelden: "De steen, die de bouwlieden hadden verworpen, Is hoeksteen geworden;

לכם, המאמינים, אבן זאת יקרה מאוד, אך לאלה שאינם מאמינים:”האבן שמאסו הבונים הייתה לראש פינה,

8 Maar ook een steen des aanstoots, En een rotsblok, waarover men struikelt." Omdat ze het woord niet geloven, stoten ze zich; en hiertoe zijn ze voorbestemd.

לאבן נגף וצור מכשול“. אכן, אלה שאינם מאמינים ייכשלו, שכן לא יקשיבו לדבר אלוהים, וכך יקבלו את העונש שמיועד להם.

9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een aangeworven volk: om te verkondigen de deugden van Hem, die u riep uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht.

אולם אתם שונים מהם; אתם נבחרתם על־ידי אלוהים עצמו לממלכת כוהנים, לעם קדוש ומיוחד, כדי שתראו לבני־האדם כיצד הוציאכם אלוהים מהחשכה והביאכם אל אורו הנפלא.

10 Gij, vroeger geen volk, nu Gods volk; vroeger van genade verstoken, nu begenadigd.

בעבר התכחש אלוהים אליכם, אך עתה עם אלוהים אתם! בעבר לא הכרתם את טוב לבו של אלוהים; עתה טוב־לבו זה שינה את חייכם לחלוטין.

11 Geliefden, ik vermaan u, als pelgrims en vreemdelingen, u verre te houden van de vleselijke lusten, die strijd voeren tegen de ziel.

אחים יקרים ואהובים, אני מתחנן לפניכם, אנא, התנהגו בעולם הזה כזרים, מעין תושבים ארעיים, ואל תיכנעו לפיתויי העולם הזה שמתגרים בנפשותיכם.

12 Leidt onder de heidenen een voorbeeldig leven, opdat zij uw wandel, waarover ze thans u als boosdoeners lasteren, uit uw goede werken zullen leren kennen op de dag der bezoeking, en dan glorie zullen brengen aan God.

הקפידו על התנהגות טובה עם שכניכם הלא־מאמינים. התנהגו איתם בצדק וביושר כדי שיראו את מעשיכם הטובים, וכך, למרות חשדותיהם הנוכחיים, בבוא המשיח הם יפארו את שמו על־שום מעשיכם הטובים.

13 Weest onderdanig aan ieder menselijk gezag om ‘s Heren wil: aan den koning als opperheer;

היכנעו לכל שלטון אנושי למען אדוננו, בין אם למלך כראש המדינה,

14 aan de landvoogden als zijn gezanten, om de boosdoeners te straffen en de goeden te prijzen.

ובין אם לנציגים אשר שלח להעניש את עושי הרע ולשבח את עושי הטוב.

15 Want het is de wil van God, dat gij, door het goede te doen, het onverstand van domme mensen tot zwijgen brengt.

אלוהים רוצה שתעשו אך ורק את הטוב, כדי שמעשיכם הטובים ישתיקו את הלא־מאמינים אשר, מתוך טיפשות וחוסר דעת, מחפשים סיבה לדבר נגדכם ונגד הבשורה.

16 Doet het als vrije mannen; niet als mensen, die de vrijheid als een dekmantel der boosheid gebruiken, maar als dienstknechten Gods.

אתם אמנם חופשיים, אך הנכם עבדים לאלוהים, אז אל תנצלו את היותכם חופשיים כתירוץ לעשות את הרע.

17 Houdt alle mensen in ere, hebt de gemeenschap lief; vreest God, eert den koning!

כבדו את כל בני האדם; אהבו את המאמינים, כבדו את השלטונות, והתייחסו ביראה אל אלוהים.

18 Gij slaven, weest onderdanig aan uw meesters met alle ontzag; niet alleen aan de goede en vriendelijke, maar ook aan de lastige.

עבדים, כבדו את אדוניכם, ועשו כל מה שיאמרו לכם – לא רק אם הם טובי־לב וענווים, אלא גם אם הם קפדנים ואכזרים.

19 Want dit is een welgevallige daad, wanneer men uit gewetensplicht tegenover God het leed verdraagt, dat men onverdiend moet lijden.

אם אתם נענשים חינם על מעשה טוב שעשיתם, הללו את אלוהים!

20 Wat eer toch steekt er in, gelaten te zijn, als gij geslagen wordt, omdat gij misdaan hebt? Neen, dit is welgevallig aan God: gelaten te zijn, als gij lijdt, ofschoon gij goed hebt gehandeld.

אחרי הכול, אם נענשתם על מעשה רע שעשיתם, לא מגיע לכם פרס; אך אם אתם נענשים וסובלים בגלל מעשיכם הטובים, מוצא הדבר חן בעיני אלוהים.

21 Hiertoe immers zijt gij geroepen; want ook Christus heeft geleden voor u, en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij zijn voetstappen zoudt volgen.

אלוהים יעד לכם סבל זה, שהרי גם המשיח סבל למענכם והשאיר לכם דוגמה ללכת בעקבותיו.

22 Hij heeft geen zonde bedreven, en er was geen bedrog in zijn mond;

המשיח לא חטא מעולם, לא רימה,

23 toch hoonde Hij niet, als Hij gehoond werd, en dreigde Hij niet, als Hij leed; maar Hij liet het over aan Hem, die met rechtvaardigheid oordeelt.

לא השיב למקללים אותו ולא איים לנקום במעניו; הוא הפקיד את עצמו בידי האלוהים ששופט בצדק.

24 Hij zelf heeft aan het kruishout in zijn Lichaam onze zonden gedragen, opdat wij, van de zonden ontlast, voor de gerechtigheid zouden leven. Door zijn striemen zijt gij genezen;

המשיח נשא בגופו את חטאינו, כדי שנמות לגבי החטא ונחיה כדי לעשות מעשי צדקה. הכאב והסבל שנשא המשיח ריפאו אותנו!

25 want als schapen hebt gij rondgedwaald, maar thans zijt gij teruggekeerd tot den Herder, tot Hem, die uw zielen behoedt.

בעבר טעיתם כצאן ההולכות לאיבוד, אך עתה שבתם אל הרועה הטוב ששומר על נפשותיכם.